PDA

View Full Version : Indo-Europese religiositeit


çois s
22 juli 2004, 23:25
Indo-Europese religiositeit

Als wij op zoek zijn naar de grondslagen van het pure, zuivere Indo-europese en in het bijzonder het Indo-germaanse geloof, stuiten wij altijd weer op het probleem dat wij enkel over gebrekkige documentatie beschikken. De bronnen die wij hiervoor moeten bestuderen zijn zeldzaam, fragmentarisch en bijna uitsluitend uit tweede, derde of nog latere hand, die niet zelden vijandelijk tegenover dat geloof staan. Nemen we bijvoorbeeld de Edda, dan worden we geconfronteerd met het feit dat dit werk geschreven is door een (waarschijnlijk) christelijke auteur (Snorre Sturluson) in een overwegend christelijk tijdvak. Ook beschrijft de Edda een religie die al zijn Indo-germaanse zuiverheid heeft verloren omdat deze in die tijd (de late vikingtijd) al onder invloed stond van Oosterse religieuze ideeën, die van de Mediterrane wereld en het Keltische Westen van Europa waar de druïden de Keltische godsdienst aan het vervormen waren. Deze ideeën vonden ingang in de Scandinavische thuislanden met de vikingen en handelaren die ze meenamen uit het buitenland. Daarom lijkt het op het eerste gezicht een onbegonnen opdracht om hieruit de grondslagen van het ware Indo-europese en bovenal Germaanse/Noordse religieus leven te filteren. Toch is er een lichtpunt; al kunnen wij de precieze sagen en goden en hun betekenissen en onderlinge verhoudingen niet meer te weten komen (bovendien waren deze plaats- en stamgebonden, wat de zaak aanzienlijk compliceert, er bestond simpelweg geen eenduidig Noords-Germaans geloof), we kunnen wel nagaan hoe de Germanen tegenover het goddelijke stonden, welke plaats ze innamen tegenover hun goden en hun ideeën over het Hogere, kortom HOE ze hun religiositeit beleefden in tegenstelling tot het achterhalen van de precieze naam van die en die god van die en die stam. Als we op die manier gaan zoeken vinden we zekere overeenkomsten tussen alle Indo-europese religieuze tradities en dit kunnen we dan aanduiden als de zuivere Indo-europese of Indo-germaanse (Noordse) religiositeit.

We zien steeds weer dat de manier waarop de Noordmensch zijn religiositeit beleeft zichzelf manifesteert, ook binnen volksvreemde religies, wanneer het de kans krijgt zichzelf vrijelijk te ontwikkelen (voorbeeld is het mystieke soefisme binnen de Islam in Perzië. Ook grote kerkleiders van beide christelijke geloven uitten Indo-europese religiositeit wanneer ze in contact stonden met hun werkelijke innerste religieuze gevoelens en zich niet lieten beperken door het dogma van hun geloof. Ook valt ze te vinden in de werken van bijvoorbeeld een Goethe of Shakespeare). Maar natuurlijk zullen we eerst moeten kijken naar de volkseigen geloven en gelukkig zijn we dan ook nu niet beperkt door de vrij schaarse Teutoonse bronnen, maar kunnen we ook die van de culturen bestuderen waar de Noordmens de opperste heerserslaag vormde, waaronder de Indische, de Helleense, de Romeinse en de Perzische. Zo kan men door het bestuderen van de Helleense poëzie van Homerus tot Pindar (dus tot ongeveer de 5e eeuw voor de huidige tijd) en later Sophocles en Plato een inzicht krijgen in de Noordse religiositeit. Door op deze manier naar de religieuze geschiedenis te schouwen komen we op de onderstaande bevindingen die de zuivere Noordse religiositeit kenmerkt (dit is uiteraard geen definitieve studie, mar hopelijk wel de aanzet daartoe).

