Paulus de Boskabouter
12 oktober 2003, 22:39
Californië bewijst dat directe democratie niet werkt
In geen Amerikaanse staat worden meer dingen direct door de kiezer beslist en nergens is de chaos groter.
Dit jaar is het 25 jaar geleden dat in Californië Proposition 13 werd aangenomen, het referendum waarbij kiezers van de staat de lokale onroerend goed belasting aan een maximum bonden. Het was de culminatie van de ‘belastingopstand’ die Californië’s ex-gouverneur Ronald Reagan twee jaar later in het Witte Huis zou brengen. Ook in volksinitiatieven legden de Californiërs vast dat afgevaardigden en senatoren niet meer dan drie termijnen mogen dienen en dat een begroting in Californië een tweederde meerderheid moet hebben in de het congres in Sacramento. Na zo de politiek lamgeslagen te hebben, gaan de kiezers in Amerika’s belangrijkste staat op 7 oktober de kroon zetten op hun destructieve werk: gouverneur Gray Davis, minder dan een jaar geleden gekozen in reguliere verkiezingen met een Democratisch en een Republikeinse kandidaat, kan worden afgezet, waarna in een open free-for-all stemming waarin simpelweg de meeste stemmen voldoende zijn één van de tientallen liefhebbers voor de baan als opvolger kan worden aangewezen.
Voor wie het wil zien, zal Californië nogmaals bewijzen hoe gevaarlijk en ondemocratisch referenda, bindende volksraadplegingen en recall-verkiezingen zijn. Zo was het allemaal niet bedoeld. Ooit werden de referenda in Californië ingevoerd, in de Progressive Era, om de macht van de zittende elite pootje te haken. Het referendum kwam in 1911 in de Californische grondwet om de macht te breken van de Southern Pacific Railway. De regel is: als iemand voldoende handtekeningen bijeen haalt om een bepaald voorstel aan de burgers voor te leggen, dan komt dat bij de eerstvolgende verkiezingsronde op het formulier te staan. Evenzo kun je door het verzamelen van voldoende handtekeningen (twaalf procent van de stemmers in de laatste verkiezingen) zittende politici wegsturen – toentertijd een noodzakelijk correctie geacht ingeval van ziekte of corruptie.
In de eerste 57 jaar dat het systeem werkte, van 1911 tot 1978, werden slechts 42 initiatieven aangenomen. Na Proposition 13 hadden de Californiërs echter de smaak te pakken. In de 25 jaar erna stonden er gemiddeld twee referenda per jaar op het programma: het is een populair middel geworden. Onderwerpen voor referenda zijn gelijkelijk verdeeld over linkse en rechtse thema’s: milieuactivisten zijn net zo actief als anti-belasting groepen. Ook de wetgevende vergadering zelf zet nu voorstellen op de agenda, soms om eerder aangenomen proposities te wijzigen (wat de burgers aannemen is niet altijd even hanteerbaar). Wat de recalls betreft, die werden met regelmaat aangekaart (onder meer tegen Reagan in 1968), maar zelden uitgevoerd – meestal zaten er alleen politieke overwegingen achter, zodat het moeilijk viel kiezers te overtuigen. Wel werd in 1986 een te progressief geachte Chief Justice van het Supreme Court, Rose Bird (de eerste en tot nog toe enige vrouw in dat ambt), door de kiezers afgezet uit een zesjarige termijn omdat ze een uitgesproken tegenstander was van de doodstraf die in 1976 weer was ingevoerd in de staat. Iedereen leek zich te realiseren dat je de recall alleen in het uiterste geval moest gebruiken.
Helaas is in de praktijk nu wel duidelijk dat directe democratie zich bij uitstek leent voor manipulatie en beïnvloeding door actieve en rijke belangengroepen. Zo plaatsen activisten graag voorstellen op de agenda bij tussentijdse voorverkiezingen, zoals in juni 1998 toen er negen proposities op de kiesbiljetten stonden. Bij dit soort verkiezingen, waar alleen over kandidaten wordt gestemd en dan nog in een niet-presidentieel jaar, komen weinig kiezers opdagen en valt de uitslag gemakkelijk te beïnvloeden. Het kost een hoop geld om een referendum of recall op de agenda te krijgen, zodat alleen grote en goed gefinancierde organisaties dat kunnen – of miljonairs. En dat is dit jaar dan ook het verschil: de recall van Davis werd georganiseerd door Darrell Issa, een rijke congresafgevaardigde, die zelf gouverneur wilde worden (maar inmiddels door de andere 125 opportunisten is weggedrukt).
Een andere vorm van manipulatie is het woordgebruik. Zo was er in 1998 een propositie om positieve discriminatie af te schaffen. De Republikeinse attorney general (minister van Justitie) wist de tekst zodanig te herschrijven dat de voorliggende vraag was of je als kiezer ervoor of ertegen was dat niemand zou worden gediscrimineerd of zou worden bevoordeeld. Oftewel, stemden tegen discriminatie en je schaft positieve discriminatie af. Er zijn maar weinig burgers die de hele toelichting lezen in het vaak honderd pagina’s tellende kiesboek in Californië.
Een ander groot gevaar, dat ook in de aanloop naar 7 oktober zal blijken, is dat er niet over besluitvorming wordt gedebatteerd - er wordt enkel een campagne gevoerd, in dit geval voor of tegen Davis. Zo gaat het bij alle referenda ook: of een bepaald besluit verstrekkende gevolgen elders heeft, of op lange termijn, en zijn die gecompliceerd, dan is dat een stuk moeilijker uit te leggen dan de korte termijn voordelen. In een wetgevend proces gaat de discussie tussen volksvertegenwoordigers, ligt een procedure vast van hoorzittingen, debatten, lezingen etc. en mogelijk kunnen er compromissen gesloten worden (de essentie van het succes van democratie). Het is juist het bestaansrecht van een vertegenwoordigend politicus dat hij of zij zich kan laten overtuigen, dat hij uiteindelijk mag afwijken van beloften aan de kiezer als daarmee een groter goed gediend is. Die ruimte moet er zijn maar simpele volksraadplegingen reduceren alles tot voor of tegen.
Natuurlijk zijn er ook argumenten vóór de referenda. Het is waar dat politici bepaalde dingen nooit gedaan zouden hebben zonder de doorbraken die via referenda werden afgedwongen – sommige onderwerpen zijn te omstreden voor gewone politici (positieve discriminatie bijvoorbeeld, of tweetalig onderwijs, of, in Nederland, de aftrekbaarheid van hypotheekrente of het omroepsysteem). Evenzo klopt het dat politici zelf de laatsten zullen zijn om hun uitgavenpatroon aan banden te leggen en zo hun eigen beslissingsmogelijkheden beperken – kijk maar naar al die hard roepende Republikeinen in Washington die iedere wet volstoppen met goodies voor de achterban. Politici zijn geen helden, ze lopen zelden voorop met baanbrekende initiatieven of voorstellen om hun eigen macht te beperken. Het valt te betogen dat Proposition 13 een gerechtvaardigd en misschien onvermijdelijk gevolg was van de lamlendigheid en laksheid van de toenmalige politici.
Maar ook dan biedt Californië geen aantrekkelijk perspectief. In 1998 betoogde de politicoloog Peter Schrag in Paradise Lost: California’s Experience, America’s Future dat de ‘orgie’ van beleidsbepalende referenda die op Proposition 13 is gevolgd, ertoe heeft geleid dat representatief bestuur in Californië vrijwel is verdwenen. Gray Davis is zeker geen flonkerende gouverneur geweest maar de problemen die de dot com bust hebben veroorzaakt (waaronder enorme terugval in de belastinginkomsten) hebben tot complete chaos geleid – waarbij Republikeinen en Democraten liever elkaar blokkeren dan ook maar een millimeter toegeven.
Schrag laat ook haarfijn zien dat referenda bepaald niet representatief zijn. De veertig initiatieven die sinds 1978 zijn aangenomen, getuigen slechts van de macht van de machthebbers: ze kwamen erdoor omdat 78 procent van de stemmers blank is in een staat waar blanken minder dan de helft van de bevolking uitmaken; ze kwamen erdoor omdat het grootste deel van de stemmers tot de middenklasse of de elite behoort, terwijl dat voor de bevolking bepaald niet zo is.
De referenda hebben vooral de macht van de wetgevende vergadering aan banden gelegd om inkomsten voor de overheid te vergaren of om het binnengekomen geld uit te geven. Het resultaat is dat in Californië de openbare voorzieningen in deze twintig jaar een enorme duikvlucht hebben genomen. Waren openbare scholen tot dan toe de trots van de staat en hoorden ze tot de beste van het land, nu is het onderwijssysteem een van de slechtste van het land. De befaamde Californische wegen dragen alle sporen van langdurig achterstallig onderhoud. Gray Davis kan met recht klagen dat hij nauwelijks speelruimte heeft als gouverneur: drie kwart van het budget ligt in beton gegoten.
Ondertussen hebben de rijk(ere) gemeenschappen goed voor zichzelf gezorgd. Ze zetten een hek om de wijk, richten er zelf scholen op en zorgen voor goede wegen en genoeg licht, maar hun inspanningen houden op bij het bewaakte hek van hun wijk. Kortom, ze weigeren hun aandeel te dragen in de algemene voorzieningen en zijn zo kortzichtig om te denken dat ze zich aan de samenleving buiten hun poorten kunnen onttrekken. Je zou kunnen zeggen dat alleen een algemene vergadering van afgevaardigden de diverse belangen behoorlijk afwegen en de compromissen sluiten en daarmee de draagkracht ervoor scheppen die nodig is om algemeen beleid te maken.
Het is ironisch dat een instrument dat vooral wordt gebruikt als middel om overheidsexcessen en al te losbandige uitgavenpatronen aan banden te leggen zelf een instrument is geworden. Het leidt tot een raar soort beleid per referendum, niet door de bevolking zelf maar door de politici. In plaats van een wet voor te leggen aan de volksvertegenwoording, stappen politici, inclusief gouverneurs, direct naar de bevolking, soms om zichzelf bevoegdheden te ontzeggen.
Deze recall verkiezing geeft nog eens extra kracht aan alle argumenten tegen volksraadpleging op deze directe manier. In de zes weken campagne kun je de kandidaten niet de aandacht en de druk geven die ze in een normale campagne krijgen – Arnold Schwarzenegger zal niet getest worden in een langdurige, zware campagne, laat staan dat de 125 (!) andere lieden die hun kans schoon zien het vuur aan de schenen gelegd krijgen. Met een beetje pech wordt straks Gray Davis met 49 tegen 51 procent weggestuurd, waarna één van die lange lijst kandidaten met, laten we zeggen, 18 procent tot zijn opvolger wordt benoemd. Met democratie heeft het niets te maken. Voor de problemen waarmee Californië heeft te maken, doet het allemaal niets. Die zijn uiteindelijk voor een belangrijk deel door dezelfde kiezers veroorzaakt die nu zo ontevreden zijn met hun politici. Tijd om de volksraadplegingen en politieke gemotiveerde recalls af te schaffen en de lof te zingen van de vertegenwoordigende democratie. ‘Hasta la vista’, in de woorden van Schwarzenegger.
