BJ
27 mei 2006, 10:16
Er is hier al heel wat vuils geuit over de stille mars van gisteren zonder ook maar één geldig argument.
Tom Daems, collumnist bij de DS, slaagt er wel in:
Marsen die tweedracht zaaien
Bekijk de pagina uit de krant (http://www.standaard.be/Krant/Beeld/Index.aspx?paginaId=97729)
Stille marsen werken niet alleen eenheidscheppend, zegt Tom Daems. Ze zaaien ook verdeling en wekken wrevel op. We moeten het dan ook dringend eens hebben over de wijze waarop we onze verontwaardiging gestalte geven.
IN het kielzog van de moorden in Brussel en Antwerpen en de geweldpleging in Brugge werden er de afgelopen weken over heel Vlaanderen stille marsen georganiseerd. Een golf van solidariteit overspoelt het Vlaamse landsdeel, zo stelt men in de commentaren. Deelnemers aan de marsen geven blijk van betrokkenheid en samenhorigheid. Autochtonen en allochtonen stappen schouder aan schouder. Gezamenlijk wijzen ze geweld af en pleiten ze voor meer veiligheid. De stille mars verschijnt dan als een collectieve uiting van verontwaardiging en vormt de ultieme betuiging van solidariteit met de slachtoffers. Zo bekeken valt er weinig in te brengen tegen het mechanisme van de stille mars. Maar dit rooskleurig beeld van stille optochten als eenheidscheppers moet toch wat bijgeschaafd worden.
Eind april reageerde Annie Deketele, de moeder van de vermoorde Talitha, met verbitterde woorden op de moord op Joe Van Holsbeeck: ,,Wij hebben geen stille mars gekregen toen Talitha op een gruwelijke manier werd vermoord door een 16-jarige buurjongen.'' En toen de koning een bloemenkrans neerlegde voor Joe vroeg haar oudste dochter zich af waar de krans was op het graf van haar zusje (DS 27 april) . Twee weken later werd het lichaam van de 23-jarige Mohamed Bouazza uit de Schelde opgevist. De familie van de jonge Marokkaan was misnoegd: ,,Wij voelen ons gediscrimineerd. Elk dodelijk slachtoffer is er één te veel, maar waarom zoveel heisa voor Joe en niet voor onze Mohamed?'' (DS 11 mei) De Marokkaanse gemeenschap was boos om de stilte rond de dood van Mohamed. Ze organiseerde haar eigen mars.
Maar het meest treffend waren de bittere uitlatingen van Marina Maes, de voorzitster van de vzw Ouders van een Vermoord Kind. Op 21 mei vond hun 'Mars van de Hoop' plaats. De optocht was lang voor de moord op Joe gepland, maar de vereiste toestemming van het Brusselse stadsbestuur bleef maar uit. Ook bij de NMBS vingen ze bot: een verminderd tarief voor een treinticket bleek niet mogelijk. De media-aandacht was ook maar pover. In de toespraak werd zelfs gewaagd van een boycot van de media: ,,We zijn geen nieuws meer, niet spectaculair genoeg. De kranten schreven bijna niets over onze mars van de hoop.'' Volgens Marina Maes waren de marsen voor Joe en Luna om al die redenen 'extra pijnlijk' voor de leden van haar vereniging. Ze omschreef hun mars daarom als 'de dag van de vergeten slachtoffers' (DS 22 mei) .
Het is toch wel paradoxaal dat net deze slachtoffers zich geen deelgenoot voelen van de solidariteit die aan de grote marsen toegeschreven wordt. De optochten worden gezien als een eenstemmig front tegen geweld en onveiligheid, maar precies zij, ouders en familieleden van andere slachtoffers, die op de meest directe wijze getroffen worden door het geweld dat in de marsen aangeklaagd wordt, voelen zich in de kou gelaten. Ze hebben het gevoel dat hun lijden onvoldoende erkenning krijgt: de dood van hun geliefde wekt minder emoties en verontwaardiging los, bloemen en marsen ontbreken, media-aandacht blijft uit, ze blijven onvermeld in de toespraken van kerkleiders en politici. In plaats van de marsen toe te juichen, reageren ze met wrok en verbittering.
De reden daarvoor is eenvoudig. De marsen zijn immers veel meer dan alleen maar een algemene aanklacht tegen geweld: ze zetten bepaalde slachtoffers extra in de kijker. Anderen blijven daardoor in het donker staan. Het is hier dat het mechanisme van de stille mars verdeling zaait en wrevel opwekt. Slachtoffers wegen de erkenning van hun lijden af tegen de aandacht die andere slachtoffers krijgen. Een mars die duizenden of tienduizenden mensen op de been brengt, vormt voor hen een direct aanknopingspunt om de rekensom van die erkenning te maken. Wanneer de mindere score een lagere plek in de slachtofferhiërarchie oplevert, dan kan dat kwetsend overkomen.
