Brugge Veilig en Leefbaar
10 juli 2004, 07:52
Fernand Keuleneer tertio - 7-7
In de aanloop naar de goedkeuring van het ontwerp van grondwettelijk verdrag dat de Europese Unie een grondwet moet bezorgen, is er wel wat te doen geweest over de inleidende beschouwingen (al dan niet een verwijzing naar het christendom inlassen) en over het deel van de tekst dat handelt over de werking van de instellingen. Maar slechts weinig, véél te weinig, is er gediscussieerd over het tweede gedeelte van het ontwerp, dat het Handvest van Grondrechten van de Europese Unie, afgekondigd op de top van Nice in december 2000, in de grondwet opneemt. Ten onrechte.
Een grondwet is allereerst een juridisch document, en geen beginselverklaring. Elk juridisch systeem berust op afdwingbare normen. Tussen deze normen bestaat een hiërarchie: de hogere norm heeft voorrang op de lagere. Aan de top staat de grondwet, met de grondrechten die er zijn in opgenomen. In een aantal landen gold lang de wijze regel dat het de rechterlijke macht niet toekwam een door het parlement goedgekeurde wet ongrondwettelijk te verklaren. In het Verenigd Koninkrijk, dat geen geschreven grondwet kent, is dit tot op vandaag trouwens nog steeds zo (zij het dat de regering Blair met de Human Rights Act een evolutie in de andere richting op gang heeft gebracht).
Waarom een dergelijk beginsel ? Het gaat om een fundamentele maatschappelijke keuze: aan wie geven we het laatste woord, aan verkozen mandatarissen of aan onverkozen rechters ? Dat de rechterlijke macht het laatste woord spreekt bij het beslechten van juridische materies lijkt logisch, maar als het om grondrechten gaat is een oordeel zelden juridisch van aard. Bijna altijd gaat het om beslissingen met een sterk politiek-maatschappelijk karakter, en daarom horen ze in de sfeer van de politieke besluitvorming thuis. Fundamentele politieke beslissingen door rechters laten nemen heeft tot gevolg dat het de wetgever(s) grondwettelijk onmogelijk gemaakt wordt af te wijken van de politieke zienswijze, zij het in rechtstaal verwoord of vermomd, van een onverkozen college. Hoe uitgebreider het domein van de grondrechten, hoe minder invloed een democratische machtswissel via verkiezingen op de duur nog heeft. Wie dan de rechterlijke macht controleert, hoeft de meerderheid van de bevolking niet meer te overtuigen: zijn wil is sowieso wet.
De voorgestelde Grondwet maakt de weg vrij voor een "gouvernement des juges". Hij legt de macht van het laatste woord bij het Europees Hof van Justitie, en voor wie er mocht aan twijfelen wordt nogmaals bevestigd dat "de Grondwet, en de rechtsregels uitgevaardigd door de instellingen van de Unie krachtens de hen toegekende bevoegdheden, voorrang zullen hebben op het recht van de lidstaten". Wat wordt er zoal aan het laatste woord van de rechterlijke macht van de Unie overgelaten ? Uit de grabbelton van klassieke vrijheidsrechten, politieke rechten, economische en sociale rechten, en algemene "principes", komen onder meer te voorschijn: het principe van de "onschendbaarheid van de menselijke waardigheid", het "recht op leven", de "vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst", de "vrijheid van kunsten en wetenschappen", het "recht op opvoeding", het verbod van discriminatie, de "rechten van het kind", de "rechten van ouderen", het "recht van werknemers op informatie en consultatie in de onderneming", het "recht op arbeidsbemiddeling", het "recht op gezondheidszorg", het "recht op een hoog niveau van consumentenbescherming". En dit is slechts een selectie. Men kan amper een domein van het maatschappelijk leven bedenken waarin rechtbanken niet de bevoegdheid verwerven om te oordelen dat ze het laatste woord terzake hebben.