Frans Verhagen www.amerika.nl
************************************************** *********************************
************************************************** **************************************************
DIRECTE DEMOCRATIE IN CALIFORNIE
De directe democratie is in Californië zeer sterk ontwikkeld, en het boek dat Shultz hierover heeft geschreven, biedt een goede gelegenheid om de ervaringen in deze zonnige US-deelstaat eens kritisch te bespreken.
Direct-democratische besluitvorming werd in Californië ingevoerd als een reactie tegen de greep, die één welbepaalde onderneming, de Central Pacific Railroad (later de 'Southern Pacific'), op het einde van de 19de eeuw had gekregen op het politieke leven in deze deelstaat. In 1901 verscheen een boek, 'Octopus', waarin Frank Norris de greep van deze spoorwegmaatschappij op de politiek beschreef. In feite was de maatschappij niet alleen met transport, maar bijvoorbeeld ook met grondspeculatie bezig. Bijna alle juridische uitspraken vielen in die tijd in haar voordeel uit. Norris schreef: "Zij zijn de eigenaars van de stembus (...) wij zijn hun eigendom".
Tegen deze greep kwam verzet. Hiram Johnson, een openbare aanklager en leider van de progressieve vleugel bij de toenmalige Republikeinen, werd in 1910 gouverneur. Hij voerde zijn campagne ('de Southern Pacific moet met haar smerige poten van de politiek blijven') per auto, en weigerde de trein te nemen. In 1911 werden drie cruciale wetten ingevoerd. Ten eerste werd de recall-regeling van kracht, die aan het volk toelaat om verkozen mandatarissen weer af te zetten. Ten tweede werd het abrogatief referendum ingevoerd. Ten derde, en dit was de belangrijkste regeling, werd het wetgevend burgerinitiatief geïnstalleerd.
Enkele kenmerken van de Californische directe democratie
Het wetgevend burgerreferendum ('initiative') verschilt in verscheidene opzichten van het Zwitserse systeem. De regels zijn sinds 1912 in wezen onveranderd gebleven.
* Vereiste handtekeningen: het volksinitiatief moet ondertekend worden door een aantal burgers, dat gelijk is aan 8% van het aantal burgers, die bij de laatste gouverneursverkiezing hun stem uitbrachten.
* Er is een controle van het voorstel door de rechtbank, die echter pas plaatsvindt na de stemming. De kans dat een goedgekeurd referendum toch nog door de rechtbank wordt vernietigd is niet klein: tussen 1964 en 1990 werden 14 van de 35 volksinitiatieven, die door de kiezers werden goedgekeurd, toch nog vernietigd door de rechtbank. Eén van de regels waaraan het volksvoorstel moet voldoen, is de éénheid van onderwerp: men mag geen niet-verwante onderwerpen aan één stemming voorleggen. Verder toetst de rechtbank het voorstel op verenigbaarheid met de grondwetten van de USA en van Californië.
Het is duidelijk dat deze a posteriori checking één van de zwakke punten is van het Californische systeem. Men kan dit probleem oplossen via de invoering van een petitionele tussenstap (zie ook het bericht over de Italiaanse toestanden in deze Witte Werf). Wanneer een initiatief een relatief klein aantal handtekeningen verzameld heeft, heeft het recht op enerzijds een parlementair debat over het voorstel, en anderzijds ook op een toetsing vanwege een hooggerechtshof. De vernietiging van een door het volk reeds goedgekeurd voorstel is slecht voor de democratie: het volk moet niet alleen het laatste woord hebben, het moet ook zien dat zijn woord het laatste is. Een vernietiging, vaak op formele gronden, wekt de frustrerende indruk dat een machtselite zichzelf uiteindelijk toch het laatste woord toekent.
* 'Ballot Pamphlet': net als in Zwitserland krijgen de kiezers, drie tot zes weken voor het kiesgebeuren, een boekje waarin de essentiële documentatie is opgenomen over het volksreferendum. In dit boekje vindt men vijf elementen:
- een officiële titel en samenvatting, opgesteld door de opperrechter ('Attorney General').
- een analyse van de fiscale implicaties van het voorstel, opgesteld door de 'Legislative Analyst'.
- de volledige tekst van het initiatief (meestal in zeer kleine letters)
- argumenten pro en contra, zoals neergelegd door de voor- en tegenstanders (moeten ingediend worden vier maanden voor de verkiezing). Voor -en tegenstanders krijgen ruimte voor een tekst van 500 woorden. Na nog eens twee weken kunnen beide zijden nog een antwoord, van maximaal 250 woorden, indienen op de tekst van de tegenpartij.
- een beknopte samenvatting, en de argumenten en contactpunten van de twee zijden
De lotgevallen van het Californische volksreferendum waren wisselend. Tussen 1912 tot de jaren dertig kregen de kiezers ruim vier referenda per jaar te verwerken. In de jaren 50, 60 en 70 werd het volksinitiatief weinig gebruikt. De bevolking had veel vertrouwen in het representatieve systeem. In de jaren zestig werden in totaal slechts 9 initiatieven gelanceerd. Maar daarna begon het volksinitiatief aan een opmars, waarbij het merkwaardige is, dat zowel progressieve als conservatieve initiatieven slaagkansen bleken te hebben. Als conservatief geldt de invoering van de doodstraf, via een referendum in 1972. In hetzelfde jaar won de opkomende milieubeweging een referendum over de bescherming van de kustzone. Vaak volstond de dreiging van een volksinitiatief om bepaalde belangrijke wijzigingen af te dwingen, zoals bijvoorbeeld het moratorium op kerncentrales, dat in 1976 werd ingevoerd.
In 1978 kwam er het beroemde initiatief nummer 13, dat een belastingsstop op huizenbelasting invoerde. In die tijd stegen de prijzen van gronden en huizen zeer sterk, en het gevolg was dat de aan deze prijzen gekoppelde belastingen eveneens de hoogte inschoten. Het initiatief 13, gelanceerd door twee anti-belastingsactivisten Howard Jarvis en Paul Gann, stopte deze klim van de belastingdruk. Het effect was tweevoudig. Enerzijds kwam ook in andere staten, waar vormen van volksinitiatief bestonden, een 'tax revolt' tot stand. Anderzijds maakte het succes van 'proposition 13' de publieke opinie weer wakker voor de mogelijkheden van het volksreferendum. "Tegen het midden van de jaren 80 begon het volksinitiatief de volksvertegenwoordiging te vervangen als hoofdtoneel voor de oplossing van de grote politieke debatten. Buiten de volksvertegenwoordiging om werden activisten, zowel ter linker als ter rechter zijde, geïnspireerd door het voorbeeld van 'voorstel 13'. Velen droomden ervan, geïnspireerd door eerbare of minder eerbare motieven, om de volgende Howard Jarvis te worden. Organisaties begonnen de middelen en vaardigheden te verwerven die nodig zijn om hun doelstellingen rechtstreeks ter stemming aan het volk voor te leggen. In de jaren tachtig verdubbelden de inspanningen om tot een volksinitiatief te komen; tegen het einde van het decennium was reeds over 48 maatregelen door het volk gestemd. Ook de slaagkansen van een volksinitiatief werden groter. Voor 1980 keurden de Californische kiezers gemiddeld slechts één op drie voorstellen goed. Tussen 1980 en 1990 werd bijna de helft goedgekeurd" (Shultz 1996, p.3). In de jaren 90 steeg de belangstelling nog. In november 1996 moesten de kiezers stemmen over méér maatregelen dan in de hele periode 1960-69. Zo keurden de Californische kiezers een legalisering van bezit en kweek van marihuana voor medische doeleinden goed, en werd een verbod op 'positieve discriminatie' ingevoerd (*).
Geld en de Californische initiatieven
De hoofdbedreiging voor de directe democratie in Californië komt van 'Big Money'. Tussen 1976 en 1990 stegen de investeringen in volksinitiatieven met 1200%, en op het einde van de jaren tachtig werd reeds meer geld gespendeerd aan campagnes voor volksinitiatieven dan voor lobbying in de wetgevende kamers (the Legislature) van Californië (Shultz 1996, p.81). Zakenbelangen leverden in 1990 ongeveer 66% van het geld (individuen: 12%; politieke partijen: 7%; vakbonden: 1%). Het volksinitiatief wordt in toenemende mate geprofessionaliseerd. Voor ongeveer één miljoen dollar verzamelt een privé firma de nodige handtekeningen. De meeste volksinitiatieven worden tegenwoordig gerund door professionele consultanten. Van een instrument voor het volk wordt het volksinitiatief meer en meer tot een instrument in handen van het kapitaal.
Shultz ziet dit niet als een argument om terug te keren tot een zuiver representatief systeem."Het volksinitiatief is nog altijd onze beste kans om het volk het laatste woord te geven in de Californische politiek" (Shultz 1996, p.97). In feite kunnen kapitaalkrachtige groepen hun invloed nog gemakkelijker laten gelden via dit laatste systeem, doch ze schrikken er niet voor terug om ook de direct-democratische besluitvormingskanalen als het ware op te kopen.
Er zijn in de loop van het laatste decennium verschillende technieken ontwikkeld om authentieke volksinitiatieven te dwarsbomen. Eén van die technieken is het tegen-initiatief ('counter-initiative'). Wanneer een volksinitiatief heel populair lijkt en zelfs met inzet van enorme geldmiddelen het tij blijkbaar niet kan worden gekeerd, pogen kapitaalkrachtige tegenstanders verwarring te zaaien door een alternatief voorstel te lanceren, dat oppervlakkig beschouwd goed op het origineel lijkt. Dit gebeurde de eerste maal in 1978, met het fameuze anti-belastingsinitiatief 'proposition 13'. Een aantal politici lanceerden toen een 'gematigder' tegeninitiatief, dat echter mislukte. Een sleuteljaar was 1990, toen een aantal progressieve initiatieven een hoge vlucht namen. Enerzijds was er het 'Nickel per drink' initiatief, dat een hogere belasting op alcohol voorstond ('proposition 134'). Het initiatief 'Big Green' , door milieugroeperingen samen met Democratische politici opgezet, was een groots milieu-initiatief. Verder was er 'Forests Forever' ('proposition 130'), dat specifiek het behoud van de Californische wouden voor ogen had. De chemische en petrochemische nijverheid besefte, zoals uit een uitgelekte confidentiële nota bleek, dat met name het 'Big Green'-initiatief vanwege zijn grote populariteit niet rechtstreeks te stuiten viel. Daarom werd een tegeninitiatief gelanceerd: 'Big Brown' ('proposition 135). De houtnijverheid counterde 'Forests Forever' met 'Big Stump' ('proposition 138). De alcoholnijverheid lanceerde tegen het 'Nickel per drink'-initiatief twee eigen initiatieven. Enerzijds 'penny a drink' ('proposition 126), dat een lagere alcoholbelasting voorstond; en anderzijds een initiatief dat iedere verdere belastingverhoging, inbegrepen iedere verhoging van belasting op alcohol, wou afhankelijk maken van een tweederde meerderheid in plaats van een gewone meerderheid.