Bovenal wortelt Indo-germaanse religiositeit NIET in angst. De goden zijn niet ontstaan uit angst en ook het hele begrip godvrezendheid is de Noordmens vreemd. Dit is niet zo vreemd aangezien de Noordmens zichzelf niet als `geschapen` door een god beschouwt, net zomin als hij de wereld als een creatie, door een godheid geschapen, beschouwt. Dit is voornamelijk een Babylonisch idee. De Noordmens echter ziet de wereld als een tijdloze ordening waarin zowel goden als mensen hun eigen plaats, tijd, opdracht en lot hebben. Het idee van een wereldeinde, voorafgegaan door een Heiland, waarbij de wereld voor een groot gerecht berecht word waarna voor de waardig bevonden individuen een rijk van God doorbreekt, stamt uit Iran en is via het latere Jodendom doorgedrongen in de Indo-europese gedachtewereld. De Noordmensch is deze voorstelling geheel vreemd. Hij ziet de Kosmos als een steeds opeenvolgen van wereldondergangen en wereldbeginnen (zie de Voluspa) zonder een absoluut begin en absoluut einde. Dit beeld wordt steeds meer ondersteund door de moderne wetenschap der astronomie en kosmologie.

Nog minder Germaans is het idee dat de mensen slaven zijn onder een gewelddadige God. Dit idee is bijzonder kenmerkend voor de volkeren van de Semitische taalfamilie (aanduidingen als Baal, Adon, Melech, Rabbat en anderen wijzen allen op de relatie van een gewelddadige God en zijn door hem geschapen slaafmensen).

Wanneer de Indo-germaan zich tot het goddelijke wendt doet hij dit staande, blik omhoog en met beide armen omhooggespreid richting hemel, en niet met gebogen hoofd en ineengekrompen op de knieën als een slaaf voor zijn meester. De rechtschapen Germaan staat met EER voor de godheid, en men kan stellen dat alle vroomheid die de men wat afneemt en hem kleiner doet lijken voor de almachtige allesoverheersende godheid beslist NIET Indo-germaans is. Alle `vroomheid` die de mensheid als nederig, smerig en waardeloos verklaart om de gelovige vervolgens te `verlossen` is NIET Indo-germaans. Waar onze wereld afgedaan wordt ten gunste van de `andere wereld` is de Indo-germaanse religiositeit verlaten en gebroken. De waarachtige Noordse religiositeit is van deze wereld en niet van een hiernamaals. De moderne mens zal nu waarschijnlijk denken: "Wat blijft er dan over van de religiositeit?". Deze vraag illustreert wel zeer goed hoezeer wij van onze ware aard zijn gedreven; wij kunnen religiositeit enkel meten met judeochristelijke, Oosterse maatstaven. Maar Germaanse religiositeit valt niet te meten met Oosterse maatstaven, net zomin wij een Germaanse taal kunnen leren met behulp van Semitische grammatica, zij zal verwrongen en mismaakt zijn. Een ieder die religiositeit of vroomheid daaraan meten wil hoezeer de mens van de godheid verwijderd is, hoe smerig en zondig `deze wereld` schijnt tegenover het hiernamaals en hoezeer de gelovige het conflict ervaart tussen een vergankelijk lichaam en een onvergankelijke ziel, tussen vlees (sarx) en geest (pneuma) die zal de Germaanse religiositeit zeker als schamel of non-existent betitelen.

In de Noordse religieuze wereldbeschouwing bestaat er geen grote onoverbrugbare kloof tussen de goden enerzijds en de mensen anderzijds, de goden zijn eerder onsterfelijke mensen met een grote ziel (zie Aristoteles, Metafysica, III, 2, 997 b). De edelgeboren Noordmens kan goddelijke vonken bezitten en deze cultiveren en zodoende kan hij en zijn sibbe aanspraak maken op het goddelijke. In het wezen van de Noordmens liggen mogelijkheden (diógenes; van de goden afstammende) waarmede hij de opdracht die elke ware Noordmens ervaart en hem leven geeft kan verwezenlijken, namelijk de belichaming van alle edele Volkse waarden in menselijke vorm worden.