Welke aanspraken er uit al deze grondrechten kunnen gehaald worden, spreekt uiteraard niet voor zich. De omlijning, stroomlijning, interpretatie en toepassing ervan behoren precies tot de essentie van het representatief democratisch model, dat burgers toelaat om via verkozen vertegenwoordigers uitdrukking te geven aan sterk uiteenlopende politieke overtuigingen, om vervolgens in onderling overleg tot een verstandhouding te komen. Maar dit model wordt begraven. In de nieuwe orde nemen rechters de eindbeslissing, minder op basis van een voorspelbare juridische redenering (waarvoor geen basis bestaat), dan in functie van de gewenste uitkomst. Ook het recht zelf ontaardt - herleid als het is tot louter een instrument in de steeds minder geordende kamp om de macht.
Zo mogelijk nog belangrijker is de vaststelling dat deze Grondwet, als hij van kracht wordt, een stevige juridische basis zal vormen voor de verdere transformatie van het maatschappelijk middenveld. Elk resterend betekenisvol onderscheid tussen de private en publieke sfeer dreigt te verdampen. Daar waar grondrechten in de klassieke betekenis enkel de relatie tussen de burger en de overheid betreffen, staat het buiten kijf dat de voorgestelde grondrechten ook in de sfeer van de private verhoudingen toepasselijk zijn, met voorrang op alle andere afspraken tussen private partijen. De selectie hierboven illustreert dat hun formulering zo ruim en zo weinig precies is dat grote rechtsonzekerheid zich aandient, met nòg meer regulering (door of onder controle van de rechter) en nòg meer opgelegde eenvormigheid tot gevolg: een dodelijk gevaar voor de identiteit en de diversiteit van het vrij initiatief.
Ten slotte wordt ook beweerd dat deze Grondwet de bevoegdheden van Europa niet zou uitbreiden en dat het subsidiariteitsbeginsel alleszins gehandhaafd blijft. Die bewering strookt niet met de waarheid. Wie erin slaagt een geschil over een materie waarvoor Europa (nog) niet bevoegd is voor te stellen als een geschil over een "grondrecht van de Unie", wat echt niet moeilijk is gelet op het uitgestrekte domein ervan, maakt van de kwestieuze materie een zaak van Europees recht. Deze Grondwet organiseert dus een gigantische bevoegdheidsoverdracht van de lidstaten naar de Unie. Het is weliswaar correct dat, op Brits aandringen, bepaald werd dat de grondrechten de bevoegdheden van de Unie niet uitbreiden, en dat ze enkel gelden voor de instellingen van de Europese Unie, en dat de lidstaten er slechts door gebonden zijn wanneer ze Europees recht toepassen. Maar kan u zich voorstellen dat kernbepalingen uit een grondwet enkel worden toegepast op een segment van het recht dat het leven van de burgers regelt ? Het staat elke burger hoe dan ook vrij bij een rechtbank te klagen over de schending van een vermeend grondrecht. De rechtbank zal dan oordelen of er inderdaad sprake is van een inbreuk op een norm van Europees recht. Als een beweerde inbreuk gebeurt in een domein waar de Unie nog niet gehandeld heeft, maar wel bevoegd is om te handelen, zou de Unie verplicht kunnen worden op te treden en een remedie te bieden voor de aangeklaagde inbreuk. Ondertussen zou de geviseerde nationale rechtsregel buiten werking gesteld worden. En als de beweerde schending van een grondrecht zou gebeuren in een domein waarin de Unie geen rechtstreekse bevoegdheden heeft, kan toch nog geargumenteerd worden dat de beweerde schending van een grondrecht precies de grondslag is om de Unie tot tussenkomst te dwingen. Daartoe beschikt "Europa" over een ruim arsenaal aan instrumenten: zo deelt de Unie bevoegdheden met de lidstaten in een heel aantal niet precies afgebakende domeinen (interne markt; economische, sociale en territoriale cohesie; consumentenbescherming�*), en kan ze zgn. ondersteunende, coördinerende of aanvullende maatregelen nemen in domeinen zoals cultuur en opvoeding.
