Jonas De muynck
8 september 2002, 16:48
Onder deze thread vinden jullie al mijn inleidende postings over Nieuw-rechts en het Vlaams Blok. Sommige daarvan heb ik hier al gepost maar andere nog niet of onvolledig. Zij die de hele tekst in Word-document willen, kunnen mij een mail sturen en dan zend ik wel een exemplaartje door: [email protected]
Nieuw-Rechts: of hoe de denkbeelden van het vooroorlogse fascisme kunnen voortleven na WO II
Inleiding:
Centraal in dit werk staat de visie van Nieuw-Rechts op het verwerven van macht over de samenleving. Uiteraard is deze strategie nauw verbonden met de eigenlijke ideologie die uitgedragen wordt.
Fundamenteel is dus de vraagstelling “wanneer bezit iets of iemand macht over/binnen de samenleving?”
Het is op basis van deze vraag dat een onderscheid zal gemaakt kunnen worden tussen het vooroorlogse fascisme en haar naoorlogse equivalent.Centraal voor de naoorlogse visie op het verwerven van macht staat het concept “metapolitieke strijd”. Het betreft hier eigenlijk een afgeleide van de neo-marxistische kritiek van Antonio Gramsci op het klassieke marxisme. Daarom is het interessant om even vooraf kort deze marxistische visie desbetreffende kort te schetsen.
Hoofdstuk I: Het klassieke marxisme
Traditioneel stelt men in een boutade dat: “Marxisten alles zien vanuit een economische context”. Concreet houdt dit in dat zij van mening zijn dat alles te verklaren valt vanuit uit het economische (hoe mensen dus in hun levensonderhoud moeten voorzien). Cultuur, dus zowel kunstvormen als zeden en gebruiken, komen dus allemaal voort uit de economische sfeer. De basis van die economische sfeer is de productiesfeer (datgene waarbinnen de “producten” worden vervaardigd).
Wat is dan dus “macht”?
Inderdaad, de controle over die productiesfeer. Datgene/diegene dat/die de controle heeft over de productiesfeer heeft de controle over “de cultuur”, “het denken” van de mensen en dus de macht over “de samenleving”.
Een voorbeeld maakt het misschien duidelijker:
Neem nu de moraal, datgene wat een samenleving dus ziet als “goed” en “kwaad”, het is duidelijk dat diegene die hier controle over heeft de macht binnen de samenleving bezit.
Aangezien de moraal het gevolg is van wat er zich binnen de productiesfeer afspeelt (de machtsverhouding tussen de verschillende actoren, werkgever en werknemer bijvoorbeeld) zal de moraal bepaald worden door diegene die de macht heeft binnen de productiesfeer.
En dus de belangen van diegenen die binnen die productiesfeer betrokken zijn gediend worden. De belangen van de sterkste van alle actoren primeren dus en bepalen de vorm van de “bovenbouw” (dit is alles wat voortkomt uit de productiesfeer of “de onderbouw” van een samenleving).
Moraal maakt deel uit van de bovenbouw en is dus onderhevig aan de belangen van diegene die binnen de productiesfeer dominant is en wiens belangen dus moeten primeren.
Dit is een voorbeeld van hoe de “onderbouw” de “bovenbouw” kan beïnvloeden.
Maar uiteraard is er meer, het denken van mensen wordt volgens marxisten bepaald door de positie die ze bekleden binnen de economische werkelijkheid. Hun materiële toestand is dus bepalend voor hun denken (“onderbouw” die “bovenbouw” vorm geeft dus…).
Uiteraard is dit slechts één visie van hoe macht kan bezitten binnen een samenleving.
Marxisten denken dus dat ze gewoon de controle moeten verwerven over de productiesfeer om een samenleving vorm te kunnen geven. Daar komt het optimisme (of het utopische) van het Marxisme uit voort. Zij denken namelijk dat een “solidaire, vreedzame wereld” haalbaar is aangezien dat soort “solidair en vreedzaam gedrag” afhankelijk is van wat zich binnen de productiesfeer afspeelt. Wanneer het winstprincipe in een economie wordt uitgeschakeld, en de economie op een bepaalde manier wordt gerund kun je dus een vreedzame en solidaire maatschappij creëren, je moet alleen weten hoe je economie er moet uitzien om zulks te kunnen realiseren. Hun oplossing is het collectiviseren van de productiefactoren (datgene waarmee men producten kan vervaardigen).
Maar tot daar het marxisme (veel te complex om hier zo kort te worden behandeld en ik heb een aantal nuances moeten weglaten enz…).
Het is duidelijk dat het een nogal deterministische kijk is op de werkelijkheid…
Er is dan ook veel kritiek gekomen op deze theorieën (o.a. Max weber die zei dat het Calvinisme net invloed uitoefende op hoe een economie werkte en dus niet omgekeerd) de voor ons belangrijkste criticus is de neo-marxist Antonio Gramsci die crepeerde in één van de gevangenissen van Mussolini. Antonio Gramsci had enorme kritiek op het denken van Marx en week er op bepaalde fundamentele vlakken sterk van af.
Hoofdstuk II: De kritiek van de neo-marxist Antonio Gramsci
Wat was nu die kritiek van Gramsci?
Gramsci was van mening dat Marxisten zich niet voldoende hadden beziggehouden met de “bovenbouw” (datgene wat volgens hen voortkomt uit de “onderbouw” of de productiesfeer).
Door hun te grote aandacht voor de onderbouw waren ze in zijn ogen kortzichtig en zouden ze nooit hun doel kunnen verwezenlijken. Het volstaat volgens Gramsci dus niet dat er macht wordt nagestreefd over de productiesfeer (de economie als je wil).
Een nieuwe cultuur (dus ook denkbeelden bij mensen in een samenleving en hun gedrag) wordt namelijk ook bepaald door de staat, de politiek en een ideologie en niet enkel door zuiver economische factoren. Het waren in de ogen van Gramsci de staat en de ideologie die de samenleving vorm gaven zodat ze het best de noden van de heersende economische macht kon dienen (het kapitalisme dus).
Hier is de economie dus diegene die onder invloed staat van de “bovenbouw”.
Om macht te bezitten moet er dus ook gewerkt worden aan een machtspositie binnen het bepalen van de denkbeelden van mensen en dit kan gebeuren vanuit de “bovenbouw”.
Wil je macht dan moet je dus ook werken vanuit de “bovenbouw”.