Al deze tegeninitiatieven waren geen authentieke initiatieven, maar waren bedoeld om verwarring te zaaien. De kiezers zagen zich uiteindelijk geconfronteerd met een onoverzichtelijke lijst van 27 gecompliceerde initiatieven en tegeninitiatieven, wat resulteerde in de zogenaamde 'Big NO': van de 27 voorstellen werden er 23 verworpen, waaronder ook de originele, progressieve voorstellen die bij het publiek eigenlijk op een grote sympathie konden rekenen. Dit is de manifestatie van een bekend fenomeen: de gemiddelde kiezer is voorzichtig, en zal in geval van twijfel een voorstel verwerpen: 'de kiezers gooien gewoon hun handen wanhopig in de lucht en stemmen 'nee' over alles' (Shultz 1996, p.84).
Uit deze ervaringen volgt een onverbiddelijke les: indien de economie een invasie kan uitvoeren in het democratisch leven, gaat de democratie kapot. De burgers moeten, in de loop van het democratisch besluitvormingsproces, de wettelijke grenzen bepalen waarbinnen de economie kan opereren. Met name moet het democratisch domein zelf tegen de ingreep van het kapitaal worden afgeschermd.
Omdat het beeldvormingsproces het kernstuk is van de democratie, moet vooral dit beeldvormingsproces buiten het bereik van de economische machten worden geplaatst. Vandaar dat Shultz, of het Democracy Center, pleiten voor de beteugeling van door het grootkapitaal gefinancierde propaganda. Deze hervorming is de meest dringende, en tegelijk ook de moeilijkste.
Aan de kiezers ligt het niet. In 1976 werd een initiatief goedgekeurd (de 'Political reform act') die een plafond oplegde aan het bedrag, dat per initiatief nog mocht besteed worden. Twee jaar later werd deze bepaling echter door het Amerikaanse hooggerechtshof ongedaan gemaakt, met het argument dat geld stoppen in een campagne behoort tot de vrije meningsuiting (de 'free speech', gegarandeerd door het eerste artikel van de Amerikaanse grondwet). Het hooggerechtshof aanvaardt wel beperkingen bij representatieve kandidaatsverkiezingen, omdat daar het risico op corruptie aanwezig is; maar bij volksstemming over een openbare aangelegenheid kan geen corruptie spelen. Voor het ogenblik blijft het in de USA nog onmogelijk om een beperking op de campagnekosten bij direct-democratische besluitvorming door te voeren.
Op 18 december 1996 behaalden de bekampers van 'big money' een serieuze overwinning met de goedkeuring van volksinitiatief 208 : 61,8% van de kiezers sprak zich uit voor de invoering van een plafond op de uitgaven voor representatieve verkiezingen. Tot op dat ogenblik was zo'n wettelijke beperking in Californië onbestaande. De initiatiefnemers citeerden het voorbeeld van een kandidaat bij de Californische parlementsverkiezingen, die één week voor de stembusgang nog 125.000 dollar toegeschoven kreeg van een tabaksfirma, en uiteindelijk won met een haarbreed verschil van 597 stemmen. Uit het informatieboekje (ballot pamphlet) voor voorstel 218: 'When big-moneyed special interests win, the people lose!'.
Een bijna even belangrijk element is de bekendmaking van de financiering. In 1988 namen de Californische kiezers voorstel 105 aan, die bepaalde dat in advertenties voor een kiescampagne de grote financierders moesten vermeld worden. Deze bepaling bleef enige jaren van kracht, en was behoorlijk effectief. Zo moest op advertenties, gericht tegen het 'Nickel per drink' initiatief, telkens worden vermeld : "..gefinancierd door het Beer Institute, het 'Wine Institute', en de 'Distilled Spirits Council..'. De industrie slaagde er evenwel in om in 1991 voorstel 105 voor het gerecht ongeldig te laten verklaren (formeel omwille van het niet respecteren van het principe van éénheid van onderwerp). Het blijkt dat de industriële financiers van politieke advertenties zich vaak verschuilen achter nietszeggende of misleidende benamingen; de tabaksindustrie voerde in 1994 bijvoorbeeld een campagne van 18 miljoen dollar onder de naam 'Californians for Statewide Smoking Restrictions' (zie hieronder).
De beperking en bekendmaking van de financiële inzet bij een kiescampagne zijn te beschouwen als negatieve maatregelen. Die volstaan echter niet; er dient ook een onafhankelijke debatruimte te komen waar de mensen benaderd worden met argumenten, en niet met propaganda.
In Californië is het enige neutral terrein het zogenaamde 'voter pamphlet', dat echter buitengewoon saai is opgesteld. Er moet in deze officiële documenten ruimte komen voor het gebruik van kleur, de eventuele plaatsing van grafieken, een levendige lay-out. Momenteel zien deze documenten eruit alsof ze expres zijn gemaakt, om de kiezer de lectuur ervan zoveel mogelijk te ontraden.
Ik suggereer de verspreiding van de 'verkiezingsboekjes' als paginagrote krantenadvertenties. De staat spendeert momenteel zeer grote bedragen aan krantenadvertenties, die meestal gericht zijn op het bewieroken van overheidsmaatregelen. Vaak gaat het hier om regelrechte propaganda. Zo voerde het departement van onderwijs rond de invoering van de zogenaamde 'eindtermen' in het basisonderwijs via krantenadvertenties een grootse 'voorlichtingscampagne' . Die eindtermen werden daarbij voorgesteld als neutrale minimum-leerdoelstellingen, terwijl zij dat helemaal niet waren (en daarom ook door het Arbitragehof werden vernietigd). Het lijkt veel billijker om het betrokken belastingsgeld te gebruiken in dienst van de kiezer.
Een voorbeeld van de efficiëntie van 'objectief adverteren' werd in 1988 geleverd, toen de tabaksindustrie in Californië op de proppen kwam met een initiatief, dat versoepeling beoogde van de beperkingen op het roken (de wetgeving is in Californië zeer rokersonvriendelijk). De tabaksindustrie stelde haar initiatief echter voor als een initiatief voor de beperking van het roken, die uit zou gaan van een fictieve organisatie 'Californiërs voor rookbeperkingen op staatsniveau'. Toen duidelijk werd dat een groot deel van het publiek dreigde misleid te worden, publiceerden de 'California Wellness Foundation' en het 'Public Media Center' een sobere advertentie, waarin eigenlijk alleen maar uittreksels uit het 'ballot pamphlet' werden opgenomen, plus de lijst van de belangrijkste financiers pro en contra het initiatief. In het Ballot Pamphlet stond: 'De voorgestelde maatregel zou leiden tot minder restricties voor rokers dan het geval is onder de huidige wetgeving'. Als belangrijkste financierders van het initiatief werden opgegeven: Philip Morris USA, Reynolds Tobacco Co en enkele andere tabaksfabrikanten. Als belangrijkste financiers van het verzet tegen propositie 188 werden in de advertentie genoemd: The American Cancer Society, The American Lung Association, The American Heart Association, en The American Medical Association. Door deze sobere feiten via een duidelijke, en grafisch goed gepresenteerde paginagrote advertentie bekend te maken, wisten de Californische kiezers meteen hoe laat het was, en propositie 188 werd met een smadelijke 70/30 nederlaag verpletterd. Uit dit voorbeeld blijkt dat er wel degelijk een groot probleem van misleiding kan bestaan, wanneer met veel geld georchestreerde mediacampagnes op touw worden gezet. Het idee om de financierders van een campagne via het 'ballot pamphlet' bekend te maken, en dit document zelf in goed leesbare vorm via krantenadvertenties te verspreiden, is een efficiënte remedie tegen dit soort manipulatie.
Toch volstaat het 'voter pamphlet', zelfs in advertentievorm, op zichzelf nog niet. In feite is dit document niets meer dan een officiëel hulpmiddel, die inpast in het brede proces van publieke beeldvorming. Van groot belang voor de kwaliteit van die openbare beeldvorming is een evenwichtige spreektijd in de media. Voor- en tegenstanders van een initiatief moeten op gelijkwaardige wijze hun argumenten aan het publiek kunnen voorleggen. Daartoe moet in het medialandschap een open en neutraal debatterrein worden gecreëerd, met een toegankelijkheid die niet afhangt van economische of politieke macht. Kapitaalkrachtige personen of groepen kunnen zich in de media inkopen; gevestigde politici verschaffen zichzelf toegang tot de media via de wetgeving. Een volksinitiatief beschikt niet over deze middelen. Het spreekt vanzelf dat de pers zelf ook wel bericht over initiatieven, maar onrechtstreeks speelt ook hier de economische factor: men komt alleen aan het woord indien er een verkoopbare gebeurtenis plaatsvindt. "Het echte strijdtoneel van de volksinitiatief-campagnes zijn de betaalde advertenties, in radio, televisie en kranten. Het groeiend gebruik en de stijgende kosten van de advertenties drijft de kosten op en heeft het democratisch instrument van het volksinitiatief gaandeweg omgevormd tot hetzelfde soort van geldafhankelijke politiek als diegene, waartegen dit instrument oorspronkelijk werd opgericht" (Shultz 1996, p.52). Een voorbeeld: om Californië te 'bedekken', dit wil zeggen één enkele boodschap éénmaal te verspreiden over de deelstaat via advertenties in de media,is ongeveer een miljoen dollar nodig. In een campagne heb je meestal toch minimaal drie zo'n bedekkingen nodig. Het is geen wonder dat slechts enkele initiatieven boekten succes met kleine budgetten.
Tot voor enkele jaren konden de Californische volksinitiatieven zich nog steunen op de 'Fairness doctrine', die in 1949 werd aanvaard door de 'Federal Communications Commission'. Volgens deze doctrine dienden radio en televisie aan de vertegenwoordigers van tegengestelde gezichtspunten over controversiële publieke onderwerpen een 'redelijke gelegenheid' te bieden om hun visie bekend te maken. De 'fairness doctrine' werd jarenlang aangevochten door de bezitters van zendstations, en in 1992 ging de FCC door de knieën: de 'fairness doctrine' was niet langer wettelijk van toepassing voor volksinitiatieven. Ook hier zien we dat economische belangen niet spontaan het democratische beeldvormingsproces wensen te dienen, maar integendeel de handen vrij willen hebben om het beeldvormingsproces naar hun hand te zetten. Economische macht heeft de spontane tendens, om het democratische leven te overweldigen en aan die tendens moet een wettelijke grens worden gesteld. In onze samenleving is gaandeweg het inzicht doorgedrongen, dat de rechtstaat geen taken heeft op het specifiek economische terrein; maar het omgekeerde inzicht, dat het economisch leven geen taken heeft op het democratische gebied, is veel minder goed ontwikkeld. In het democratisch beeldvormingsproces moeten ideeën kunnen gepresenteerd worden, los van de economische positie van de betrokkenen. Dit kan enkel , indien niet alleen beperkingen worden opgelegd aan de omvang van politieke mediacampagnes, maar indien anderzijds ook een specifieke democratische arena wordt gecreëerd, die publiek wordt gefinancierd. De openbare omroep speelt hier de centrale rol, tezamen met de via publieke middelen gefinancierde advertentieruimte in de geschreven pers. Ook het internet kan een belangrijke rol gaan spelen. De website van de California Voter Foundation werd in 1995 reeds geconsulteerd door 9% van de geregistreerde Amerikaanse kiezers.