De Conventie belast met het opstellen van een ontwerp van grondwettelijk verdrag heeft helaas een product van bedenkelijk allooi afgeleverd. De rol van de christen-democraten in dit hele gebeuren is helaas eens te meer ontgoochelend. Maar ook de houding van de christelijke kerken laat geen grote indruk na. Ze zouden zich best wat kritisch mogen tonen, bij voorbeeld over de instrumenten die de Grondwet bevat om lidstaten te dwingen hun regelgeving aan te passen aan de "postmoderne moraal", en deze nieuwe staatsreligie te onttrekken aan democratische controle. Evenzo zouden ze zich best wat meer bewust zijn van het gebruik dat van de Grondwet gemaakt kan worden om kerk en christelijk initiatief in een keurslijf te dwingen dat voor een eigen identiteit nog maar weinig ruimte laat. Zulk een bijdrage zou zoveel relevanter zijn dan de opwinding over het ontbreken van een symbolische referentie naar het christendom waarvan ik de zin en het nut in een juridisch document als een grondwet niet inzie (tenzij het de bedoeling zou zijn om aan het Europees Hof van Justitie de eindinterpretatie over de betekenis van "christelijk erfgoed" over te laten - horresco referens). Sommige kerklobbyisten lijken art. 51.3, waarbij de Unie er zich toe verbindt om een "open, regelmatige en transparante dialoog te onderhouden met kerken en niet-confessionele organisaties, met erkenning van hun identiteit en hun specifieke bijdrage", als een grote realisatie te beschouwen. Alsof dit enige garantie biedt. Hoe snel toch wordt genoegen genomen met symbolen zonder veel praktische impact, die dan nog de wenkbrauwen doen fronsen over het democratisch gehalte ervan (zoals sommige vrijzinnigen niet geheel onterecht aanstippen).
Dit is geen debat vóór of tegen Europa: men kan inderdaad perfect een voorstander zijn van nauwere Europese samenwerking, zelfs van Europese integratie volgens een federaal model, en toch van mening zijn dat deze Grondwet niet goed is, niet voor Europa en evenmin voor de democratie. Als grondige bijsturingen uitblijven, wordt hij inderdaad best veilig en wel opgeborgen.
In de aanloop naar de goedkeuring van het ontwerp van grondwettelijk verdrag dat de Europese Unie een grondwet moet bezorgen, is er wel wat te doen geweest over de inleidende beschouwingen (al dan niet een verwijzing naar het christendom inlassen) en over het deel van de tekst dat handelt over de werking van de instellingen. Maar slechts weinig, véél te weinig, is er gediscussieerd over het tweede gedeelte van het ontwerp, dat het Handvest van Grondrechten van de Europese Unie, afgekondigd op de top van Nice in december 2000, in de grondwet opneemt. Ten onrechte.
Een grondwet is allereerst een juridisch document, en geen beginselverklaring. Elk juridisch systeem berust op afdwingbare normen. Tussen deze normen bestaat een hiërarchie: de hogere norm heeft voorrang op de lagere. Aan de top staat de grondwet, met de grondrechten die er zijn in opgenomen. In een aantal landen gold lang de wijze regel dat het de rechterlijke macht niet toekwam een door het parlement goedgekeurde wet ongrondwettelijk te verklaren. In het Verenigd Koninkrijk, dat geen geschreven grondwet kent, is dit tot op vandaag trouwens nog steeds zo (zij het dat de regering Blair met de Human Rights Act een evolutie in de andere richting op gang heeft gebracht).
Waarom een dergelijk beginsel ? Het gaat om een fundamentele maatschappelijke keuze: aan wie geven we het laatste woord, aan verkozen mandatarissen of aan onverkozen rechters ? Dat de rechterlijke macht het laatste woord spreekt bij het beslechten van juridische materies lijkt logisch, maar als het om grondrechten gaat is een oordeel zelden juridisch van aard. Bijna altijd gaat het om beslissingen met een sterk politiek-maatschappelijk karakter, en daarom horen ze in de sfeer van de politieke besluitvorming thuis. Fundamentele politieke beslissingen door rechters laten nemen heeft tot gevolg dat het de wetgever(s) grondwettelijk onmogelijk gemaakt wordt af te wijken van de politieke zienswijze, zij het in rechtstaal verwoord of vermomd, van een onverkozen college. Hoe uitgebreider het domein van de grondrechten, hoe minder invloed een democratische machtswissel via verkiezingen op de duur nog heeft. Wie dan de rechterlijke macht controleert, hoeft de meerderheid van de bevolking niet meer te overtuigen: zijn wil is sowieso wet.