Aan dit principe zal Nieuw-rechts een nieuwe invulling geven die in de volgende hoofdstukken aan bod zullen komen.
Hoofdstuk III: Rechts Gramscianisme
In voorgaand hoofdstuk werd de kritiek van Gramsci op het klassieke marxisme besproken.
Kort samengevat stelde Gramsci dat de hegemonie van de samenleving ook verwezenlijkt wordt vanuit de marxistische bovenbouw. De staat beperkt zich dus niet tot haar rol van staatsapparaat. Ze houdt zich ook onledig met het bepalen en dirigeren van de bestaande ideologie in de samenleving.
Het politieke apparaat loopt immers parallel met het zogenaamde “civiele apparaat” volgens Gramsci. Ieder politiek apparaat wordt dus nog eens versterkt door een maatschappelijke consensus namelijk de ideologische ondersteuning door de massa. Deze ideologische ondersteuning veruiterlijkt zich door het bestaan van een zekere consensus over cultuur, het heersende wereldbeeld en de ethiek. Het bestaan van politieke macht is dus mede afhankelijk van de culturele macht die besloten ligt in de massa.
Dat was de kritiek van Gramsci op de communisten in Europa; zij zouden volgens hem immers nooit politieke macht verwerven indien ze niet eerst de macht trachten te verwerven over het culturele domein van de samenleving. De bevolking moet dus eerst overtuigd worden; hun denkbeelden, ethiek, waarden, kunst moet bewerkt en gekneed worden. Het is immers pas wanneer de massa verandering als logisch en vanzelfsprekend aanziet, dat de bestaande politieke orde omver kan worden geworpen aangezien ze dan geen wortels meer heeft in de maatschappelijke consensus.
Uit deze redenering trekt Nieuw-Rechts een aantal consequenties. De “metapolitieke strijd”, zo fundamenteel voor Nieuw-Rechts is dus een revolutie of oorlog die uitgevochten wordt op het culturele niveau van de wereldbeelden en algemene visies op mens en samenleving.
Het is dit metapolitieke niveau dat het vertrekpunt is van Nieuw-Rechts. Zij willen letterlijk de “laboratoria van het denken” overnemen. Zij willen tegenover het egalitaire ethos en het egalitaire socio-economische denken een wereldbeeld plaatsen dat “verscheidenheid” of “differentialisme” centraal stelt. Zij creëren dus de denkbeelden en visies die noodzakelijk zijn voor het controleren van de culturele macht over de samenleving.
We zijn dus gekomen tot een eerste voorlopige definitie van Nieuw-Rechts zoals ze door Pierre Krebs (de belangrijkste vertegenwoordiger van het Duitse Nieuw-Rechts) werd verwoord:
“Ons streven kan niet gevat worden binnen een politieke partij maar eerder binnen een metapolitiek, zuiver cultureel project.”
Dit is echter de invulling van Nieuw-Rechts door één van de eigen ideologen in een volgend hoofdstuk zal ik de concrete aard en het kader waarbinnen Nieuw-Rechts functioneert uit de doeken doen. Alvorens daartoe over te gaan wil ik graag nog wijzen op deze uitspraak van Filip De Winter die hij deed in het “zwartboek progressieve leraars”:
Filip Dewinter: "De ideologische meerderheid is belangrijker dan de parlementaire meerderheid, ze gaat deze laatste zelfs gewoon vooraf.”
Ik neem aan dat ik niet moet aantonen waar De Winter op aan het doelen is?
Hoofdstuk IV: Nieuw-Rechts haar oorsprong en het waarom van haar strategie
In de voorgaande hoofdstukken werd aangegeven dat er verschillende strategieën zijn om de macht te verwerven over een samenleving. Men kan opteren voor een politieke strategie (wat de marxisten voorstaan) of opteren voor een metapolitieke strategie (Nieuw-Rechts).
Dat was reeds duidelijk, maar het lijkt interessant om ons eens af te vragen waarom voor een bepaalde strategie wordt gekozen?
Een deel van het antwoord heb ik echter al gegeven in het eerste deel van mijn uiteenzetting. Aangezien het gaat om de verwerkelijking van een eigen visie op hoe de samenleving er zou moeten uitzien, gaan bewegingen en partijen zorgvuldig nagaan wat de beste manier is om dat project te verwezenlijken. Bij het marxisme en al haar erfgenamen gaande van communisme tot socialisme, ligt de visie op de strategie die zou moeten gehanteerd worden, besloten in hun ideologische grondvesten.
Marxisme gaat er in wezen van uit dat de basis van de werkelijkheid en al wat zich daar in afspeelt de economie is. Het verwerven van de macht over de economie is het verwerven van macht over alles wat zich in de samenleving manifesteert. Het is dus noodzakelijk om bij de emancipatorische strijd van de arbeiders de politieke macht te verwerven teneinde macht te hebben over de economische sfeer. Daarom hebben socialisten en communisten er steeds alles aan gedaan om op welke manier dan ook politieke macht te verwerven. De meest bekende voorbeelden zijn de diverse “revoluties” (communisme) en de strijd om het “ Algemeen Enkelvoudig Stemrecht” (socialisme). Socialisme is een zeer interessant en belangrijk voorbeeld omdat het een politieke actor is die al lange tijd meegaat en een aanzienlijke invloed op ons politiek en economisch bestel heeft gehad.
Socialisten hebben nooit één enkel probleem gehad om een deel van de publieke opinie aan zich te binden. Ze hadden immers een degelijk programma met legitieme claims (voor de vooroorlogse periode moet iedereen het hiermee eens kunnen zijn) en hadden in tegenstelling tot hun communistische tegenhangers vrij snel uitzicht op politieke macht. Bij de communisten lag dat uiteraard anders, zij brachten een wel heel radicaal programma dat heel wat mensen (en zeker ook een flink deel van de arbeidende klasse) afschrikte. Daarom is het ook dat Gramsci op de proppen kwam met zijn theorie (zoals ik al eerder aanhaalde).
Daarom is de metapolitieke strijd eerder het wapen van diegenen die langs democratische weg geen politieke macht kunnen afdwingen. Gramsci stelde de strategie voor de Europese Communisten om de logische reden dat zij inderdaad nooit wervend genoeg konden zijn.
