Webcrusader
4 november 2007, 22:07
De opmars van de islam in Europa
Twee gezichten van de geschiedenis
Kan iemand wel een objectief beeld krijgen van de geschiedenis? Die vraag komt op wanneer mensen zich gaan bezig houden met de opmars van de islam in Europa, evenals trouwens met de Kruistochten naar het ‘Heilige Land’. Jarenlang heeft ‘kennis van de geschiedenis’ een slechte naam gehad: als onnodige ballast in een wereld waarin het niet gaat om ‘gisteren’ maar om ‘morgen’. Maar met de komst van de islam en met de druk van ‘collectieve schuld’ gaat dat beeld veranderen en komt ‘geschiedenis’ weer op onze agenda’s te staan, maar . . . is de voorstelling ervan wel juist?
Het lijkt wel alsof de geschiedschrijvers de geschiedenis meestal in gunstige dan wel ongunstige zin hebben ‘toegeschreven’ naar de machthebbers naar wie hun sympathie of antipathie uitging. Soms staan geschiedbeschouwingen dan ook lijnrecht tegenover elkaar met alle vertekeningen van dien, en wie zal hier het verlossende woord spreken? Het lijkt wel alsof de enige objectieve geschiedschrijving te vinden is in de Bijbel, waar geschiedschrijvers tevens richters en profeten waren, zoals Mozes en Jesaja in het Oude Testament, of evangelisten en apostelen in het Nieuwe Testament. Is dit niet de uitzondering die de regel bevestigt, namelijk dat "objectieve geschiedschrijving niet bestaat"?
Door religie gekleurde geschiedschrijving geldt wel in ’t bijzonder bij de opmars van de islam in het Europa van de vroege en de late Middeleeuwen. Hierbij staan twee steden centraal: Cordoba in Spanje en Constantinopel in Noordwest Turkije. Beide steden staan voor twee grote rijken: het Moorse en het Ottomaanse rijk, en wel in een periode waarin een militante islam een verzwakt of verdeeld christendom kon verdringen.
Hierover is zowel in lovende als in misprijzende woorden geschreven. Zo spreken de grote cultuurschatten van Cordoba en het Alhambra ons van hoogstaande beschavingen die de beweringen elders in deze brochure: ‘Kennis en wetenschap bij de islam’ schijnen te logenstraffen. Hieronder volgt een korte schets van het opkomen, blinken en verzinken van de islam in Iberië (Spanje) en de Balkan. Deze worden voorzien van enkele kritische kanttekeningen om deze ontwikkelingen te plaatsen in het geheel der geschiedenis, hetgeen stellig tot verrassingen kan leiden!
Het tolerante kalifaat van Cordoba
De verovering van Spanje en de vestiging van het beroemde kalifaat is onderdeel van de eerste en grote djihad naar het Westen, waarbij de ‘islamitische vrede’ zich over geheel Noord Afrika tot aan de Atlantische Oceaan uitbreidde (de landen Westelijk van Libië worden de Maghreb genoemd). De oversteek naar Europa vond plaats aan het begin van de achtste eeuw en leidde tot de verovering van Spanje (Al-Andalus) en grote delen van Frankrijk. Pas bij de historische slag bij Tours en Poitiers in 732 onder Karel Martel werd haar een halt toegeroepen.
Onder leiding van kalief Abd ar-Rahman werd Cordoba in 755 de hoofdstad van het nieuwe Moorse rijk, dat voortkwam uit een grote strijd tussen de Arabieren en de Moren (Berbers). Die namen het namelijk niet dat zij in hun eigen thuisland een ondergeschikte plaats hadden gekregen, namelijk de dorre bergstreken van het Atlasgebergte. In deze stad bereikte de Arabische bouwkunst een Westers hoogtepunt, zoals in de voornaamste moskee van het Westen en het paleis der Moorse heersers, het Alcazar. Zijn beide opvolgers Abd ar-Rahman II en III bouwden het rijk verder uit en verfraaiden de bouwwerken van de vermaarde stad, die na Constantinopel en Bagdad gold als het derde centrum van de toenmalige wereld. Daarbij moeten wij wel bedenken dat de bloei van Cordoba geenszins een vrucht was van de islam, want de stad bestond lang voordat de moslims het gebied veroverden. Cordoba dateert al van de tijd der Foeniciërs, de Romeinen hebben eraan gebouwd en de christenen brachten haar tot grote bloei, inclusief de schoonheid van haar vele gebouwen. Wij kunnen dan ook gevoeglijk constateren dat ook hier de christenen, samen met de joden van Spanje, het intellectuele en economische weefsel vormden waarop de kaliefen van de stad verder borduurden.