De Indo-germaan leeft in een vertrouwde, vriendschappelijke wisselwerking met de Goden. Plato spreekt hier van een gemeenschap gebaseerd op wisselwerking (philia) tussen Goden en mensen (Banket, 188cc). In de Odyssee worden de Goden aangeduid met het woord `theoi philoi` wat zoveel betekent als `vriend-goden`. In de Bhagavad Gita van de Indiërs (IV, 3) noemt de god Krishna de mens Arjuna zijn vriend. Zeus wordt vereerd als `Vader van Goden en mensen`.

Een zeer goede beschrijving van Noordse religiositeit met betrekking tot het lot wordt gegeven door H. R. Ellis Davidson in haar boek Gods and myths of Northern Europe (1964, p218): "Men knew that the gods whom they served could not give them freedom from danger and calamity, and they did not demand that they should. We find in the myths no sense of bitterness at the harshness ad unfairness of life, but rather a spirit of heroic resignation: humanity is born to trouble, but courage, adventure, and the wonders of life are matters of thankfulness, to be enjoyed while life is still granted to us. The great gifts of the gods were readiness to face the world as it was, the luck that sustains men in tight places, and the opportunity to win that glory which alone can survive death."

Een zeer specifiek Noords aspect van Indo-europese religiositeit is de houding ten opzichte van het lot. De Noordse mens voelt een diepe vreugde voor zijn lot (Nietzsche noemde dit `amor fati`). De rijke Noordse ziel ziet in de slagen die het lot hem toebrengt een bewijs voor het feit dat hem een groots lot toebedeeld is waarin hij zichzelf moet bewijzen. Deze vreugde in het eigen lot verwordt nooit tot fatalisme (een zwak accepteren van het lot), de Noordse krijger blijft vechten tegen de tegenslagen die hem bedeeld orden en vindt hierin zijn eer en zijn vreugde. Krishna zegt tegen Arjuna (mens) in de Bhagavad Gita (XVIII, 59): "Wanneer gij denkt:`Ik zal niet vechten`, dan is dit besluit moeiteverspilling, uw aristocratische afkomst zal u er toe drijven."

Wanneer hem dit spektakel afgenomen zou worden door een `verlossing` zou hij dit ervaren als een zwak, saai leven (Hölderlin: "The heart's wave would not have foamed upwards so beautifully and become spirit, if the old silent rock, destiny, had not faced it." en Schopenhauer: "A happy life is impossible, the highest to which a man can attain is a heroic course of life." (Parerga en Paralipomena, Vol XI, hoofdstuk 34).

Ook de goden zelf zijn bij de Indo-europeanen onderhevig aan het lot. Zo bestaat er een oud Angelsaksisch spreekwoord: "Christus is machtig, maar nog machtiger is het lot."
Deze opvatting van het lot wordt ook geweldig geïllustreerd door de helden uit de IJslandse saga's; de Noordse held begrijpt zijn lot en trotseert alles met eer en met trots en blijft zodoende trouw aan zichzelf. Erik Therman vindt hierin "a mocking defiance in the face of destiny, a struggle against this destiny despite recognition of its supreme power" (Eddan och dess Ödestragik, 1938, p90).

De kerk probeerde dit idee van het lot te substitueren door het idee van voorzienigheid (providence/providentia). Dit mislukte bij de werkelijk denkenden van ons volk, die hebben nooit deze voorzienigheid geaccepteerd, dit lot dat willekeurig grimmige tegenslagen distribueert en dit tegelijkertijd beschouwt als liefde en vrijgevigheid (Kant in Opus Postumum: "If we wished to form a concept of God from experience, then all morality would fall away and only despotism be left." Dus zo een schepper zou zich niet bekommeren om het geluk van zijn schepselen.