Dat gebrek aan wervende kracht is ook de reden waarom Nieuw-Rechts zich gestort heeft op deze theorie van Gramsci. Maar waarom zou Nieuw-Rechts Überhaupt weinig of geen wervende kracht hebben? Om een antwoord te hebben op deze indringende vraag zullen we voor het eerst moeten ingaan op de “ideologie” van Nieuw-Rechts aangezien we het nu enkel over haar “strategie” hebben gehad. Het onderscheid tussen de begrippen “ideologie” en “strategie” dient goed in acht genomen te worden.
We kunnen namelijk een onderscheid maken tussen de “uiterlijkheden” van een ideologie en haar “innerlijke wezen”. Dat innerlijke wezen is de “filosofie” de “kern” van een politieke ideologie en is net datgene wat haar kan onderscheiden van andere ideologieën. Anders zou het immers zo zijn dat we alle dictaturen op één hoopje kunnen gooien want bijvoorbeeld “parades”, “militarisme”, “leiderscultus”, “politiek geweld” en “ideologische terreur” zijn bijvoorbeeld zowel kenmerken van een communistische als van een fascistische staat.
Willen we komen tot de kern van de zaak dan moeten we verder kijken dan deze “uiterlijkheden” of manieren waarop deze staat zichzelf in stand weet te houden en elke tegenbeweging de kop indrukt. We kunnen het vergelijken met verder kijken dan de “politieke correctheid” van de heersende partijen. Want wat zit achter die politieke correctheid? Waarom gaat het in wezen? Wat is de concrete ideologie?
Daarom zal ik in een volgend hoofdstuk komen tot een eerste verkenning van de concrete Nieuw-Rechtse ideologie.
Hoofdstuk V: De Nieuw-Rechtse ideologie
Nieuw-Rechts heeft net als elke ideologie een ontstaansgrond. We moeten er daarbij wel op wijzen dat Nieuw-Rechts geen partijpolitiek denken impliceert. Haar doel is namelijk niet het verwerven van politieke macht maar enkel het scheppen van een cultureel fundament waarop die politieke macht later kan gebouwd worden. Zij zijn de “voorhoede” zeg maar, de denktank.
Toch hebben ze ook een ideologie met een aantal specifieke kenmerken. En die ideologie heeft bepaalde wortels en haat terug tot bepaalde auteurs. Zoals het communisme in wezen teruggrijpt naar Marx net als het socialisme (dat echter ook invloed heeft ondergaan van o.a. Keynes en Bauer) zo gaat Nieuw-Rechts ook terug tot een aantal auteurs.
Bij het duiden van die auteurs kunnen we best hun eigen teksten doornemen waar ze letterlijk die illustere voorgangers aanduiden als hun ideologische onderbouw. Fantaseren en linken leggen in het ijle is dus onzin, we kunnen enkel betrouwen op directe en zuivere citaten die niet dubbelzinnig zijn.
De impact van de “Konservative Revolution”
Eén van die basisfiguren is Armin Mohler die in 1950 een werk publiceerde met de titel: “Die Konservative Revolution in Deutschland 1918-1932”. Men kan het werk beschouwen als een soort catalogus van alle antidemocratische denkers uit het Duitsland tussen 1918 en de machtsgreep van de NSDAP. Hij beschouwde al die auteurs LETTERLIJK als “de Trotskisten van de Duitse revolutie.” Ze waren de weg aan het plaveien voor de “gezonde” transformatie van de Duitse en westerse cultuur. Mohler schreef: “ Hitler en zijn Derde Rijk was net zo zeer een perversie van de nationalistische revolutie (waar ze naar streefden) als de Stalinistische invulling van de “socialistische revolutie” was voor de Troskisten”.
Een centraal deel in het denken van Mohler is vervolgens het geloof in “verval”…
Hij stelde dat “ de oude westerse structuren in verval zijn, het waren eens synthesen van de klassieke Oudheid en het christendom en de verlichting.” “Een nieuwe eenheid bestaat nog niet, we leven in een tussenfase en de “Konservative Revolution” was een aanzet om die tussenfase te overbruggen..” Tot deze Konservative Revolution rekende Mohler ook het Nazisme hoewel hij vond dat ze er toch op een aantal punten van afweek. Zo paste het “sociale en populistische karakter” van het nazisme niet echt binnen de Konservative Revolution. Anderzijds schreef hij letterlijk dat één punt alle verschillende veruiterlijkingen verbond, één punt was wezenlijk belangrijk en dat was een geloof in een revolutie die haar wortels had in specifiek nationalistisch of etnisch denken en voelen als bron van “wedergeboorte”. Een ander wezenlijk punt is in zijn ogen het verwerpen van het Joods-christelijke lineaire denken over tijd. Hun voorkeur ging uit naar een cyclische of sferische tijdsopvatting.
Op basis van citaten van mensen die hij tot de Konservative revolution rekende zoals Jünger, kwam hij tot de stelling dat de mensheid een “nulpunt” zou bereiken, op dat ogenblik zou de “decadente tijd” van egalitarisme, kosmopolitisch denken, materialisme, individualisme, rationalisme, en de principes van de Franse Revolutie (vrijheid, gelijkheid en broederschap) plaats maken voor een hiërarchische, supraindividuele, “organische” en “heroïsche” samenleving.
We mogen het kader waarbinnen het werk van Mohler ontstond niet buiten beschouwing laten, ze is immers van wezenlijk belang om de impact ervan ten gronde te beseffen. Mohler schreef zijn werk immers in het Duitsland van net na de Tweede Wereldoorlog. Mohler schreef bovendien zelf in zijn werk dat hij met dat werk expliciet de bedoeling had zijn bijdrage te leveren bij de verwezenlijking van de Konservative Revolution. Hij schrijft: “die Europese Revolutie die door de nederlaag van de Nazi-Duitsland en de overwinning van de decadente Liberale en communistische imperialisten noodzakelijk is geworden.”
Het draagt als ondertitel “handboek” en het is duidelijk om wat voor handboek het gaat; een handboel dat nieuwe moed moet geven aan diegenen die in ideologische wanhoop verkeren o.i.v. het nieuwe maatschappelijke en politieke kader. Het boek creëert immers een nieuw “begrip” namelijk de “Konservative Revolution”. Dat begrip had nooit bestaan voor Mohler ermee op de proppen kwam. Hij daarmee niet tot doel een nieuw heuristisch instrument te introduceren maar wou integendeel een nieuwe inspiratiebron aanreiken die de basiskenmerken van het vooroorlogse kenmerken van het fascisme de naoorlogse periode moest binnenloodsen.