Tenslotte wijst Shultz (die de directe democratie ondanks de problemen met de 'invasie van het grote geld' nog steeds beschouwt als "..our best option for giving the people the last word in state politics") op de noodzaak tot samenwerking tussen progressieve organisaties. Zij moeten leren om onderlinge allianties te sluiten bij de lancering van een volksinitiatief. Het is herhaaldelijk gebeurd dat progressieven elkaars initiatieven kapot bekampen. Zo leden twee rivaliserende initiatieven, die allebei beoogden om de gezondheidszorg in Californië in sociale zin te hervormen, in december jongstleden gezamelijk schipbreuk - hoewel ze verenigd een goede kans op succes hadden. Misschien is één van de belangrijkste voordelen van directe democratie wel, dat ze mensen en organisaties aanspoort tot samenwerking en overleg, en zo de maatschappelijke cohesie bevordert.
Politici en directe democratie
De Californische ervaring toont ook aan, dat politici de tendens vertonen om volksinitiatieven te gebruiken om eigen populariteit op te bouwen. Gouverneur Wilson maakte in 1994 van zijn steun aan de initiatieven 'three strikes and you're out' en propositie 187 (die illegalen uitsloot van publieke gezondheidszorg en onderwijs) een kernstuk van zijn herverkiezingscampagne. Door de steun van toppolitici, op zoek naar profilering en herverkiezing, aan extreme initiatieven kregen bezadigder initiatieven geen kans.
De affaire Dutroux werd in 1993 voorafgegaan door een min of meer vergelijkbare Californische zaak: de kidnapping, en moord op de 12-jarige Polly Klaas.
Drie dagen nadat het vermoorde meisje werd teruggevonden kwamen de initiatiefnemers van voorstel 184 bij Marc Klaas, de vader van het slachtoffer. Zij vroegen hem om de petitie te tekenen, en vertelden hem dat hun initiatief precies misdadigers als de moordenaar van zijn dochter viseerde. Vader Klaas tekende de petitie.
Nadien vertelde hij, dat de initiatiefnemers hem op een moment van uiterste kwetsbaar heid hadden benaderd. Tijd om na te denken was er niet. Kort nadien begon de campagne een eigen leven te leiden. Precies de verbinding tussen het initiatief en de moordzaak leverde de emotionele brandstof, die de zaak vleugels gaf. De ene politicus na de andere sprong op de wagen van voorstel 184. In het Californische parlement werden Three Strikes-voorstellen ingediend. Vader Klaas zei: "Ze maakten Polly tot hun poster-kind".
Nadien begon Marc Klaas voorstel 184 van dichtbij te bekijken. Hij realiseerde zich, dat het voorstel ook betrekking had op de allerkleinste misdrijven, zoals het stelen van een blikje bier (drie keer betrapt worden op het stelen van een biertje is voldoende voor levenslange gevangenisstraf). Dus trok hij zijn steun voor het voorstel in. Hij steunde een ander voorstel, waarbij de 'three strikes'-regel werd beperkt tot gewelddadige misdrijven.
Hoewel uit opiniepeilingen bleek, dat vader Klaas' standpunt een grote invloed zou kunnen hebben op kiezers, was zijn impact vrijwel nul omdat de campagne 'NO on 184' over vrijwel geen middelen beschikte om zijn standpunt bekend te maken. De pers wendde zich van hem af. 'Marc Klaas als rouwende ouder die het initiatief steunde, beantwoordde aan het beeld van de media, en kreeg volle aandacht. Marc Klaas als nadenkende burger, die zich tegen het wetsvoorstel verzette, werd op ruime schaal veronachtzaamd' (Shultz 1996, p.74). De Republikeinse partij werd de belangrijkste sponsor van voorstel 184. Heel wat verkozenen verklaarden openlijk dat het voorstel slecht was, maar stemden toch voor, omdat het politiek opbod ertoe leidde dat steun voor het voorstel ging gelden als een test voor de bereidheid van de politicus, om de misdaad hard aan te pakken. De kandidaten van zowel de democraten als de republikeinen voor het gouverneursschap steunden voorstel 184.
Uit de geschiedenis van voorstel 184 zijn verschillende belangrijke lessen te trekken. Vooreerst illustreert deze affaire de bedenkelijke rol, die de media kunnen spelen. De media zijn gericht op het produceren van goedverkopende beelden. De tweede vader Klaas, die als burger een weloverwogen standpunt poogt in te nemen, is niet aangrijpend genoeg, en krijgt geen media-aandacht.
Ten tweede is vermenging van een volksinitiatief met de belangen van representatieve verkiezingen nefast. Politici komen in de verleiding, om zich uit electorale overwegingen bij een irrationele stroming aan te sluiten, waardoor die stroming op haar beurt nog meer impetus en legitimiteit verkrijgt. Het is niet gemakkelijk om zo'n vermenging te vermijden. Maar twee maatregelen zouden kunnen helpen. Vooreerst zouden representatieve stembusgangen (waarbij politici worden verkozen) steeds moeten gescheiden worden van volksreferenda. Belangrijker nog is, dat men vermijdt om 'referenda van bovenaf' (zogenaamde plebiscieten) te organiseren. Zulke referenda laten niet toe aan het volk, om zelf de agenda te bepalen. De politici aan de macht kiezen, wanneer en over welk onderwerp zij het woord aan het volk wensen te geven, en ze zullen dit meestal doen met bijbedoelingen. Terwijl het volksinitiatief onverenigbaar blijkt met geïnstalleerde dictaturen, hebben rabiate dictators herhaaldelijk plebiscieten georganiseerd, om zichzelf legitimiteit te verschaffen. Het plebisciet is ook een onnodige instelling. Indien de politici aan de macht werkelijk de meerderheid van de kiezers vertegenwoordigen, kan het hen niet moeilijk vallen om, indien zij een vraag aan het volk willen voorleggen, de weg van het volksinitiatief te bewandelen.
Voorstellen voor de inrichting van een publiek forum voor politieke beeldvorming
Het is blijkbaar essentieel dat de publieke beeldvorming, die moet voorafgaan aan een direct-democratisch besluit, buiten de greep van de economische macht blijft. Daarvoor is aangewezen, dat er een centraal forum komt dat overheidskarakter heeft en waar economische factoren niet spelen.
De centrale rol in dit forum kan vervuld worden door de openbare omroep. Het huidige systeem, waarbij die openbare omroep ook een half commercieel karakter krijgt, met reclamespots voor en na de nieuwsuitzendingen, en 'populaire' programma's die de kijkcijfers moeten opdrijven, is fundamenteel onlogisch. De staat heeft geen enkele opdracht inzake de productie van quiz-spelletjes en feuilletons. De staat heeft daarentegen wel een rol op het vlak van het functioneren van de democratie.
In een direct-democratisch België zou de kerntaak van de publieke omroep ongetwijfeld bestaan uit het organiseren van informatieve uitzendingen omtrent direct-democratische besluitvorming. Die kerntaak zou ingebed liggen in een veel bredere informatieve opdracht. De openbare omroep zou als opdracht hebben, om in de breedste zin uitzendingen te verzorgen, die maatschappelijk relevant zijn en aspecten van de werkelijkheid voor het publiek ontsluiten. Gezien deze maatschappelijke opdracht zou de openbare omroep moeten kunnen functioneren los van iedere kijkcijfer-druk. Vanzelfsprekend zou de openbare omroep volkomen reclame-vrij moeten zijn; commerciële bindingen moeten verboden zijn, en directe partij-politieke ingrepen moeten uitgesloten worden. Deze fundamentele opties zijn alleen maar haalbaar indien zij direct-democratisch bevestigd worden. Er zou over de openbare omroep dus een volksreferendum moeten komen: indien de bevolking directe democratie wil, kan zij zich via een volksreferendum over de taak van de openbare omroep een goed informatie-instrument verschaffen.
De openbare omroep zou kunnen aangevuld worden door een van overheidswege gefinancierde vrijruimte in de geschreven pers, die het huidig systeem van overheidssteun aan de pers (en ook de propaganda-advertenties) zou vervangen. Deze vrijruimte in de geschreven pers zou het karakter krijgen van een gereglementeerde advertentie, en voor-en tegenstanders van een volksinitiatief zouden hier op gelijkwaardige wijze hun motieven kunnen bekendmaken.
Verder zou naar Zwitsers en Californisch voorbeeld het 'ballot pamphlet' moeten ingevoerd worden.
Zo'n democratische ruimte zou kunnen fungeren als een vrijhaven, waar geen economische druk heerst, en waar de debatten tussen voor- en tegenstanders van het volksinitiatief in hoofdzaak plaatsvinden. De inrichting van zo'n aan de economie onttrokken zone van democratische beeldvorming, gecombineerd met strenge beperkingen op de overige verkiezingsuitgavenuitgaven, zou ervoor kunnen zorgen dat de beeldvorming vrij gebeurt, en niet onder druk van het geld kan worden misvormd. De Californische ervaringen leren, dat de inrichting van zo'n ruimte voor vrije democratische beeldvorming een essentieel onderdeel uitmaakt van een goed functionerend direct-democratisch besluitvormingssysteem.
Jos Verhulst
(*) Onderzoek wijst uit, dat via directe democratie op termijn ongeveer evenveel 'progressieve' als 'conservatieve' maatregelen worden goedgekeurd. Maar het voorbeeld van positieve discriminatie toont aan, hoe twijfelachtig dit onderscheid vaak is. Zo dienden 'zwarten' , om tot een Californische universiteit toegelaten te worden, bij het toegangsexamen minder punten te behalen dan 'blanken'; 'latino's' moesten meer punten halen dan een zwarte, doch minder dan een blanke. Dit type maatregel zal door vele mensen als 'progressief' betiteld worden, omdat leden van minderheidsgroepen 'meer kansen krijgen'. In werkelijkheid is zo'n maatregel om twee reden reactionair. Ten eerste dwingt zo'n 'positieve discriminatie' opnieuw tot het registreren van het 'ras' waartoe ieder individu geacht wordt te behoren (daar komen dan nog de absurde neveneffecten bij: een koffie-met-melk-kleurige die tot de universiteit wil toetreden, zal van zichzelf beweren dat hij 'zwart' is, omdat hij dan een gemakkelijker examen krijgt). Ten tweede wordt het individu door dit soort maatregelen gereduceerd tot groepslid: wat met je gebeurt, welke rechten je hebt, hangt dan af van de groep (ras, volk, leeftijdscohorte, geslacht...) waartoe je behoort. Zo'n reductie is altijd mensvijandig, omdat lief en leed altijd aan individuen, en per definitie nooit aan groepen te beurt valt. Rassen, volkeren of geslachten lijden niet; individuen lijden. Daarom moeten wetten die het leed tegengaan steeds op individuen en individuele situaties, en nooit op groepen of groepscriteria zijn afgestemd. Groepscriteria functioneren altijd ten koste van de 'outliers' (de individuen, die niet typisch zijn voor de groep).
******************************************
*Layout wat aangepast voor betere leesbaarheid. *
******************************************
.................................................. .................................................. .................................................. ...................................