De Indo-europeaan kan zijn zielkrachten niet perfectioneren door middel van een `verlossing`, hij ziet dit als een ontwijken, zijn karakter wordt alleen geperfectioneerd door zichzelf te bewijzen in het gezicht van het lot (Shakespeare in Hamlet I, 3, 78: "This above all: to thine own self be true."). Zo bezien kan men stellen dat Indo-europese religiositeit van een aristocratisch karakter is. Het advies is om zichzelf niet te degenereren voor een god, maar om trouw aan zichzelf te blijven. De stam van het Duitse woord `fromm`(vroomheid) betekent `geschikt`, en is gerelateerd aan het Gotische `fruma`, wat `eerste` betekent en het Griekse `promos`, wat allereerst betekent.

De Indo-europeaan streeft altijd naar een balans en dus ook in zijn religieuze gevoelens. Des te meer de niet-Indo-europese religieuze fanaat uit zichzelf treedt en des te meer hij zijn equilibrium verliest en in 'ekstasis' raakt, des te meer streeft de Noordse mens naar een equilibrium en gereserveerdheid. Zijn religiositeit is karakteristiek voor het Noordse ras: een religiositeit van een boerenaristocratie, van eerlijke generaties, in het bezit van een veilig zelfbewustzijn, een veilige terughoudendheid, altijd balans bewarend en altijd een waardigheid in acht nemend, ook in zaken van religie. Dit was ook al het ideaalbeeld van de eerste Romeinen; een nobele balans (constantia en gravitus) werd in het bijzonder geëist van Romeinse senatoren en hoge ambtenaren. Dit is terug te vinden in de manier waarop Romeinse kunstenaars Germanen weergaven in hun beeldende kunst: grootse, nobele lichaams- en gelaatstrekken, beheerste kalmte, de aangeboren edelheid en reflectieve zachtaardigheid beelden een ziel in equilibrium uit (de acquanimitas van de Romeinen, de metriotes en sophrosyne van de Hellenen en de upeksha van de Indiërs).

"Opgewekt en vrolijk
zou elke man moeten zijn
totdat de dood hem treft"
- Edda

De dood, of angst daarvoor, speelt geen cruciale rol in Indo-europese religiositeit. De dood behoort tot de universele orde van het leven. De Noordmens hecht geen grote waarde aan een hiernamaals omdat een perfect leven al hier op aarde mogelijk is. De dood heeft dan ook geen invloed op gedrag en morele concepten, behalve dan als een herinnering dat hij een beperkte tijd heeft om zijn taken als lid van zijn sibbe te vervullen. Het Scandinavische Walhalla is meer geboren uit een poëtische drang (waarschijnlijk gecultiveerd door de skalden aan het Noorse koningshof tijdens de late vikingtijd) dan uit een religieuze, en is dan ook een latere ontwikkeling (misschien als heidens alternatief bedacht voor de christelijke hemel). Wanneer de Indo-europeanen geloofden in een hiernamaals had deze wereld geen wezenlijke verschillen met deze wereld; hij kwam weer bij zijn overleden familieleden te leven. De dode man wordt weer herenigd met zijn voorvaderen (zie het verhaal van de Friese koning Radboud).

In alle Indo-europese religies heeft zich nooit een hoogontwikkelde priesterklasse kunnen manifesteren. De reden hiervoor is duidelijk; de Noordse mens behoeft geen bemiddelaar tussen hem en het goddelijke. Zijn band met het hogere is persoonlijk en hij heeft geen behoefte aan een organisatie boven hem. Hij zou een priester alleen erkennen als een vertaler en verbeteraar van de traditionele volksziel, maar daar blijft het dan ook bij.

Omdat zijn religiositeit zo diep zetelt in, en nauw verbonden is met zijn bloed, heeft de Indo-europeaan ook geen behoefte om andere volkeren te bekeren. Zijn Goden zijn speciaal voor hem en hij wil ze dan ook niet opdringen aan anderen zoals die drang wel bestaat bij de Oosterse, voor-Aziatische religies. Hij wil zijn geloof wel uitleggen aan de oprecht geïnteresseerde, maar zal deze nooit willen opdringen. Ook zal hij nooit restricties opleggen aan de vrije beoefening van wetenschap zoals wel vaak gebeurde en gebeurt bij de Oosterse religies.