Op die manier heeft Mohler dan ook een uiterst grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van radicaal-rechts. Hij stelt immers en geeft die boodschap duidelijk mee, dat de rechtse revolutie die zich in het interbellum aftekende door de nederlaag van Nazi-Duitsland uitgesteld werd, en dat de “decadente krachten” zich opnieuw in het zadel hebben getild. Daardoor is de tijd niet langer rijp voor directe aanvallen op politieke bastions zoals die door de SA en de SS werden uitgevoerd of door demagogie en massapropaganda werden afgedwongen. In plaats daarvan was het volgens Mohler tijd om het werk over te laten aan intellectuelen (eerder denkers en visionairs want “intellectuelen” ziet Mohler als mensen die enkel met de rede bezig zijn wat een obsessie van het verlichtingsdenken is in zijn ogen). Die denkers en visionairs moesten de culturele onderbouw vormgeven…
Een belangrijke bron voor de link tussen Mohler (de Konservative Revolution is zijn uitvindsel) en de nieuwe “fascistische strategie” is Giorgio Locchi. Locchi is de auteur van het werk “de essentie van het fascisme” en is één van de vooraanstaande intellectuelen van extreem-rechts in Italië. Locchi ziet fascisme als “de eerste politieke uiting van een zuiver spiritueel en cultureel “superhumanisme” of elitarisme.” Dit “superhumanisme” verwerpt de egalitaire, democratische, universalistische visie op de mens en keert zich tegen het vooruitgangsgeloof. Het ontstaan van dit denken had volgens hem zijn wortels in de 19de eeuw en heeft zich volgens hem niet genoeg kunnen doorzetten in de jaren ’30 en ’40 (Mussolini en Hitler verloren de oorlog) maar kon uiteindelijk overwinnen in de tweede helft van de 20e eeuw , indien het zich aanpaste en zich zou richten op de verandering van de culturele onderbouw.
De impact van Julius Evola
We zagen reeds hoe de Duitser Amin Mohler omging met de nederlaag van het Nazisme, maar ook het Italië na Mussolini kende een soortgelijke figuur namelijk Julius Evola. Evola maakte in de jaren ’20 deel uit van de Italiaanse Dada beweging, maar keerde zich nadien eerder richting auteurs als Nietzsche, Spengler en Jünger.
Ook hij ervoer zijn tijd als zijnde “decadent”, hij schreef deze “decadentie” toe aan secularisatie, materialisme en rationalisme.
Evola gaf de voorkeur aan wat hij noemde “traditionele samenlevingsvormen” die in zijn ogen gekenmerkt werden door instituties die bepaald werden door een geloof in een “metafysische orde” (een orde opgelegd door iets dat niet aards is). Zulke samenlevingen werden geregeerd door een “elite” bestaande uit krijgers en priesters (de fameuze krijgeraristocratieën). Door deze verbinding van priesters en krijgers zou in zijn ogen het eeuwige met het tijdelijke verbonden worden. Het gevolg van zo’n maatschappelijke orde zou volgens Evola het ontstaan van een “ascetische militaristische ethiek” zijn. Geschiedenis was in de ogen van Evola een cyclisch gebeuren (samenlevingen doorlopen verschillende fasen van opkomst en verval). De samenleving na de Franse Revolutie beschouwde hij als decadent maar in zijn ogen zou het tij onvermijdelijk keren. Evola zag een tijdje in Mussolini de man die deze “traditionele” samenlevingsvormen opnieuw zou instaureren. Hij beschouwde de Italianen als een superieure tak van de “Arische boom”. Evola richtte zijn hoop echter vooral op de SS die hij beschouwde als een uiting van zijn “ascetische militaristische ethiek”. Hij vond echter dat zowel Hitler als Mussolini toch een pact hadden gesloten met de decadente tijd waarin ze leefden, aangezien ze toch een aantal compromissen hadden gesloten met “de massa”. Ze waren met andere woorden niet aristocratisch genoeg in zijn ogen en maakten enigszins nog deel uit van “de massa”. In zijn ogen was het echter onvermijdelijk dat een nieuwe aristocratische cultuur zou ontstaan die “alle arische volkeren” zou behelzen.
In de jaren ’60 toen Italië al een eind gevorderd was met de wederopbouw begon zijn vertrouwen in een snelle “ommekeer” echter weg te ebben. Zijn nieuwe ideeën schreef hij neer in “Calvalcare la tigre” uit 1961. Daarin stelde hij dat er in de moderne wereld niets meer was waar hij zich aan kon vastklampen. Er was geen “ware organische staat”, er waren “geen heersers”, “ geen monarchen die heersten bij goddelijk recht en het zwaard en de scepter konden hanteren”, zijn wanhoop was groot.
De regimes in Duitsland en Italiê hadden in zijn ogen een enorme potentiële dynamiek gehad maar dat alles was nu verdwenen en maakte plaats voor “het effect van de principes van de Franse Revolutie met zijn vulgariteit, middelmatigheid en barbaarsheid.”
Welke weg moest de “natuurlijke aartsaristocraat nu inslaan?” Die weg was de weg van de “apoliteia”, de afkeer van de politiek en alles wat die vorm geeft. Men moet dus de “tijger berijdeden” (de titel van het boek) en zich laten dragen door het besef dat deze bestaande wereld toch vroeg of laat zal plaats maken voor een “nieuwe orde”, hoe lang is van geen tel meer.
Evola gaf dus de raad om niet meer over te schakelen op de technieken van het vooroorlogse fascisme want die tactiek zou in de naoorlogse periode niet meer haalbaar zijn. Moest men dan de hoop opgeven? Allerminst! Men kon de hoop blijven koesteren dat verandering onvermijdelijk zou komen en leven in het besef dat er een “geheime broederschap” was van mensen die zich onopmerkzaam gedroegen en zich schijnbaar accommodeerden aan het systeem maar langzaam de culturele onderbouw wijzigden.
Naast het concept “Konservative revolution” dat door Mohler was bedacht (het betrof vooral denkers die niet of amper rechtstreeks bij nazi-Duitsland betrokken waren) om fascisme als een paard van Troje de naoorlogse periode binnen te smokkelen, bestond er nu voor al diegenen die beseften dat het klimaat in het Europa van na 1945 een snelle opkomst van het fascisme onmogelijk maakte, een nieuwe “oplossing” namelijk een “culturele strijd”. Politieke macht was onmogelijk maar op cultureel niveau kon een strijd geleverd worden.