In geen Amerikaanse staat worden meer dingen direct door de kiezer beslist en nergens is de chaos groter.
Dit jaar is het 25 jaar geleden dat in Californië Proposition 13 werd aangenomen, het referendum waarbij kiezers van de staat de lokale onroerend goed belasting aan een maximum bonden. Het was de culminatie van de ‘belastingopstand’ die Californië’s ex-gouverneur Ronald Reagan twee jaar later in het Witte Huis zou brengen. Ook in volksinitiatieven legden de Californiërs vast dat afgevaardigden en senatoren niet meer dan drie termijnen mogen dienen en dat een begroting in Californië een tweederde meerderheid moet hebben in de het congres in Sacramento. Na zo de politiek lamgeslagen te hebben, gaan de kiezers in Amerika’s belangrijkste staat op 7 oktober de kroon zetten op hun destructieve werk: gouverneur Gray Davis, minder dan een jaar geleden gekozen in reguliere verkiezingen met een Democratisch en een Republikeinse kandidaat, kan worden afgezet, waarna in een open free-for-all stemming waarin simpelweg de meeste stemmen voldoende zijn één van de tientallen liefhebbers voor de baan als opvolger kan worden aangewezen.
Voor wie het wil zien, zal Californië nogmaals bewijzen hoe gevaarlijk en ondemocratisch referenda, bindende volksraadplegingen en recall-verkiezingen zijn. Zo was het allemaal niet bedoeld. Ooit werden de referenda in Californië ingevoerd, in de Progressive Era, om de macht van de zittende elite pootje te haken. Het referendum kwam in 1911 in de Californische grondwet om de macht te breken van de Southern Pacific Railway. De regel is: als iemand voldoende handtekeningen bijeen haalt om een bepaald voorstel aan de burgers voor te leggen, dan komt dat bij de eerstvolgende verkiezingsronde op het formulier te staan. Evenzo kun je door het verzamelen van voldoende handtekeningen (twaalf procent van de stemmers in de laatste verkiezingen) zittende politici wegsturen – toentertijd een noodzakelijk correctie geacht ingeval van ziekte of corruptie.
In de eerste 57 jaar dat het systeem werkte, van 1911 tot 1978, werden slechts 42 initiatieven aangenomen. Na Proposition 13 hadden de Californiërs echter de smaak te pakken. In de 25 jaar erna stonden er gemiddeld twee referenda per jaar op het programma: het is een populair middel geworden. Onderwerpen voor referenda zijn gelijkelijk verdeeld over linkse en rechtse thema’s: milieuactivisten zijn net zo actief als anti-belasting groepen. Ook de wetgevende vergadering zelf zet nu voorstellen op de agenda, soms om eerder aangenomen proposities te wijzigen (wat de burgers aannemen is niet altijd even hanteerbaar). Wat de recalls betreft, die werden met regelmaat aangekaart (onder meer tegen Reagan in 1968), maar zelden uitgevoerd – meestal zaten er alleen politieke overwegingen achter, zodat het moeilijk viel kiezers te overtuigen. Wel werd in 1986 een te progressief geachte Chief Justice van het Supreme Court, Rose Bird (de eerste en tot nog toe enige vrouw in dat ambt), door de kiezers afgezet uit een zesjarige termijn omdat ze een uitgesproken tegenstander was van de doodstraf die in 1976 weer was ingevoerd in de staat. Iedereen leek zich te realiseren dat je de recall alleen in het uiterste geval moest gebruiken.
Helaas is in de praktijk nu wel duidelijk dat directe democratie zich bij uitstek leent voor manipulatie en beïnvloeding door actieve en rijke belangengroepen. Zo plaatsen activisten graag voorstellen op de agenda bij tussentijdse voorverkiezingen, zoals in juni 1998 toen er negen proposities op de kiesbiljetten stonden. Bij dit soort verkiezingen, waar alleen over kandidaten wordt gestemd en dan nog in een niet-presidentieel jaar, komen weinig kiezers opdagen en valt de uitslag gemakkelijk te beïnvloeden. Het kost een hoop geld om een referendum of recall op de agenda te krijgen, zodat alleen grote en goed gefinancierde organisaties dat kunnen – of miljonairs. En dat is dit jaar dan ook het verschil: de recall van Davis werd georganiseerd door Darrell Issa, een rijke congresafgevaardigde, die zelf gouverneur wilde worden (maar inmiddels door de andere 125 opportunisten is weggedrukt).
Een andere vorm van manipulatie is het woordgebruik. Zo was er in 1998 een propositie om positieve discriminatie af te schaffen. De Republikeinse attorney general (minister van Justitie) wist de tekst zodanig te herschrijven dat de voorliggende vraag was of je als kiezer ervoor of ertegen was dat niemand zou worden gediscrimineerd of zou worden bevoordeeld. Oftewel, stemden tegen discriminatie en je schaft positieve discriminatie af. Er zijn maar weinig burgers die de hele toelichting lezen in het vaak honderd pagina’s tellende kiesboek in Californië.
Een ander groot gevaar, dat ook in de aanloop naar 7 oktober zal blijken, is dat er niet over besluitvorming wordt gedebatteerd - er wordt enkel een campagne gevoerd, in dit geval voor of tegen Davis. Zo gaat het bij alle referenda ook: of een bepaald besluit verstrekkende gevolgen elders heeft, of op lange termijn, en zijn die gecompliceerd, dan is dat een stuk moeilijker uit te leggen dan de korte termijn voordelen. In een wetgevend proces gaat de discussie tussen volksvertegenwoordigers, ligt een procedure vast van hoorzittingen, debatten, lezingen etc. en mogelijk kunnen er compromissen gesloten worden (de essentie van het succes van democratie). Het is juist het bestaansrecht van een vertegenwoordigend politicus dat hij of zij zich kan laten overtuigen, dat hij uiteindelijk mag afwijken van beloften aan de kiezer als daarmee een groter goed gediend is. Die ruimte moet er zijn maar simpele volksraadplegingen reduceren alles tot voor of tegen.
Natuurlijk zijn er ook argumenten vóór de referenda. Het is waar dat politici bepaalde dingen nooit gedaan zouden hebben zonder de doorbraken die via referenda werden afgedwongen – sommige onderwerpen zijn te omstreden voor gewone politici (positieve discriminatie bijvoorbeeld, of tweetalig onderwijs, of, in Nederland, de aftrekbaarheid van hypotheekrente of het omroepsysteem). Evenzo klopt het dat politici zelf de laatsten zullen zijn om hun uitgavenpatroon aan banden te leggen en zo hun eigen beslissingsmogelijkheden beperken – kijk maar naar al die hard roepende Republikeinen in Washington die iedere wet volstoppen met goodies voor de achterban. Politici zijn geen helden, ze lopen zelden voorop met baanbrekende initiatieven of voorstellen om hun eigen macht te beperken. Het valt te betogen dat Proposition 13 een gerechtvaardigd en misschien onvermijdelijk gevolg was van de lamlendigheid en laksheid van de toenmalige politici.
Maar ook dan biedt Californië geen aantrekkelijk perspectief. In 1998 betoogde de politicoloog Peter Schrag in Paradise Lost: California’s Experience, America’s Future dat de ‘orgie’ van beleidsbepalende referenda die op Proposition 13 is gevolgd, ertoe heeft geleid dat representatief bestuur in Californië vrijwel is verdwenen. Gray Davis is zeker geen flonkerende gouverneur geweest maar de problemen die de dot com bust hebben veroorzaakt (waaronder enorme terugval in de belastinginkomsten) hebben tot complete chaos geleid – waarbij Republikeinen en Democraten liever elkaar blokkeren dan ook maar een millimeter toegeven.
Schrag laat ook haarfijn zien dat referenda bepaald niet representatief zijn. De veertig initiatieven die sinds 1978 zijn aangenomen, getuigen slechts van de macht van de machthebbers: ze kwamen erdoor omdat 78 procent van de stemmers blank is in een staat waar blanken minder dan de helft van de bevolking uitmaken; ze kwamen erdoor omdat het grootste deel van de stemmers tot de middenklasse of de elite behoort, terwijl dat voor de bevolking bepaald niet zo is.
De referenda hebben vooral de macht van de wetgevende vergadering aan banden gelegd om inkomsten voor de overheid te vergaren of om het binnengekomen geld uit te geven. Het resultaat is dat in Californië de openbare voorzieningen in deze twintig jaar een enorme duikvlucht hebben genomen. Waren openbare scholen tot dan toe de trots van de staat en hoorden ze tot de beste van het land, nu is het onderwijssysteem een van de slechtste van het land. De befaamde Californische wegen dragen alle sporen van langdurig achterstallig onderhoud. Gray Davis kan met recht klagen dat hij nauwelijks speelruimte heeft als gouverneur: drie kwart van het budget ligt in beton gegoten.
Ondertussen hebben de rijk(ere) gemeenschappen goed voor zichzelf gezorgd. Ze zetten een hek om de wijk, richten er zelf scholen op en zorgen voor goede wegen en genoeg licht, maar hun inspanningen houden op bij het bewaakte hek van hun wijk. Kortom, ze weigeren hun aandeel te dragen in de algemene voorzieningen en zijn zo kortzichtig om te denken dat ze zich aan de samenleving buiten hun poorten kunnen onttrekken. Je zou kunnen zeggen dat alleen een algemene vergadering van afgevaardigden de diverse belangen behoorlijk afwegen en de compromissen sluiten en daarmee de draagkracht ervoor scheppen die nodig is om algemeen beleid te maken.
Het is ironisch dat een instrument dat vooral wordt gebruikt als middel om overheidsexcessen en al te losbandige uitgavenpatronen aan banden te leggen zelf een instrument is geworden. Het leidt tot een raar soort beleid per referendum, niet door de bevolking zelf maar door de politici. In plaats van een wet voor te leggen aan de volksvertegenwoording, stappen politici, inclusief gouverneurs, direct naar de bevolking, soms om zichzelf bevoegdheden te ontzeggen.
Deze recall verkiezing geeft nog eens extra kracht aan alle argumenten tegen volksraadpleging op deze directe manier. In de zes weken campagne kun je de kandidaten niet de aandacht en de druk geven die ze in een normale campagne krijgen – Arnold Schwarzenegger zal niet getest worden in een langdurige, zware campagne, laat staan dat de 125 (!) andere lieden die hun kans schoon zien het vuur aan de schenen gelegd krijgen. Met een beetje pech wordt straks Gray Davis met 49 tegen 51 procent weggestuurd, waarna één van die lange lijst kandidaten met, laten we zeggen, 18 procent tot zijn opvolger wordt benoemd. Met democratie heeft het niets te maken. Voor de problemen waarmee Californië heeft te maken, doet het allemaal niets. Die zijn uiteindelijk voor een belangrijk deel door dezelfde kiezers veroorzaakt die nu zo ontevreden zijn met hun politici. Tijd om de volksraadplegingen en politieke gemotiveerde recalls af te schaffen en de lof te zingen van de vertegenwoordigende democratie. ‘Hasta la vista’, in de woorden van Schwarzenegger.