Het is pijnlijk om vast te stellen dat net het middel waarmee vele Vlamingen hun solidaire afwijziging van geweld uitdrukken, aanleiding geeft tot achterhoedegevechten tussen slachtoffers en voeding geeft aan een concurrentiestrijd om aandacht en erkenning. De afgelopen weken waren er heel wat oproepen tot introspectie en zelfbezinning. Waarom keken de omstanders bij de moord van Joe apathisch toe? Zijn we niet allen medeschuldig aan het klimaat van racisme en xenofobie? Maar de vraag of de wijze waarop we die verontwaardiging gestalte geven niet zelf vatbaar is voor nadere bezinning, wordt nauwelijks gesteld.
Die vraag lijkt des te prangender omdat het initiatief voor de grote marsen niet bij de slachtoffers zelf lag. Het was het Brusselse parlementslid Fouad Ahidar die opriep tot een mars voor Joe. De ouders lieten blijken geen optocht te willen vóór de begrafenis van hun zoon. De ouders van Luna namen zelfs niet deel aan de mars die voor hun dochter georganiseerd werd: ,,We hebben nu vooral behoefte aan rust.'' (DS 19 mei) Hun reactie herinnerde me aan een kanttekening die journaliste Veerle Beel eind 2004 in De Standaard plaatste bij de uitreiking van de Castar 2004, een prijs voor de markantste persoonlijk van het jaar. Laureaten voor de prijs waren de twee ex-slachtoffers van Marc Dutroux: Sabine Dardenne en Laetitia Delhez. Ze weigerden echter op de uitreiking aanwezig te zijn. In een voorbeschouwing (DS 3 december 2004) merkte Veerle Beel toen treffend het volgende op: ,,Wij zijn het die hen altijd weer 'bijzonder' maken." Met andere woorden: niet alleen het geweld, maar ook de wijze waarop wij slachtoffers 'bijzonder' maken, moet een plaats krijgen in het ganse debat. Dat geldt des te meer naarmate de mechanismen die we daarvoor hanteren bij nader inzien ook verdeling zaaien. De aandacht voor slachtoffers in stille marsen werkt niet alleen 'solidariserend', ze doet ook dienst als splijtzwam.
Tom Daems
(De auteur is criminoloog aan het Instituut voor Strafrecht van de Katholieke Universiteit Leuven.)
Tom Daems, collumnist bij de DS, slaagt er wel in:
Marsen die tweedracht zaaien
Bekijk de pagina uit de krant (http://www.standaard.be/Krant/Beeld/Index.aspx?paginaId=97729)
Stille marsen werken niet alleen eenheidscheppend, zegt Tom Daems. Ze zaaien ook verdeling en wekken wrevel op. We moeten het dan ook dringend eens hebben over de wijze waarop we onze verontwaardiging gestalte geven.
IN het kielzog van de moorden in Brussel en Antwerpen en de geweldpleging in Brugge werden er de afgelopen weken over heel Vlaanderen stille marsen georganiseerd. Een golf van solidariteit overspoelt het Vlaamse landsdeel, zo stelt men in de commentaren. Deelnemers aan de marsen geven blijk van betrokkenheid en samenhorigheid. Autochtonen en allochtonen stappen schouder aan schouder. Gezamenlijk wijzen ze geweld af en pleiten ze voor meer veiligheid. De stille mars verschijnt dan als een collectieve uiting van verontwaardiging en vormt de ultieme betuiging van solidariteit met de slachtoffers. Zo bekeken valt er weinig in te brengen tegen het mechanisme van de stille mars. Maar dit rooskleurig beeld van stille optochten als eenheidscheppers moet toch wat bijgeschaafd worden.
Eind april reageerde Annie Deketele, de moeder van de vermoorde Talitha, met verbitterde woorden op de moord op Joe Van Holsbeeck: ,,Wij hebben geen stille mars gekregen toen Talitha op een gruwelijke manier werd vermoord door een 16-jarige buurjongen.'' En toen de koning een bloemenkrans neerlegde voor Joe vroeg haar oudste dochter zich af waar de krans was op het graf van haar zusje (DS 27 april) . Twee weken later werd het lichaam van de 23-jarige Mohamed Bouazza uit de Schelde opgevist. De familie van de jonge Marokkaan was misnoegd: ,,Wij voelen ons gediscrimineerd. Elk dodelijk slachtoffer is er één te veel, maar waarom zoveel heisa voor Joe en niet voor onze Mohamed?'' (DS 11 mei) De Marokkaanse gemeenschap was boos om de stilte rond de dood van Mohamed. Ze organiseerde haar eigen mars.