De Indo-europeaan kent geen religieus dogma, een heilig woord, regels waarnaar de gelovigen moeten leven. Dit is nog een reden waarom er nooit grote religieuze instituten ontstonden bij bijvoorbeeld de Germanen; er hoefde niet gepreekt te worden want er was simpelweg niets om te preken ("Ze leven voor zichzelf en apart.", Tacitus, Germania, 16).

Om te bidden zonderden de Indo-europeanen zich af van de anderen (Odyssee XII, 33), dit in tegenstelling tot de Semitische volkeren, voor wie bidden een gemeenschappelijke rite was (denk bijvoorbeeld aan de klaagmuur).

De behoefte aan een persoonlijke band met het goddelijke uit zich binnen de volksvreemde religies door middel van de mystieke stromingen (die ontstaan als tegenwicht voor het volksvreemde en een terugkeer representeren naar het oorspronkelijke Indo-europese geloof) binnen zo een geloof. Voorbeelden zijn het Soefisme (wat ontstond onder de Arische Perzen na hun gedwongen bekering tot de Islam), bij de Indiërs uit deze terugkeer zich in de Veda's en Upanishads, in Brahmanisme en in het Boeddhisme.

Ook vinden we deze terugkeer bij de christelijke filosoof Boethius (480-525) die in zijn werk 'Concerning consolation through philosophy' standpunten poneert die hij overgenomen heeft van Plato, de Stoïcijnen, de Neo-Pythagoristen en Plotinus in plaats van christelijke standpunten. De belangrijkste 'terugkerende' christen was waarschijnlijk wel de mysticus Meister Eckhart.

Een ander kenmerk van Indo-germaanse religiositeit vinden we in de religieuze aanbidding van de natuur en landschappen. In dit natuurmysticisme worden de weidsheid van visie en innerlijke contemplatie die de Germaan eigen zijn, gecombineerd. Het schilderen van landschappen is nergens ter wereld zo geliefd en geperfectioneerd als in de Germaanse landen. Ook in de Europese (en vooral Engelse en Duitse) lyriek komt men het thema natuur (landschappen) veelvuldig tegen. Deze liefde voor de natuur, en het gevoel van het een-zijn met de ziel van de kosmos, bracht veel christelijke functionarissen in conflict met de christelijke leer (Herder, geestelijke aan het hof van Weimar, Ralph Waldo Emerson).

Goethe schreef: "God kan niet op een mooiere manier aanbeden worden dan door het spontane opkomen in 's mans borst van het wederzijds converseren met de natuur."
Zo een uitspraak is niet meer te verenigen met de christelijke leer die stelt dat de wereld een tranendal is en zondig, in tegenstelling tot de hemel. Dit natuurmysticisme wortelt in de verbondenheid van het Germaanse bloed met zijn Germaanse bodem.

Als Nietzsche de opdracht van het Westen beschreef als het vinden van de bijbehorende cultuur voor de muziek van Beethoven, hoe zal de intelligente waarnemer de cultuur van het huidige Vrije Westen wel niet moeten beoordelen (of veroordelen)?

Een enkel aspect van de ondergang van de Westerse cultuur vinden we in de verloedering van de Europese talen, hoewel dit door vele schrijvers als wenselijk gezien word en een stap naar de internationalisering en bevrijding van de conservatieve Westerse tradities. Hierover zegt Goethe : "Alles wat onze geest bevrijd, zonder de beheersing over onszelf te vergroten, is kwaadaardig."

Na de industrialisatie en urbanisatie verdween de Indo-germaanse boerenaristocratie (met de bijbehorende Indo-europese vrijheid) en ontstonden de grote stadsmassa's die hun veiligheid belangrijker vonden dan hun vrijheid. Laffe veiligheid tegen alle moeilijkheden die het leven en het lot kan bieden. Een bureaucratische welvaartstaat (en dus onpersoonlijk en onmenselijk) ontstond met een gigantisch aantal bemoederende departementen en onderdrukkende wetten die de vrijheid van elk moedig, edel en eerzaam individu versmoort.