Frans Verhagen www.amerika.nl
************************************************** *********************************
************************************************** **************************************************
DIRECTE DEMOCRATIE IN CALIFORNIE
De directe democratie is in Californië zeer sterk ontwikkeld, en het boek dat Shultz hierover heeft geschreven, biedt een goede gelegenheid om de ervaringen in deze zonnige US-deelstaat eens kritisch te bespreken.
Direct-democratische besluitvorming werd in Californië ingevoerd als een reactie tegen de greep, die één welbepaalde onderneming, de Central Pacific Railroad (later de 'Southern Pacific'), op het einde van de 19de eeuw had gekregen op het politieke leven in deze deelstaat. In 1901 verscheen een boek, 'Octopus', waarin Frank Norris de greep van deze spoorwegmaatschappij op de politiek beschreef. In feite was de maatschappij niet alleen met transport, maar bijvoorbeeld ook met grondspeculatie bezig. Bijna alle juridische uitspraken vielen in die tijd in haar voordeel uit. Norris schreef: "Zij zijn de eigenaars van de stembus (...) wij zijn hun eigendom".
Tegen deze greep kwam verzet. Hiram Johnson, een openbare aanklager en leider van de progressieve vleugel bij de toenmalige Republikeinen, werd in 1910 gouverneur. Hij voerde zijn campagne ('de Southern Pacific moet met haar smerige poten van de politiek blijven') per auto, en weigerde de trein te nemen. In 1911 werden drie cruciale wetten ingevoerd. Ten eerste werd de recall-regeling van kracht, die aan het volk toelaat om verkozen mandatarissen weer af te zetten. Ten tweede werd het abrogatief referendum ingevoerd. Ten derde, en dit was de belangrijkste regeling, werd het wetgevend burgerinitiatief geïnstalleerd.
Enkele kenmerken van de Californische directe democratie
Het wetgevend burgerreferendum ('initiative') verschilt in verscheidene opzichten van het Zwitserse systeem. De regels zijn sinds 1912 in wezen onveranderd gebleven.
* Vereiste handtekeningen: het volksinitiatief moet ondertekend worden door een aantal burgers, dat gelijk is aan 8% van het aantal burgers, die bij de laatste gouverneursverkiezing hun stem uitbrachten.
* Er is een controle van het voorstel door de rechtbank, die echter pas plaatsvindt na de stemming. De kans dat een goedgekeurd referendum toch nog door de rechtbank wordt vernietigd is niet klein: tussen 1964 en 1990 werden 14 van de 35 volksinitiatieven, die door de kiezers werden goedgekeurd, toch nog vernietigd door de rechtbank. Eén van de regels waaraan het volksvoorstel moet voldoen, is de éénheid van onderwerp: men mag geen niet-verwante onderwerpen aan één stemming voorleggen. Verder toetst de rechtbank het voorstel op verenigbaarheid met de grondwetten van de USA en van Californië.
Het is duidelijk dat deze a posteriori checking één van de zwakke punten is van het Californische systeem. Men kan dit probleem oplossen via de invoering van een petitionele tussenstap (zie ook het bericht over de Italiaanse toestanden in deze Witte Werf). Wanneer een initiatief een relatief klein aantal handtekeningen verzameld heeft, heeft het recht op enerzijds een parlementair debat over het voorstel, en anderzijds ook op een toetsing vanwege een hooggerechtshof. De vernietiging van een door het volk reeds goedgekeurd voorstel is slecht voor de democratie: het volk moet niet alleen het laatste woord hebben, het moet ook zien dat zijn woord het laatste is. Een vernietiging, vaak op formele gronden, wekt de frustrerende indruk dat een machtselite zichzelf uiteindelijk toch het laatste woord toekent.
* 'Ballot Pamphlet': net als in Zwitserland krijgen de kiezers, drie tot zes weken voor het kiesgebeuren, een boekje waarin de essentiële documentatie is opgenomen over het volksreferendum. In dit boekje vindt men vijf elementen:
- een officiële titel en samenvatting, opgesteld door de opperrechter ('Attorney General').
- een analyse van de fiscale implicaties van het voorstel, opgesteld door de 'Legislative Analyst'.
- de volledige tekst van het initiatief (meestal in zeer kleine letters)
- argumenten pro en contra, zoals neergelegd door de voor- en tegenstanders (moeten ingediend worden vier maanden voor de verkiezing). Voor -en tegenstanders krijgen ruimte voor een tekst van 500 woorden. Na nog eens twee weken kunnen beide zijden nog een antwoord, van maximaal 250 woorden, indienen op de tekst van de tegenpartij.
- een beknopte samenvatting, en de argumenten en contactpunten van de twee zijden
De lotgevallen van het Californische volksreferendum waren wisselend. Tussen 1912 tot de jaren dertig kregen de kiezers ruim vier referenda per jaar te verwerken. In de jaren 50, 60 en 70 werd het volksinitiatief weinig gebruikt. De bevolking had veel vertrouwen in het representatieve systeem. In de jaren zestig werden in totaal slechts 9 initiatieven gelanceerd. Maar daarna begon het volksinitiatief aan een opmars, waarbij het merkwaardige is, dat zowel progressieve als conservatieve initiatieven slaagkansen bleken te hebben. Als conservatief geldt de invoering van de doodstraf, via een referendum in 1972. In hetzelfde jaar won de opkomende milieubeweging een referendum over de bescherming van de kustzone. Vaak volstond de dreiging van een volksinitiatief om bepaalde belangrijke wijzigingen af te dwingen, zoals bijvoorbeeld het moratorium op kerncentrales, dat in 1976 werd ingevoerd.
In 1978 kwam er het beroemde initiatief nummer 13, dat een belastingsstop op huizenbelasting invoerde. In die tijd stegen de prijzen van gronden en huizen zeer sterk, en het gevolg was dat de aan deze prijzen gekoppelde belastingen eveneens de hoogte inschoten. Het initiatief 13, gelanceerd door twee anti-belastingsactivisten Howard Jarvis en Paul Gann, stopte deze klim van de belastingdruk. Het effect was tweevoudig. Enerzijds kwam ook in andere staten, waar vormen van volksinitiatief bestonden, een 'tax revolt' tot stand. Anderzijds maakte het succes van 'proposition 13' de publieke opinie weer wakker voor de mogelijkheden van het volksreferendum. "Tegen het midden van de jaren 80 begon het volksinitiatief de volksvertegenwoordiging te vervangen als hoofdtoneel voor de oplossing van de grote politieke debatten. Buiten de volksvertegenwoordiging om werden activisten, zowel ter linker als ter rechter zijde, geïnspireerd door het voorbeeld van 'voorstel 13'. Velen droomden ervan, geïnspireerd door eerbare of minder eerbare motieven, om de volgende Howard Jarvis te worden. Organisaties begonnen de middelen en vaardigheden te verwerven die nodig zijn om hun doelstellingen rechtstreeks ter stemming aan het volk voor te leggen. In de jaren tachtig verdubbelden de inspanningen om tot een volksinitiatief te komen; tegen het einde van het decennium was reeds over 48 maatregelen door het volk gestemd. Ook de slaagkansen van een volksinitiatief werden groter. Voor 1980 keurden de Californische kiezers gemiddeld slechts één op drie voorstellen goed. Tussen 1980 en 1990 werd bijna de helft goedgekeurd" (Shultz 1996, p.3). In de jaren 90 steeg de belangstelling nog. In november 1996 moesten de kiezers stemmen over méér maatregelen dan in de hele periode 1960-69. Zo keurden de Californische kiezers een legalisering van bezit en kweek van marihuana voor medische doeleinden goed, en werd een verbod op 'positieve discriminatie' ingevoerd (*).
Geld en de Californische initiatieven
De hoofdbedreiging voor de directe democratie in Californië komt van 'Big Money'. Tussen 1976 en 1990 stegen de investeringen in volksinitiatieven met 1200%, en op het einde van de jaren tachtig werd reeds meer geld gespendeerd aan campagnes voor volksinitiatieven dan voor lobbying in de wetgevende kamers (the Legislature) van Californië (Shultz 1996, p.81). Zakenbelangen leverden in 1990 ongeveer 66% van het geld (individuen: 12%; politieke partijen: 7%; vakbonden: 1%). Het volksinitiatief wordt in toenemende mate geprofessionaliseerd. Voor ongeveer één miljoen dollar verzamelt een privé firma de nodige handtekeningen. De meeste volksinitiatieven worden tegenwoordig gerund door professionele consultanten. Van een instrument voor het volk wordt het volksinitiatief meer en meer tot een instrument in handen van het kapitaal.
Shultz ziet dit niet als een argument om terug te keren tot een zuiver representatief systeem."Het volksinitiatief is nog altijd onze beste kans om het volk het laatste woord te geven in de Californische politiek" (Shultz 1996, p.97). In feite kunnen kapitaalkrachtige groepen hun invloed nog gemakkelijker laten gelden via dit laatste systeem, doch ze schrikken er niet voor terug om ook de direct-democratische besluitvormingskanalen als het ware op te kopen.
Er zijn in de loop van het laatste decennium verschillende technieken ontwikkeld om authentieke volksinitiatieven te dwarsbomen. Eén van die technieken is het tegen-initiatief ('counter-initiative'). Wanneer een volksinitiatief heel populair lijkt en zelfs met inzet van enorme geldmiddelen het tij blijkbaar niet kan worden gekeerd, pogen kapitaalkrachtige tegenstanders verwarring te zaaien door een alternatief voorstel te lanceren, dat oppervlakkig beschouwd goed op het origineel lijkt. Dit gebeurde de eerste maal in 1978, met het fameuze anti-belastingsinitiatief 'proposition 13'. Een aantal politici lanceerden toen een 'gematigder' tegeninitiatief, dat echter mislukte. Een sleuteljaar was 1990, toen een aantal progressieve initiatieven een hoge vlucht namen. Enerzijds was er het 'Nickel per drink' initiatief, dat een hogere belasting op alcohol voorstond ('proposition 134'). Het initiatief 'Big Green' , door milieugroeperingen samen met Democratische politici opgezet, was een groots milieu-initiatief. Verder was er 'Forests Forever' ('proposition 130'), dat specifiek het behoud van de Californische wouden voor ogen had. De chemische en petrochemische nijverheid besefte, zoals uit een uitgelekte confidentiële nota bleek, dat met name het 'Big Green'-initiatief vanwege zijn grote populariteit niet rechtstreeks te stuiten viel. Daarom werd een tegeninitiatief gelanceerd: 'Big Brown' ('proposition 135). De houtnijverheid counterde 'Forests Forever' met 'Big Stump' ('proposition 138). De alcoholnijverheid lanceerde tegen het 'Nickel per drink'-initiatief twee eigen initiatieven. Enerzijds 'penny a drink' ('proposition 126), dat een lagere alcoholbelasting voorstond; en anderzijds een initiatief dat iedere verdere belastingverhoging, inbegrepen iedere verhoging van belasting op alcohol, wou afhankelijk maken van een tweederde meerderheid in plaats van een gewone meerderheid.