Op die manier vormden Evola en Moehler de belangrijkste ideologische fundamenten van wat Nieuw-Rechts zou worden.
Nieuw-Rechts: of hoe de denkbeelden van het vooroorlogse fascisme kunnen voortleven na WO II
Inleiding:
Centraal in dit werk staat de visie van Nieuw-Rechts op het verwerven van macht over de samenleving. Uiteraard is deze strategie nauw verbonden met de eigenlijke ideologie die uitgedragen wordt.
Fundamenteel is dus de vraagstelling “wanneer bezit iets of iemand macht over/binnen de samenleving?”
Het is op basis van deze vraag dat een onderscheid zal gemaakt kunnen worden tussen het vooroorlogse fascisme en haar naoorlogse equivalent.Centraal voor de naoorlogse visie op het verwerven van macht staat het concept “metapolitieke strijd”. Het betreft hier eigenlijk een afgeleide van de neo-marxistische kritiek van Antonio Gramsci op het klassieke marxisme. Daarom is het interessant om even vooraf kort deze marxistische visie desbetreffende kort te schetsen.
Hoofdstuk I: Het klassieke marxisme
Traditioneel stelt men in een boutade dat: “Marxisten alles zien vanuit een economische context”. Concreet houdt dit in dat zij van mening zijn dat alles te verklaren valt vanuit uit het economische (hoe mensen dus in hun levensonderhoud moeten voorzien). Cultuur, dus zowel kunstvormen als zeden en gebruiken, komen dus allemaal voort uit de economische sfeer. De basis van die economische sfeer is de productiesfeer (datgene waarbinnen de “producten” worden vervaardigd).
Wat is dan dus “macht”?
Inderdaad, de controle over die productiesfeer. Datgene/diegene dat/die de controle heeft over de productiesfeer heeft de controle over “de cultuur”, “het denken” van de mensen en dus de macht over “de samenleving”.
Een voorbeeld maakt het misschien duidelijker:
Neem nu de moraal, datgene wat een samenleving dus ziet als “goed” en “kwaad”, het is duidelijk dat diegene die hier controle over heeft de macht binnen de samenleving bezit.
Aangezien de moraal het gevolg is van wat er zich binnen de productiesfeer afspeelt (de machtsverhouding tussen de verschillende actoren, werkgever en werknemer bijvoorbeeld) zal de moraal bepaald worden door diegene die de macht heeft binnen de productiesfeer.
En dus de belangen van diegenen die binnen die productiesfeer betrokken zijn gediend worden. De belangen van de sterkste van alle actoren primeren dus en bepalen de vorm van de “bovenbouw” (dit is alles wat voortkomt uit de productiesfeer of “de onderbouw” van een samenleving).
Moraal maakt deel uit van de bovenbouw en is dus onderhevig aan de belangen van diegene die binnen de productiesfeer dominant is en wiens belangen dus moeten primeren.
Dit is een voorbeeld van hoe de “onderbouw” de “bovenbouw” kan beïnvloeden.
Maar uiteraard is er meer, het denken van mensen wordt volgens marxisten bepaald door de positie die ze bekleden binnen de economische werkelijkheid. Hun materiële toestand is dus bepalend voor hun denken (“onderbouw” die “bovenbouw” vorm geeft dus…).
Uiteraard is dit slechts één visie van hoe macht kan bezitten binnen een samenleving.
Marxisten denken dus dat ze gewoon de controle moeten verwerven over de productiesfeer om een samenleving vorm te kunnen geven. Daar komt het optimisme (of het utopische) van het Marxisme uit voort. Zij denken namelijk dat een “solidaire, vreedzame wereld” haalbaar is aangezien dat soort “solidair en vreedzaam gedrag” afhankelijk is van wat zich binnen de productiesfeer afspeelt. Wanneer het winstprincipe in een economie wordt uitgeschakeld, en de economie op een bepaalde manier wordt gerund kun je dus een vreedzame en solidaire maatschappij creëren, je moet alleen weten hoe je economie er moet uitzien om zulks te kunnen realiseren. Hun oplossing is het collectiviseren van de productiefactoren (datgene waarmee men producten kan vervaardigen).
Maar tot daar het marxisme (veel te complex om hier zo kort te worden behandeld en ik heb een aantal nuances moeten weglaten enz…).
Het is duidelijk dat het een nogal deterministische kijk is op de werkelijkheid…
Er is dan ook veel kritiek gekomen op deze theorieën (o.a. Max weber die zei dat het Calvinisme net invloed uitoefende op hoe een economie werkte en dus niet omgekeerd) de voor ons belangrijkste criticus is de neo-marxist Antonio Gramsci die crepeerde in één van de gevangenissen van Mussolini. Antonio Gramsci had enorme kritiek op het denken van Marx en week er op bepaalde fundamentele vlakken sterk van af.
Hoofdstuk II: De kritiek van de neo-marxist Antonio Gramsci
Wat was nu die kritiek van Gramsci?
Gramsci was van mening dat Marxisten zich niet voldoende hadden beziggehouden met de “bovenbouw” (datgene wat volgens hen voortkomt uit de “onderbouw” of de productiesfeer).
Door hun te grote aandacht voor de onderbouw waren ze in zijn ogen kortzichtig en zouden ze nooit hun doel kunnen verwezenlijken. Het volstaat volgens Gramsci dus niet dat er macht wordt nagestreefd over de productiesfeer (de economie als je wil).
Een nieuwe cultuur (dus ook denkbeelden bij mensen in een samenleving en hun gedrag) wordt namelijk ook bepaald door de staat, de politiek en een ideologie en niet enkel door zuiver economische factoren. Het waren in de ogen van Gramsci de staat en de ideologie die de samenleving vorm gaven zodat ze het best de noden van de heersende economische macht kon dienen (het kapitalisme dus).
Hier is de economie dus diegene die onder invloed staat van de “bovenbouw”.
Om macht te bezitten moet er dus ook gewerkt worden aan een machtspositie binnen het bepalen van de denkbeelden van mensen en dit kan gebeuren vanuit de “bovenbouw”.
Wil je macht dan moet je dus ook werken vanuit de “bovenbouw”.
Aan dit principe zal Nieuw-rechts een nieuwe invulling geven die in de volgende hoofdstukken aan bod zullen komen.