Maar het meest treffend waren de bittere uitlatingen van Marina Maes, de voorzitster van de vzw Ouders van een Vermoord Kind. Op 21 mei vond hun 'Mars van de Hoop' plaats. De optocht was lang voor de moord op Joe gepland, maar de vereiste toestemming van het Brusselse stadsbestuur bleef maar uit. Ook bij de NMBS vingen ze bot: een verminderd tarief voor een treinticket bleek niet mogelijk. De media-aandacht was ook maar pover. In de toespraak werd zelfs gewaagd van een boycot van de media: ,,We zijn geen nieuws meer, niet spectaculair genoeg. De kranten schreven bijna niets over onze mars van de hoop.'' Volgens Marina Maes waren de marsen voor Joe en Luna om al die redenen 'extra pijnlijk' voor de leden van haar vereniging. Ze omschreef hun mars daarom als 'de dag van de vergeten slachtoffers' (DS 22 mei) .
Het is toch wel paradoxaal dat net deze slachtoffers zich geen deelgenoot voelen van de solidariteit die aan de grote marsen toegeschreven wordt. De optochten worden gezien als een eenstemmig front tegen geweld en onveiligheid, maar precies zij, ouders en familieleden van andere slachtoffers, die op de meest directe wijze getroffen worden door het geweld dat in de marsen aangeklaagd wordt, voelen zich in de kou gelaten. Ze hebben het gevoel dat hun lijden onvoldoende erkenning krijgt: de dood van hun geliefde wekt minder emoties en verontwaardiging los, bloemen en marsen ontbreken, media-aandacht blijft uit, ze blijven onvermeld in de toespraken van kerkleiders en politici. In plaats van de marsen toe te juichen, reageren ze met wrok en verbittering.
De reden daarvoor is eenvoudig. De marsen zijn immers veel meer dan alleen maar een algemene aanklacht tegen geweld: ze zetten bepaalde slachtoffers extra in de kijker. Anderen blijven daardoor in het donker staan. Het is hier dat het mechanisme van de stille mars verdeling zaait en wrevel opwekt. Slachtoffers wegen de erkenning van hun lijden af tegen de aandacht die andere slachtoffers krijgen. Een mars die duizenden of tienduizenden mensen op de been brengt, vormt voor hen een direct aanknopingspunt om de rekensom van die erkenning te maken. Wanneer de mindere score een lagere plek in de slachtofferhiërarchie oplevert, dan kan dat kwetsend overkomen.
Het is pijnlijk om vast te stellen dat net het middel waarmee vele Vlamingen hun solidaire afwijziging van geweld uitdrukken, aanleiding geeft tot achterhoedegevechten tussen slachtoffers en voeding geeft aan een concurrentiestrijd om aandacht en erkenning. De afgelopen weken waren er heel wat oproepen tot introspectie en zelfbezinning. Waarom keken de omstanders bij de moord van Joe apathisch toe? Zijn we niet allen medeschuldig aan het klimaat van racisme en xenofobie? Maar de vraag of de wijze waarop we die verontwaardiging gestalte geven niet zelf vatbaar is voor nadere bezinning, wordt nauwelijks gesteld.
Die vraag lijkt des te prangender omdat het initiatief voor de grote marsen niet bij de slachtoffers zelf lag. Het was het Brusselse parlementslid Fouad Ahidar die opriep tot een mars voor Joe. De ouders lieten blijken geen optocht te willen vóór de begrafenis van hun zoon. De ouders van Luna namen zelfs niet deel aan de mars die voor hun dochter georganiseerd werd: ,,We hebben nu vooral behoefte aan rust.'' (DS 19 mei) Hun reactie herinnerde me aan een kanttekening die journaliste Veerle Beel eind 2004 in De Standaard plaatste bij de uitreiking van de Castar 2004, een prijs voor de markantste persoonlijk van het jaar. Laureaten voor de prijs waren de twee ex-slachtoffers van Marc Dutroux: Sabine Dardenne en Laetitia Delhez. Ze weigerden echter op de uitreiking aanwezig te zijn. In een voorbeschouwing (DS 3 december 2004) merkte Veerle Beel toen treffend het volgende op: ,,Wij zijn het die hen altijd weer 'bijzonder' maken." Met andere woorden: niet alleen het geweld, maar ook de wijze waarop wij slachtoffers 'bijzonder' maken, moet een plaats krijgen in het ganse debat. Dat geldt des te meer naarmate de mechanismen die we daarvoor hanteren bij nader inzien ook verdeling zaaien. De aandacht voor slachtoffers in stille marsen werkt niet alleen 'solidariserend', ze doet ook dienst als splijtzwam.
Tom Daems
(De auteur is criminoloog aan het Instituut voor Strafrecht van de Katholieke Universiteit Leuven.)