Al deze tegeninitiatieven waren geen authentieke initiatieven, maar waren bedoeld om verwarring te zaaien. De kiezers zagen zich uiteindelijk geconfronteerd met een onoverzichtelijke lijst van 27 gecompliceerde initiatieven en tegeninitiatieven, wat resulteerde in de zogenaamde 'Big NO': van de 27 voorstellen werden er 23 verworpen, waaronder ook de originele, progressieve voorstellen die bij het publiek eigenlijk op een grote sympathie konden rekenen. Dit is de manifestatie van een bekend fenomeen: de gemiddelde kiezer is voorzichtig, en zal in geval van twijfel een voorstel verwerpen: 'de kiezers gooien gewoon hun handen wanhopig in de lucht en stemmen 'nee' over alles' (Shultz 1996, p.84).
Uit deze ervaringen volgt een onverbiddelijke les: indien de economie een invasie kan uitvoeren in het democratisch leven, gaat de democratie kapot. De burgers moeten, in de loop van het democratisch besluitvormingsproces, de wettelijke grenzen bepalen waarbinnen de economie kan opereren. Met name moet het democratisch domein zelf tegen de ingreep van het kapitaal worden afgeschermd.
Omdat het beeldvormingsproces het kernstuk is van de democratie, moet vooral dit beeldvormingsproces buiten het bereik van de economische machten worden geplaatst. Vandaar dat Shultz, of het Democracy Center, pleiten voor de beteugeling van door het grootkapitaal gefinancierde propaganda. Deze hervorming is de meest dringende, en tegelijk ook de moeilijkste.
Aan de kiezers ligt het niet. In 1976 werd een initiatief goedgekeurd (de 'Political reform act') die een plafond oplegde aan het bedrag, dat per initiatief nog mocht besteed worden. Twee jaar later werd deze bepaling echter door het Amerikaanse hooggerechtshof ongedaan gemaakt, met het argument dat geld stoppen in een campagne behoort tot de vrije meningsuiting (de 'free speech', gegarandeerd door het eerste artikel van de Amerikaanse grondwet). Het hooggerechtshof aanvaardt wel beperkingen bij representatieve kandidaatsverkiezingen, omdat daar het risico op corruptie aanwezig is; maar bij volksstemming over een openbare aangelegenheid kan geen corruptie spelen. Voor het ogenblik blijft het in de USA nog onmogelijk om een beperking op de campagnekosten bij direct-democratische besluitvorming door te voeren.
Op 18 december 1996 behaalden de bekampers van 'big money' een serieuze overwinning met de goedkeuring van volksinitiatief 208 : 61,8% van de kiezers sprak zich uit voor de invoering van een plafond op de uitgaven voor representatieve verkiezingen. Tot op dat ogenblik was zo'n wettelijke beperking in Californië onbestaande. De initiatiefnemers citeerden het voorbeeld van een kandidaat bij de Californische parlementsverkiezingen, die één week voor de stembusgang nog 125.000 dollar toegeschoven kreeg van een tabaksfirma, en uiteindelijk won met een haarbreed verschil van 597 stemmen. Uit het informatieboekje (ballot pamphlet) voor voorstel 218: 'When big-moneyed special interests win, the people lose!'.
Een bijna even belangrijk element is de bekendmaking van de financiering. In 1988 namen de Californische kiezers voorstel 105 aan, die bepaalde dat in advertenties voor een kiescampagne de grote financierders moesten vermeld worden. Deze bepaling bleef enige jaren van kracht, en was behoorlijk effectief. Zo moest op advertenties, gericht tegen het 'Nickel per drink' initiatief, telkens worden vermeld : "..gefinancierd door het Beer Institute, het 'Wine Institute', en de 'Distilled Spirits Council..'. De industrie slaagde er evenwel in om in 1991 voorstel 105 voor het gerecht ongeldig te laten verklaren (formeel omwille van het niet respecteren van het principe van éénheid van onderwerp). Het blijkt dat de industriële financiers van politieke advertenties zich vaak verschuilen achter nietszeggende of misleidende benamingen; de tabaksindustrie voerde in 1994 bijvoorbeeld een campagne van 18 miljoen dollar onder de naam 'Californians for Statewide Smoking Restrictions' (zie hieronder).
De beperking en bekendmaking van de financiële inzet bij een kiescampagne zijn te beschouwen als negatieve maatregelen. Die volstaan echter niet; er dient ook een onafhankelijke debatruimte te komen waar de mensen benaderd worden met argumenten, en niet met propaganda.
In Californië is het enige neutral terrein het zogenaamde 'voter pamphlet', dat echter buitengewoon saai is opgesteld. Er moet in deze officiële documenten ruimte komen voor het gebruik van kleur, de eventuele plaatsing van grafieken, een levendige lay-out. Momenteel zien deze documenten eruit alsof ze expres zijn gemaakt, om de kiezer de lectuur ervan zoveel mogelijk te ontraden.
Ik suggereer de verspreiding van de 'verkiezingsboekjes' als paginagrote krantenadvertenties. De staat spendeert momenteel zeer grote bedragen aan krantenadvertenties, die meestal gericht zijn op het bewieroken van overheidsmaatregelen. Vaak gaat het hier om regelrechte propaganda. Zo voerde het departement van onderwijs rond de invoering van de zogenaamde 'eindtermen' in het basisonderwijs via krantenadvertenties een grootse 'voorlichtingscampagne' . Die eindtermen werden daarbij voorgesteld als neutrale minimum-leerdoelstellingen, terwijl zij dat helemaal niet waren (en daarom ook door het Arbitragehof werden vernietigd). Het lijkt veel billijker om het betrokken belastingsgeld te gebruiken in dienst van de kiezer.
Een voorbeeld van de efficiëntie van 'objectief adverteren' werd in 1988 geleverd, toen de tabaksindustrie in Californië op de proppen kwam met een initiatief, dat versoepeling beoogde van de beperkingen op het roken (de wetgeving is in Californië zeer rokersonvriendelijk). De tabaksindustrie stelde haar initiatief echter voor als een initiatief voor de beperking van het roken, die uit zou gaan van een fictieve organisatie 'Californiërs voor rookbeperkingen op staatsniveau'. Toen duidelijk werd dat een groot deel van het publiek dreigde misleid te worden, publiceerden de 'California Wellness Foundation' en het 'Public Media Center' een sobere advertentie, waarin eigenlijk alleen maar uittreksels uit het 'ballot pamphlet' werden opgenomen, plus de lijst van de belangrijkste financiers pro en contra het initiatief. In het Ballot Pamphlet stond: 'De voorgestelde maatregel zou leiden tot minder restricties voor rokers dan het geval is onder de huidige wetgeving'. Als belangrijkste financierders van het initiatief werden opgegeven: Philip Morris USA, Reynolds Tobacco Co en enkele andere tabaksfabrikanten. Als belangrijkste financiers van het verzet tegen propositie 188 werden in de advertentie genoemd: The American Cancer Society, The American Lung Association, The American Heart Association, en The American Medical Association. Door deze sobere feiten via een duidelijke, en grafisch goed gepresenteerde paginagrote advertentie bekend te maken, wisten de Californische kiezers meteen hoe laat het was, en propositie 188 werd met een smadelijke 70/30 nederlaag verpletterd. Uit dit voorbeeld blijkt dat er wel degelijk een groot probleem van misleiding kan bestaan, wanneer met veel geld georchestreerde mediacampagnes op touw worden gezet. Het idee om de financierders van een campagne via het 'ballot pamphlet' bekend te maken, en dit document zelf in goed leesbare vorm via krantenadvertenties te verspreiden, is een efficiënte remedie tegen dit soort manipulatie.
Toch volstaat het 'voter pamphlet', zelfs in advertentievorm, op zichzelf nog niet. In feite is dit document niets meer dan een officiëel hulpmiddel, die inpast in het brede proces van publieke beeldvorming. Van groot belang voor de kwaliteit van die openbare beeldvorming is een evenwichtige spreektijd in de media. Voor- en tegenstanders van een initiatief moeten op gelijkwaardige wijze hun argumenten aan het publiek kunnen voorleggen. Daartoe moet in het medialandschap een open en neutraal debatterrein worden gecreëerd, met een toegankelijkheid die niet afhangt van economische of politieke macht. Kapitaalkrachtige personen of groepen kunnen zich in de media inkopen; gevestigde politici verschaffen zichzelf toegang tot de media via de wetgeving. Een volksinitiatief beschikt niet over deze middelen. Het spreekt vanzelf dat de pers zelf ook wel bericht over initiatieven, maar onrechtstreeks speelt ook hier de economische factor: men komt alleen aan het woord indien er een verkoopbare gebeurtenis plaatsvindt. "Het echte strijdtoneel van de volksinitiatief-campagnes zijn de betaalde advertenties, in radio, televisie en kranten. Het groeiend gebruik en de stijgende kosten van de advertenties drijft de kosten op en heeft het democratisch instrument van het volksinitiatief gaandeweg omgevormd tot hetzelfde soort van geldafhankelijke politiek als diegene, waartegen dit instrument oorspronkelijk werd opgericht" (Shultz 1996, p.52). Een voorbeeld: om Californië te 'bedekken', dit wil zeggen één enkele boodschap éénmaal te verspreiden over de deelstaat via advertenties in de media,is ongeveer een miljoen dollar nodig. In een campagne heb je meestal toch minimaal drie zo'n bedekkingen nodig. Het is geen wonder dat slechts enkele initiatieven boekten succes met kleine budgetten.
Tot voor enkele jaren konden de Californische volksinitiatieven zich nog steunen op de 'Fairness doctrine', die in 1949 werd aanvaard door de 'Federal Communications Commission'. Volgens deze doctrine dienden radio en televisie aan de vertegenwoordigers van tegengestelde gezichtspunten over controversiële publieke onderwerpen een 'redelijke gelegenheid' te bieden om hun visie bekend te maken. De 'fairness doctrine' werd jarenlang aangevochten door de bezitters van zendstations, en in 1992 ging de FCC door de knieën: de 'fairness doctrine' was niet langer wettelijk van toepassing voor volksinitiatieven. Ook hier zien we dat economische belangen niet spontaan het democratische beeldvormingsproces wensen te dienen, maar integendeel de handen vrij willen hebben om het beeldvormingsproces naar hun hand te zetten. Economische macht heeft de spontane tendens, om het democratische leven te overweldigen en aan die tendens moet een wettelijke grens worden gesteld. In onze samenleving is gaandeweg het inzicht doorgedrongen, dat de rechtstaat geen taken heeft op het specifiek economische terrein; maar het omgekeerde inzicht, dat het economisch leven geen taken heeft op het democratische gebied, is veel minder goed ontwikkeld. In het democratisch beeldvormingsproces moeten ideeën kunnen gepresenteerd worden, los van de economische positie van de betrokkenen. Dit kan enkel , indien niet alleen beperkingen worden opgelegd aan de omvang van politieke mediacampagnes, maar indien anderzijds ook een specifieke democratische arena wordt gecreëerd, die publiek wordt gefinancierd. De openbare omroep speelt hier de centrale rol, tezamen met de via publieke middelen gefinancierde advertentieruimte in de geschreven pers. Ook het internet kan een belangrijke rol gaan spelen. De website van de California Voter Foundation werd in 1995 reeds geconsulteerd door 9% van de geregistreerde Amerikaanse kiezers.