Hoofdstuk III: Rechts Gramscianisme
In voorgaand hoofdstuk werd de kritiek van Gramsci op het klassieke marxisme besproken.
Kort samengevat stelde Gramsci dat de hegemonie van de samenleving ook verwezenlijkt wordt vanuit de marxistische bovenbouw. De staat beperkt zich dus niet tot haar rol van staatsapparaat. Ze houdt zich ook onledig met het bepalen en dirigeren van de bestaande ideologie in de samenleving.
Het politieke apparaat loopt immers parallel met het zogenaamde “civiele apparaat” volgens Gramsci. Ieder politiek apparaat wordt dus nog eens versterkt door een maatschappelijke consensus namelijk de ideologische ondersteuning door de massa. Deze ideologische ondersteuning veruiterlijkt zich door het bestaan van een zekere consensus over cultuur, het heersende wereldbeeld en de ethiek. Het bestaan van politieke macht is dus mede afhankelijk van de culturele macht die besloten ligt in de massa.
Dat was de kritiek van Gramsci op de communisten in Europa; zij zouden volgens hem immers nooit politieke macht verwerven indien ze niet eerst de macht trachten te verwerven over het culturele domein van de samenleving. De bevolking moet dus eerst overtuigd worden; hun denkbeelden, ethiek, waarden, kunst moet bewerkt en gekneed worden. Het is immers pas wanneer de massa verandering als logisch en vanzelfsprekend aanziet, dat de bestaande politieke orde omver kan worden geworpen aangezien ze dan geen wortels meer heeft in de maatschappelijke consensus.
Uit deze redenering trekt Nieuw-Rechts een aantal consequenties. De “metapolitieke strijd”, zo fundamenteel voor Nieuw-Rechts is dus een revolutie of oorlog die uitgevochten wordt op het culturele niveau van de wereldbeelden en algemene visies op mens en samenleving.
Het is dit metapolitieke niveau dat het vertrekpunt is van Nieuw-Rechts. Zij willen letterlijk de “laboratoria van het denken” overnemen. Zij willen tegenover het egalitaire ethos en het egalitaire socio-economische denken een wereldbeeld plaatsen dat “verscheidenheid” of “differentialisme” centraal stelt. Zij creëren dus de denkbeelden en visies die noodzakelijk zijn voor het controleren van de culturele macht over de samenleving.
We zijn dus gekomen tot een eerste voorlopige definitie van Nieuw-Rechts zoals ze door Pierre Krebs (de belangrijkste vertegenwoordiger van het Duitse Nieuw-Rechts) werd verwoord:
“Ons streven kan niet gevat worden binnen een politieke partij maar eerder binnen een metapolitiek, zuiver cultureel project.”
Dit is echter de invulling van Nieuw-Rechts door één van de eigen ideologen in een volgend hoofdstuk zal ik de concrete aard en het kader waarbinnen Nieuw-Rechts functioneert uit de doeken doen. Alvorens daartoe over te gaan wil ik graag nog wijzen op deze uitspraak van Filip De Winter die hij deed in het “zwartboek progressieve leraars”:
Filip Dewinter: "De ideologische meerderheid is belangrijker dan de parlementaire meerderheid, ze gaat deze laatste zelfs gewoon vooraf.”
Ik neem aan dat ik niet moet aantonen waar De Winter op aan het doelen is?
Hoofdstuk IV: Nieuw-Rechts haar oorsprong en het waarom van haar strategie
In de voorgaande hoofdstukken werd aangegeven dat er verschillende strategieën zijn om de macht te verwerven over een samenleving. Men kan opteren voor een politieke strategie (wat de marxisten voorstaan) of opteren voor een metapolitieke strategie (Nieuw-Rechts).
Dat was reeds duidelijk, maar het lijkt interessant om ons eens af te vragen waarom voor een bepaalde strategie wordt gekozen?
Een deel van het antwoord heb ik echter al gegeven in het eerste deel van mijn uiteenzetting. Aangezien het gaat om de verwerkelijking van een eigen visie op hoe de samenleving er zou moeten uitzien, gaan bewegingen en partijen zorgvuldig nagaan wat de beste manier is om dat project te verwezenlijken. Bij het marxisme en al haar erfgenamen gaande van communisme tot socialisme, ligt de visie op de strategie die zou moeten gehanteerd worden, besloten in hun ideologische grondvesten.
Marxisme gaat er in wezen van uit dat de basis van de werkelijkheid en al wat zich daar in afspeelt de economie is. Het verwerven van de macht over de economie is het verwerven van macht over alles wat zich in de samenleving manifesteert. Het is dus noodzakelijk om bij de emancipatorische strijd van de arbeiders de politieke macht te verwerven teneinde macht te hebben over de economische sfeer. Daarom hebben socialisten en communisten er steeds alles aan gedaan om op welke manier dan ook politieke macht te verwerven. De meest bekende voorbeelden zijn de diverse “revoluties” (communisme) en de strijd om het “ Algemeen Enkelvoudig Stemrecht” (socialisme). Socialisme is een zeer interessant en belangrijk voorbeeld omdat het een politieke actor is die al lange tijd meegaat en een aanzienlijke invloed op ons politiek en economisch bestel heeft gehad.
Socialisten hebben nooit één enkel probleem gehad om een deel van de publieke opinie aan zich te binden. Ze hadden immers een degelijk programma met legitieme claims (voor de vooroorlogse periode moet iedereen het hiermee eens kunnen zijn) en hadden in tegenstelling tot hun communistische tegenhangers vrij snel uitzicht op politieke macht. Bij de communisten lag dat uiteraard anders, zij brachten een wel heel radicaal programma dat heel wat mensen (en zeker ook een flink deel van de arbeidende klasse) afschrikte. Daarom is het ook dat Gramsci op de proppen kwam met zijn theorie (zoals ik al eerder aanhaalde).
Daarom is de metapolitieke strijd eerder het wapen van diegenen die langs democratische weg geen politieke macht kunnen afdwingen. Gramsci stelde de strategie voor de Europese Communisten om de logische reden dat zij inderdaad nooit wervend genoeg konden zijn.
Dat gebrek aan wervende kracht is ook de reden waarom Nieuw-Rechts zich gestort heeft op deze theorie van Gramsci. Maar waarom zou Nieuw-Rechts Überhaupt weinig of geen wervende kracht hebben? Om een antwoord te hebben op deze indringende vraag zullen we voor het eerst moeten ingaan op de “ideologie” van Nieuw-Rechts aangezien we het nu enkel over haar “strategie” hebben gehad. Het onderscheid tussen de begrippen “ideologie” en “strategie” dient goed in acht genomen te worden.