In een moderne democratie is de wil van een onzekere laffe stadsmassa wet en beknot op die manier de vrijheid van de begaafde nobele Noordmens. Een welvaartstaat bevoordeelt de domme, luie massa ten koste van het vlijtige, intelligente individu. Bovenstaande ideeen werden onder andere verwoord door de Engelse filosofen John Stuart Mill en Herbert Spencer.

In tegenstelling tot de moderne socialistische democratie staat de Indo-europese en bovenal Germaanse democratie. Deze wordt geleid door sterke individuen, bestaande uit de landbezittende familiehoofden en deze zijn gelijk aan elkaar. In deze democratie is de Germaanse vrijheid van het individu gewaarborgd(Grogaldr VI: "Leidt uzelf!").
En deze democraat vraagt geen giften van de staat (keizer Marcus Aurelius Antonius : "U zult fier rechtop staan, en niet door anderen gesteund worden!"

De ware Noordse religiositeit is tegenwoordig bar weinig te vinden in de Westerse beschaving. Goethe voorspelde deze ondergang van het Westen al in 1801 toen hij opmerkte dat spirituele leegheid en gebrek aan karakter zich aan het verspreiden waren (dit is zeker een juiste benaming voor wat tegenwoordig als de meest gevierde 'literatuur' van het Vrije Westen geldt). Schrijvers verdienen veel geld met het uitbeelden van seks en misdaad voor de massa's. In die literatuur wordt vaak de karakterloosheid van de antiheld gevierd,van de 'gewone' man. Ook gaf Goethe ten minste 1 oorzaak voor dit verval: in de grote steden leefde de mens in een constante waas van goederen verzamelen en consumptie en was op die manier incapabel geworden om in die geestelijke staat te geraken van waaruit spiritueel leven ontstaat

Nu geraken we langzaamaan op het politieke vlak van de staatsinrichting, dit onderwerp behoeft een eigen artikel.Laat het voorlopig voldoende zijn af te sluiten met volgend citaat van E. M. Arndt uit zijn werk 'Catechismus voor de Teutoonsche soldaat en krijger' uit 1813:

Vrijheid is waar je kan leven, zoals een moedig hart betaamt; waar je kan leven volgens de gebruiken en wetten van je vaders; waar je gelukkig gemaakt word door datgene wat je meest verre voorouders gelukkig maakten.

C uit W
14 december 2004, 21:26
Boeiende tekst

Vlaanderen Boven
14 december 2004, 21:46
Zeer interessante tekst, ik moet zeggen dat dat me meer aanspreekt dan het christendom of de islam.

Maar tegen het einde van de tekst beginnen ze dan weer over de gewoonlijke onzin...jammer. Kijk, nu is nu, en ik ben redelijk tevreden over de Europese 'volksgeest' zoals ze nu is.

C uit W
14 december 2004, 22:04
Zeer interessante tekst, ik moet zeggen dat dat me meer aanspreekt dan het christendom of de islam.

Maar tegen het einde van de tekst beginnen ze dan weer over de gewoonlijke onzin...jammer. Kijk, nu is nu, en ik ben redelijk tevreden over de Europese 'volksgeest' zoals ze nu is.Dat is het em net, die volksgeest is in wezen onveranderd gebleven (de vrijheid, gelijkwaardigheid, het pluralisme, een zekere verdraagzaamheid, dat alles was er al of is er uiterst makkelijk in te implementeren).
We moeten niets forceren, maar een herbronning aanmoedigen lijkt me wel een positieve toekomst hebben.
Mijn natte droom is dat onder invloed van China (en bijhoordende religositeit die dichter staat bij het germaanse dan het abrahamitische) we onszelf gaan herontdekken.