Tenslotte wijst Shultz (die de directe democratie ondanks de problemen met de 'invasie van het grote geld' nog steeds beschouwt als "..our best option for giving the people the last word in state politics") op de noodzaak tot samenwerking tussen progressieve organisaties. Zij moeten leren om onderlinge allianties te sluiten bij de lancering van een volksinitiatief. Het is herhaaldelijk gebeurd dat progressieven elkaars initiatieven kapot bekampen. Zo leden twee rivaliserende initiatieven, die allebei beoogden om de gezondheidszorg in Californië in sociale zin te hervormen, in december jongstleden gezamelijk schipbreuk - hoewel ze verenigd een goede kans op succes hadden. Misschien is één van de belangrijkste voordelen van directe democratie wel, dat ze mensen en organisaties aanspoort tot samenwerking en overleg, en zo de maatschappelijke cohesie bevordert.
Politici en directe democratie
De Californische ervaring toont ook aan, dat politici de tendens vertonen om volksinitiatieven te gebruiken om eigen populariteit op te bouwen. Gouverneur Wilson maakte in 1994 van zijn steun aan de initiatieven 'three strikes and you're out' en propositie 187 (die illegalen uitsloot van publieke gezondheidszorg en onderwijs) een kernstuk van zijn herverkiezingscampagne. Door de steun van toppolitici, op zoek naar profilering en herverkiezing, aan extreme initiatieven kregen bezadigder initiatieven geen kans.
De affaire Dutroux werd in 1993 voorafgegaan door een min of meer vergelijkbare Californische zaak: de kidnapping, en moord op de 12-jarige Polly Klaas.
Drie dagen nadat het vermoorde meisje werd teruggevonden kwamen de initiatiefnemers van voorstel 184 bij Marc Klaas, de vader van het slachtoffer. Zij vroegen hem om de petitie te tekenen, en vertelden hem dat hun initiatief precies misdadigers als de moordenaar van zijn dochter viseerde. Vader Klaas tekende de petitie.
Nadien vertelde hij, dat de initiatiefnemers hem op een moment van uiterste kwetsbaar heid hadden benaderd. Tijd om na te denken was er niet. Kort nadien begon de campagne een eigen leven te leiden. Precies de verbinding tussen het initiatief en de moordzaak leverde de emotionele brandstof, die de zaak vleugels gaf. De ene politicus na de andere sprong op de wagen van voorstel 184. In het Californische parlement werden Three Strikes-voorstellen ingediend. Vader Klaas zei: "Ze maakten Polly tot hun poster-kind".
Nadien begon Marc Klaas voorstel 184 van dichtbij te bekijken. Hij realiseerde zich, dat het voorstel ook betrekking had op de allerkleinste misdrijven, zoals het stelen van een blikje bier (drie keer betrapt worden op het stelen van een biertje is voldoende voor levenslange gevangenisstraf). Dus trok hij zijn steun voor het voorstel in. Hij steunde een ander voorstel, waarbij de 'three strikes'-regel werd beperkt tot gewelddadige misdrijven.
Hoewel uit opiniepeilingen bleek, dat vader Klaas' standpunt een grote invloed zou kunnen hebben op kiezers, was zijn impact vrijwel nul omdat de campagne 'NO on 184' over vrijwel geen middelen beschikte om zijn standpunt bekend te maken. De pers wendde zich van hem af. 'Marc Klaas als rouwende ouder die het initiatief steunde, beantwoordde aan het beeld van de media, en kreeg volle aandacht. Marc Klaas als nadenkende burger, die zich tegen het wetsvoorstel verzette, werd op ruime schaal veronachtzaamd' (Shultz 1996, p.74). De Republikeinse partij werd de belangrijkste sponsor van voorstel 184. Heel wat verkozenen verklaarden openlijk dat het voorstel slecht was, maar stemden toch voor, omdat het politiek opbod ertoe leidde dat steun voor het voorstel ging gelden als een test voor de bereidheid van de politicus, om de misdaad hard aan te pakken. De kandidaten van zowel de democraten als de republikeinen voor het gouverneursschap steunden voorstel 184.
Uit de geschiedenis van voorstel 184 zijn verschillende belangrijke lessen te trekken. Vooreerst illustreert deze affaire de bedenkelijke rol, die de media kunnen spelen. De media zijn gericht op het produceren van goedverkopende beelden. De tweede vader Klaas, die als burger een weloverwogen standpunt poogt in te nemen, is niet aangrijpend genoeg, en krijgt geen media-aandacht.
Ten tweede is vermenging van een volksinitiatief met de belangen van representatieve verkiezingen nefast. Politici komen in de verleiding, om zich uit electorale overwegingen bij een irrationele stroming aan te sluiten, waardoor die stroming op haar beurt nog meer impetus en legitimiteit verkrijgt. Het is niet gemakkelijk om zo'n vermenging te vermijden. Maar twee maatregelen zouden kunnen helpen. Vooreerst zouden representatieve stembusgangen (waarbij politici worden verkozen) steeds moeten gescheiden worden van volksreferenda. Belangrijker nog is, dat men vermijdt om 'referenda van bovenaf' (zogenaamde plebiscieten) te organiseren. Zulke referenda laten niet toe aan het volk, om zelf de agenda te bepalen. De politici aan de macht kiezen, wanneer en over welk onderwerp zij het woord aan het volk wensen te geven, en ze zullen dit meestal doen met bijbedoelingen. Terwijl het volksinitiatief onverenigbaar blijkt met geïnstalleerde dictaturen, hebben rabiate dictators herhaaldelijk plebiscieten georganiseerd, om zichzelf legitimiteit te verschaffen. Het plebisciet is ook een onnodige instelling. Indien de politici aan de macht werkelijk de meerderheid van de kiezers vertegenwoordigen, kan het hen niet moeilijk vallen om, indien zij een vraag aan het volk willen voorleggen, de weg van het volksinitiatief te bewandelen.
Voorstellen voor de inrichting van een publiek forum voor politieke beeldvorming
Het is blijkbaar essentieel dat de publieke beeldvorming, die moet voorafgaan aan een direct-democratisch besluit, buiten de greep van de economische macht blijft. Daarvoor is aangewezen, dat er een centraal forum komt dat overheidskarakter heeft en waar economische factoren niet spelen.
De centrale rol in dit forum kan vervuld worden door de openbare omroep. Het huidige systeem, waarbij die openbare omroep ook een half commercieel karakter krijgt, met reclamespots voor en na de nieuwsuitzendingen, en 'populaire' programma's die de kijkcijfers moeten opdrijven, is fundamenteel onlogisch. De staat heeft geen enkele opdracht inzake de productie van quiz-spelletjes en feuilletons. De staat heeft daarentegen wel een rol op het vlak van het functioneren van de democratie.
In een direct-democratisch België zou de kerntaak van de publieke omroep ongetwijfeld bestaan uit het organiseren van informatieve uitzendingen omtrent direct-democratische besluitvorming. Die kerntaak zou ingebed liggen in een veel bredere informatieve opdracht. De openbare omroep zou als opdracht hebben, om in de breedste zin uitzendingen te verzorgen, die maatschappelijk relevant zijn en aspecten van de werkelijkheid voor het publiek ontsluiten. Gezien deze maatschappelijke opdracht zou de openbare omroep moeten kunnen functioneren los van iedere kijkcijfer-druk. Vanzelfsprekend zou de openbare omroep volkomen reclame-vrij moeten zijn; commerciële bindingen moeten verboden zijn, en directe partij-politieke ingrepen moeten uitgesloten worden. Deze fundamentele opties zijn alleen maar haalbaar indien zij direct-democratisch bevestigd worden. Er zou over de openbare omroep dus een volksreferendum moeten komen: indien de bevolking directe democratie wil, kan zij zich via een volksreferendum over de taak van de openbare omroep een goed informatie-instrument verschaffen.
De openbare omroep zou kunnen aangevuld worden door een van overheidswege gefinancierde vrijruimte in de geschreven pers, die het huidig systeem van overheidssteun aan de pers (en ook de propaganda-advertenties) zou vervangen. Deze vrijruimte in de geschreven pers zou het karakter krijgen van een gereglementeerde advertentie, en voor-en tegenstanders van een volksinitiatief zouden hier op gelijkwaardige wijze hun motieven kunnen bekendmaken.
Verder zou naar Zwitsers en Californisch voorbeeld het 'ballot pamphlet' moeten ingevoerd worden.
Zo'n democratische ruimte zou kunnen fungeren als een vrijhaven, waar geen economische druk heerst, en waar de debatten tussen voor- en tegenstanders van het volksinitiatief in hoofdzaak plaatsvinden. De inrichting van zo'n aan de economie onttrokken zone van democratische beeldvorming, gecombineerd met strenge beperkingen op de overige verkiezingsuitgavenuitgaven, zou ervoor kunnen zorgen dat de beeldvorming vrij gebeurt, en niet onder druk van het geld kan worden misvormd. De Californische ervaringen leren, dat de inrichting van zo'n ruimte voor vrije democratische beeldvorming een essentieel onderdeel uitmaakt van een goed functionerend direct-democratisch besluitvormingssysteem.
Jos Verhulst
(*) Onderzoek wijst uit, dat via directe democratie op termijn ongeveer evenveel 'progressieve' als 'conservatieve' maatregelen worden goedgekeurd. Maar het voorbeeld van positieve discriminatie toont aan, hoe twijfelachtig dit onderscheid vaak is. Zo dienden 'zwarten' , om tot een Californische universiteit toegelaten te worden, bij het toegangsexamen minder punten te behalen dan 'blanken'; 'latino's' moesten meer punten halen dan een zwarte, doch minder dan een blanke. Dit type maatregel zal door vele mensen als 'progressief' betiteld worden, omdat leden van minderheidsgroepen 'meer kansen krijgen'. In werkelijkheid is zo'n maatregel om twee reden reactionair. Ten eerste dwingt zo'n 'positieve discriminatie' opnieuw tot het registreren van het 'ras' waartoe ieder individu geacht wordt te behoren (daar komen dan nog de absurde neveneffecten bij: een koffie-met-melk-kleurige die tot de universiteit wil toetreden, zal van zichzelf beweren dat hij 'zwart' is, omdat hij dan een gemakkelijker examen krijgt). Ten tweede wordt het individu door dit soort maatregelen gereduceerd tot groepslid: wat met je gebeurt, welke rechten je hebt, hangt dan af van de groep (ras, volk, leeftijdscohorte, geslacht...) waartoe je behoort. Zo'n reductie is altijd mensvijandig, omdat lief en leed altijd aan individuen, en per definitie nooit aan groepen te beurt valt. Rassen, volkeren of geslachten lijden niet; individuen lijden. Daarom moeten wetten die het leed tegengaan steeds op individuen en individuele situaties, en nooit op groepen of groepscriteria zijn afgestemd. Groepscriteria functioneren altijd ten koste van de 'outliers' (de individuen, die niet typisch zijn voor de groep).
******************************************
*Layout wat aangepast voor betere leesbaarheid. *
******************************************
.................................................. .................................................. .................................................. ...................................