We kunnen namelijk een onderscheid maken tussen de “uiterlijkheden” van een ideologie en haar “innerlijke wezen”. Dat innerlijke wezen is de “filosofie” de “kern” van een politieke ideologie en is net datgene wat haar kan onderscheiden van andere ideologieën. Anders zou het immers zo zijn dat we alle dictaturen op één hoopje kunnen gooien want bijvoorbeeld “parades”, “militarisme”, “leiderscultus”, “politiek geweld” en “ideologische terreur” zijn bijvoorbeeld zowel kenmerken van een communistische als van een fascistische staat.
Willen we komen tot de kern van de zaak dan moeten we verder kijken dan deze “uiterlijkheden” of manieren waarop deze staat zichzelf in stand weet te houden en elke tegenbeweging de kop indrukt. We kunnen het vergelijken met verder kijken dan de “politieke correctheid” van de heersende partijen. Want wat zit achter die politieke correctheid? Waarom gaat het in wezen? Wat is de concrete ideologie?
Daarom zal ik in een volgend hoofdstuk komen tot een eerste verkenning van de concrete Nieuw-Rechtse ideologie.
Hoofdstuk V: De Nieuw-Rechtse ideologie
Nieuw-Rechts heeft net als elke ideologie een ontstaansgrond. We moeten er daarbij wel op wijzen dat Nieuw-Rechts geen partijpolitiek denken impliceert. Haar doel is namelijk niet het verwerven van politieke macht maar enkel het scheppen van een cultureel fundament waarop die politieke macht later kan gebouwd worden. Zij zijn de “voorhoede” zeg maar, de denktank.
Toch hebben ze ook een ideologie met een aantal specifieke kenmerken. En die ideologie heeft bepaalde wortels en haat terug tot bepaalde auteurs. Zoals het communisme in wezen teruggrijpt naar Marx net als het socialisme (dat echter ook invloed heeft ondergaan van o.a. Keynes en Bauer) zo gaat Nieuw-Rechts ook terug tot een aantal auteurs.
Bij het duiden van die auteurs kunnen we best hun eigen teksten doornemen waar ze letterlijk die illustere voorgangers aanduiden als hun ideologische onderbouw. Fantaseren en linken leggen in het ijle is dus onzin, we kunnen enkel betrouwen op directe en zuivere citaten die niet dubbelzinnig zijn.
De impact van de “Konservative Revolution”
Eén van die basisfiguren is Armin Mohler die in 1950 een werk publiceerde met de titel: “Die Konservative Revolution in Deutschland 1918-1932”. Men kan het werk beschouwen als een soort catalogus van alle antidemocratische denkers uit het Duitsland tussen 1918 en de machtsgreep van de NSDAP. Hij beschouwde al die auteurs LETTERLIJK als “de Trotskisten van de Duitse revolutie.” Ze waren de weg aan het plaveien voor de “gezonde” transformatie van de Duitse en westerse cultuur. Mohler schreef: “ Hitler en zijn Derde Rijk was net zo zeer een perversie van de nationalistische revolutie (waar ze naar streefden) als de Stalinistische invulling van de “socialistische revolutie” was voor de Troskisten”.
Een centraal deel in het denken van Mohler is vervolgens het geloof in “verval”…
Hij stelde dat “ de oude westerse structuren in verval zijn, het waren eens synthesen van de klassieke Oudheid en het christendom en de verlichting.” “Een nieuwe eenheid bestaat nog niet, we leven in een tussenfase en de “Konservative Revolution” was een aanzet om die tussenfase te overbruggen..” Tot deze Konservative Revolution rekende Mohler ook het Nazisme hoewel hij vond dat ze er toch op een aantal punten van afweek. Zo paste het “sociale en populistische karakter” van het nazisme niet echt binnen de Konservative Revolution. Anderzijds schreef hij letterlijk dat één punt alle verschillende veruiterlijkingen verbond, één punt was wezenlijk belangrijk en dat was een geloof in een revolutie die haar wortels had in specifiek nationalistisch of etnisch denken en voelen als bron van “wedergeboorte”. Een ander wezenlijk punt is in zijn ogen het verwerpen van het Joods-christelijke lineaire denken over tijd. Hun voorkeur ging uit naar een cyclische of sferische tijdsopvatting.
Op basis van citaten van mensen die hij tot de Konservative revolution rekende zoals Jünger, kwam hij tot de stelling dat de mensheid een “nulpunt” zou bereiken, op dat ogenblik zou de “decadente tijd” van egalitarisme, kosmopolitisch denken, materialisme, individualisme, rationalisme, en de principes van de Franse Revolutie (vrijheid, gelijkheid en broederschap) plaats maken voor een hiërarchische, supraindividuele, “organische” en “heroïsche” samenleving.
We mogen het kader waarbinnen het werk van Mohler ontstond niet buiten beschouwing laten, ze is immers van wezenlijk belang om de impact ervan ten gronde te beseffen. Mohler schreef zijn werk immers in het Duitsland van net na de Tweede Wereldoorlog. Mohler schreef bovendien zelf in zijn werk dat hij met dat werk expliciet de bedoeling had zijn bijdrage te leveren bij de verwezenlijking van de Konservative Revolution. Hij schrijft: “die Europese Revolutie die door de nederlaag van de Nazi-Duitsland en de overwinning van de decadente Liberale en communistische imperialisten noodzakelijk is geworden.”
Het draagt als ondertitel “handboek” en het is duidelijk om wat voor handboek het gaat; een handboel dat nieuwe moed moet geven aan diegenen die in ideologische wanhoop verkeren o.i.v. het nieuwe maatschappelijke en politieke kader. Het boek creëert immers een nieuw “begrip” namelijk de “Konservative Revolution”. Dat begrip had nooit bestaan voor Mohler ermee op de proppen kwam. Hij daarmee niet tot doel een nieuw heuristisch instrument te introduceren maar wou integendeel een nieuwe inspiratiebron aanreiken die de basiskenmerken van het vooroorlogse kenmerken van het fascisme de naoorlogse periode moest binnenloodsen.