De voorgestelde Grondwet maakt de weg vrij voor een "gouvernement des juges". Hij legt de macht van het laatste woord bij het Europees Hof van Justitie, en voor wie er mocht aan twijfelen wordt nogmaals bevestigd dat "de Grondwet, en de rechtsregels uitgevaardigd door de instellingen van de Unie krachtens de hen toegekende bevoegdheden, voorrang zullen hebben op het recht van de lidstaten". Wat wordt er zoal aan het laatste woord van de rechterlijke macht van de Unie overgelaten ? Uit de grabbelton van klassieke vrijheidsrechten, politieke rechten, economische en sociale rechten, en algemene "principes", komen onder meer te voorschijn: het principe van de "onschendbaarheid van de menselijke waardigheid", het "recht op leven", de "vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst", de "vrijheid van kunsten en wetenschappen", het "recht op opvoeding", het verbod van discriminatie, de "rechten van het kind", de "rechten van ouderen", het "recht van werknemers op informatie en consultatie in de onderneming", het "recht op arbeidsbemiddeling", het "recht op gezondheidszorg", het "recht op een hoog niveau van consumentenbescherming". En dit is slechts een selectie. Men kan amper een domein van het maatschappelijk leven bedenken waarin rechtbanken niet de bevoegdheid verwerven om te oordelen dat ze het laatste woord terzake hebben.
Welke aanspraken er uit al deze grondrechten kunnen gehaald worden, spreekt uiteraard niet voor zich. De omlijning, stroomlijning, interpretatie en toepassing ervan behoren precies tot de essentie van het representatief democratisch model, dat burgers toelaat om via verkozen vertegenwoordigers uitdrukking te geven aan sterk uiteenlopende politieke overtuigingen, om vervolgens in onderling overleg tot een verstandhouding te komen. Maar dit model wordt begraven. In de nieuwe orde nemen rechters de eindbeslissing, minder op basis van een voorspelbare juridische redenering (waarvoor geen basis bestaat), dan in functie van de gewenste uitkomst. Ook het recht zelf ontaardt - herleid als het is tot louter een instrument in de steeds minder geordende kamp om de macht.
Zo mogelijk nog belangrijker is de vaststelling dat deze Grondwet, als hij van kracht wordt, een stevige juridische basis zal vormen voor de verdere transformatie van het maatschappelijk middenveld. Elk resterend betekenisvol onderscheid tussen de private en publieke sfeer dreigt te verdampen. Daar waar grondrechten in de klassieke betekenis enkel de relatie tussen de burger en de overheid betreffen, staat het buiten kijf dat de voorgestelde grondrechten ook in de sfeer van de private verhoudingen toepasselijk zijn, met voorrang op alle andere afspraken tussen private partijen. De selectie hierboven illustreert dat hun formulering zo ruim en zo weinig precies is dat grote rechtsonzekerheid zich aandient, met nòg meer regulering (door of onder controle van de rechter) en nòg meer opgelegde eenvormigheid tot gevolg: een dodelijk gevaar voor de identiteit en de diversiteit van het vrij initiatief.