Op die manier heeft Mohler dan ook een uiterst grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van radicaal-rechts. Hij stelt immers en geeft die boodschap duidelijk mee, dat de rechtse revolutie die zich in het interbellum aftekende door de nederlaag van Nazi-Duitsland uitgesteld werd, en dat de “decadente krachten” zich opnieuw in het zadel hebben getild. Daardoor is de tijd niet langer rijp voor directe aanvallen op politieke bastions zoals die door de SA en de SS werden uitgevoerd of door demagogie en massapropaganda werden afgedwongen. In plaats daarvan was het volgens Mohler tijd om het werk over te laten aan intellectuelen (eerder denkers en visionairs want “intellectuelen” ziet Mohler als mensen die enkel met de rede bezig zijn wat een obsessie van het verlichtingsdenken is in zijn ogen). Die denkers en visionairs moesten de culturele onderbouw vormgeven…
Een belangrijke bron voor de link tussen Mohler (de Konservative Revolution is zijn uitvindsel) en de nieuwe “fascistische strategie” is Giorgio Locchi. Locchi is de auteur van het werk “de essentie van het fascisme” en is één van de vooraanstaande intellectuelen van extreem-rechts in Italië. Locchi ziet fascisme als “de eerste politieke uiting van een zuiver spiritueel en cultureel “superhumanisme” of elitarisme.” Dit “superhumanisme” verwerpt de egalitaire, democratische, universalistische visie op de mens en keert zich tegen het vooruitgangsgeloof. Het ontstaan van dit denken had volgens hem zijn wortels in de 19de eeuw en heeft zich volgens hem niet genoeg kunnen doorzetten in de jaren ’30 en ’40 (Mussolini en Hitler verloren de oorlog) maar kon uiteindelijk overwinnen in de tweede helft van de 20e eeuw , indien het zich aanpaste en zich zou richten op de verandering van de culturele onderbouw.
De impact van Julius Evola
We zagen reeds hoe de Duitser Amin Mohler omging met de nederlaag van het Nazisme, maar ook het Italië na Mussolini kende een soortgelijke figuur namelijk Julius Evola. Evola maakte in de jaren ’20 deel uit van de Italiaanse Dada beweging, maar keerde zich nadien eerder richting auteurs als Nietzsche, Spengler en Jünger.
Ook hij ervoer zijn tijd als zijnde “decadent”, hij schreef deze “decadentie” toe aan secularisatie, materialisme en rationalisme.
Evola gaf de voorkeur aan wat hij noemde “traditionele samenlevingsvormen” die in zijn ogen gekenmerkt werden door instituties die bepaald werden door een geloof in een “metafysische orde” (een orde opgelegd door iets dat niet aards is). Zulke samenlevingen werden geregeerd door een “elite” bestaande uit krijgers en priesters (de fameuze krijgeraristocratieën). Door deze verbinding van priesters en krijgers zou in zijn ogen het eeuwige met het tijdelijke verbonden worden. Het gevolg van zo’n maatschappelijke orde zou volgens Evola het ontstaan van een “ascetische militaristische ethiek” zijn. Geschiedenis was in de ogen van Evola een cyclisch gebeuren (samenlevingen doorlopen verschillende fasen van opkomst en verval). De samenleving na de Franse Revolutie beschouwde hij als decadent maar in zijn ogen zou het tij onvermijdelijk keren. Evola zag een tijdje in Mussolini de man die deze “traditionele” samenlevingsvormen opnieuw zou instaureren. Hij beschouwde de Italianen als een superieure tak van de “Arische boom”. Evola richtte zijn hoop echter vooral op de SS die hij beschouwde als een uiting van zijn “ascetische militaristische ethiek”. Hij vond echter dat zowel Hitler als Mussolini toch een pact hadden gesloten met de decadente tijd waarin ze leefden, aangezien ze toch een aantal compromissen hadden gesloten met “de massa”. Ze waren met andere woorden niet aristocratisch genoeg in zijn ogen en maakten enigszins nog deel uit van “de massa”. In zijn ogen was het echter onvermijdelijk dat een nieuwe aristocratische cultuur zou ontstaan die “alle arische volkeren” zou behelzen.
In de jaren ’60 toen Italië al een eind gevorderd was met de wederopbouw begon zijn vertrouwen in een snelle “ommekeer” echter weg te ebben. Zijn nieuwe ideeën schreef hij neer in “Calvalcare la tigre” uit 1961. Daarin stelde hij dat er in de moderne wereld niets meer was waar hij zich aan kon vastklampen. Er was geen “ware organische staat”, er waren “geen heersers”, “ geen monarchen die heersten bij goddelijk recht en het zwaard en de scepter konden hanteren”, zijn wanhoop was groot.
De regimes in Duitsland en Italiê hadden in zijn ogen een enorme potentiële dynamiek gehad maar dat alles was nu verdwenen en maakte plaats voor “het effect van de principes van de Franse Revolutie met zijn vulgariteit, middelmatigheid en barbaarsheid.”
Welke weg moest de “natuurlijke aartsaristocraat nu inslaan?” Die weg was de weg van de “apoliteia”, de afkeer van de politiek en alles wat die vorm geeft. Men moet dus de “tijger berijdeden” (de titel van het boek) en zich laten dragen door het besef dat deze bestaande wereld toch vroeg of laat zal plaats maken voor een “nieuwe orde”, hoe lang is van geen tel meer.
Evola gaf dus de raad om niet meer over te schakelen op de technieken van het vooroorlogse fascisme want die tactiek zou in de naoorlogse periode niet meer haalbaar zijn. Moest men dan de hoop opgeven? Allerminst! Men kon de hoop blijven koesteren dat verandering onvermijdelijk zou komen en leven in het besef dat er een “geheime broederschap” was van mensen die zich onopmerkzaam gedroegen en zich schijnbaar accommodeerden aan het systeem maar langzaam de culturele onderbouw wijzigden.
Naast het concept “Konservative revolution” dat door Mohler was bedacht (het betrof vooral denkers die niet of amper rechtstreeks bij nazi-Duitsland betrokken waren) om fascisme als een paard van Troje de naoorlogse periode binnen te smokkelen, bestond er nu voor al diegenen die beseften dat het klimaat in het Europa van na 1945 een snelle opkomst van het fascisme onmogelijk maakte, een nieuwe “oplossing” namelijk een “culturele strijd”. Politieke macht was onmogelijk maar op cultureel niveau kon een strijd geleverd worden.
Op die manier vormden Evola en Moehler de belangrijkste ideologische fundamenten van wat Nieuw-Rechts zou worden.