Ten slotte wordt ook beweerd dat deze Grondwet de bevoegdheden van Europa niet zou uitbreiden en dat het subsidiariteitsbeginsel alleszins gehandhaafd blijft. Die bewering strookt niet met de waarheid. Wie erin slaagt een geschil over een materie waarvoor Europa (nog) niet bevoegd is voor te stellen als een geschil over een "grondrecht van de Unie", wat echt niet moeilijk is gelet op het uitgestrekte domein ervan, maakt van de kwestieuze materie een zaak van Europees recht. Deze Grondwet organiseert dus een gigantische bevoegdheidsoverdracht van de lidstaten naar de Unie. Het is weliswaar correct dat, op Brits aandringen, bepaald werd dat de grondrechten de bevoegdheden van de Unie niet uitbreiden, en dat ze enkel gelden voor de instellingen van de Europese Unie, en dat de lidstaten er slechts door gebonden zijn wanneer ze Europees recht toepassen. Maar kan u zich voorstellen dat kernbepalingen uit een grondwet enkel worden toegepast op een segment van het recht dat het leven van de burgers regelt ? Het staat elke burger hoe dan ook vrij bij een rechtbank te klagen over de schending van een vermeend grondrecht. De rechtbank zal dan oordelen of er inderdaad sprake is van een inbreuk op een norm van Europees recht. Als een beweerde inbreuk gebeurt in een domein waar de Unie nog niet gehandeld heeft, maar wel bevoegd is om te handelen, zou de Unie verplicht kunnen worden op te treden en een remedie te bieden voor de aangeklaagde inbreuk. Ondertussen zou de geviseerde nationale rechtsregel buiten werking gesteld worden. En als de beweerde schending van een grondrecht zou gebeuren in een domein waarin de Unie geen rechtstreekse bevoegdheden heeft, kan toch nog geargumenteerd worden dat de beweerde schending van een grondrecht precies de grondslag is om de Unie tot tussenkomst te dwingen. Daartoe beschikt "Europa" over een ruim arsenaal aan instrumenten: zo deelt de Unie bevoegdheden met de lidstaten in een heel aantal niet precies afgebakende domeinen (interne markt; economische, sociale en territoriale cohesie; consumentenbescherming�*), en kan ze zgn. ondersteunende, coördinerende of aanvullende maatregelen nemen in domeinen zoals cultuur en opvoeding.
De Conventie belast met het opstellen van een ontwerp van grondwettelijk verdrag heeft helaas een product van bedenkelijk allooi afgeleverd. De rol van de christen-democraten in dit hele gebeuren is helaas eens te meer ontgoochelend. Maar ook de houding van de christelijke kerken laat geen grote indruk na. Ze zouden zich best wat kritisch mogen tonen, bij voorbeeld over de instrumenten die de Grondwet bevat om lidstaten te dwingen hun regelgeving aan te passen aan de "postmoderne moraal", en deze nieuwe staatsreligie te onttrekken aan democratische controle. Evenzo zouden ze zich best wat meer bewust zijn van het gebruik dat van de Grondwet gemaakt kan worden om kerk en christelijk initiatief in een keurslijf te dwingen dat voor een eigen identiteit nog maar weinig ruimte laat. Zulk een bijdrage zou zoveel relevanter zijn dan de opwinding over het ontbreken van een symbolische referentie naar het christendom waarvan ik de zin en het nut in een juridisch document als een grondwet niet inzie (tenzij het de bedoeling zou zijn om aan het Europees Hof van Justitie de eindinterpretatie over de betekenis van "christelijk erfgoed" over te laten - horresco referens). Sommige kerklobbyisten lijken art. 51.3, waarbij de Unie er zich toe verbindt om een "open, regelmatige en transparante dialoog te onderhouden met kerken en niet-confessionele organisaties, met erkenning van hun identiteit en hun specifieke bijdrage", als een grote realisatie te beschouwen. Alsof dit enige garantie biedt. Hoe snel toch wordt genoegen genomen met symbolen zonder veel praktische impact, die dan nog de wenkbrauwen doen fronsen over het democratisch gehalte ervan (zoals sommige vrijzinnigen niet geheel onterecht aanstippen).
Dit is geen debat vóór of tegen Europa: men kan inderdaad perfect een voorstander zijn van nauwere Europese samenwerking, zelfs van Europese integratie volgens een federaal model, en toch van mening zijn dat deze Grondwet niet goed is, niet voor Europa en evenmin voor de democratie. Als grondige bijsturingen uitblijven, wordt hij inderdaad best veilig en wel opgeborgen.