Onder deze welvaart vond een verschijnsel plaats waarop telkens weer wordt gewezen, namelijk dat het voor de niet-moslims van het gebied helemaal niet zo moeilijk moet zijn als dhimmies (getolereerde tweederangsburgers) te leven. Sommige christenen bekleedden zelfs hoge bestuurlijke posities, wat voor veel mensen een belofte inhoudt van "hoe het ook kan!" Aan de historicus is de taak om uit te zoeken of dit nu een uitzondering op de regel is, of een gunstige ontwikkeling is geweest.
Een van de verklaringen is dat de Spaanse (Westgotische) christenen voornamelijk Arianen waren, die de godheid van Christus loochenen. Dit feit alleen al maakte dat voor hen de overgang naar de islam, om de dhimmiestatus te verlaten, niet zo moeilijk was. In feite waren deze christenen de vroege voorlopers van wat in Duitsland met Chrislam wordt aangeduid waarbij de overeenkomsten meer lijken te zijn dan de verschillen, dus waarom zouden wij strijden?!
Anderzijds kan deze bloei van ‘het kalifaat der tolerantie’ aan het eind van het eerste millennium worden toegeschreven aan een zeldzame combinatie van factoren: heersers die hun macht niet gebruikten voor eigen gewin, maar waren gericht op voorspoed voor alle burgers; de toeschietelijkheid van de christelijke vorsten waardoor de positie der dhimmies verbeterde en tenslotte de machtige waterwerken waardoor de vruchtbaarheid van de streek kon leiden tot overvloedige oogsten.
Na drie eeuwen van welvaart keerde het tij en hernam de djihad ook in Spanje zijn rechten. Dit gebeurde op de bekende twee manieren, namelijk als ‘kleine djihad naar binnen’ en als ‘grote djihad naar buiten.’ Wij beginnen met de laatste, gewelddadige vorm van djihad als antwoord op de zgn. Reconquista (herovering) van Spanje door Alfons VI, koning van Castilië. Zijn herovering van Toledo bracht een groot Arabisch leger op de been die de christelijke troepen in 1086 in de slag van Zallaqa versloeg. Daarbij werden van alle 24000 gevallen christenkrijgers in letterlijke navolging van de Korantekst de hoofden afgehakt om te worden gebruikt als bouwmateriaal voor een nieuw type minaret, tot eer van Allah en als dank voor de overwinning. Omdat er meer schedels beschikbaar waren dan nodig voor de bouw van de minarets, werden zij met karrenvrachten vol naar de Maghreb vervoerd om ook daar de minarets te sieren en Allah’s overwinning te vieren.
De kleine djihad naar binnen geldt in de regel als (geweldloze) ‘inspanning van het geloof’ en gaat ‘slechts’ gepaard met verbaal geweld. Inzet hierbij is de vraag of de islam ruimte biedt voor de filosofie of dat deze als ‘zelfstandig (los van de Koran) denken moet worden afgewezen. In het Moors-Arabische Spanje keerde al-Gazali (1058-1111) zich met zijn boek ‘Vernietiging der Filosofen’ tegen de filosofie als zelfstandige wetenschap naast de theologie zoals die in de Koran verwoord is. Hij werd bestreden door de islamitische filosoof Averroës (Ibn Rushd), die van 1126 tot 1198 leefde, die behalve een navolger van Mohammed ook een navolger van Aristoteles was. Deze richtte zich met zijn boek ‘Vernietiging van de Vernietiging’ tegen het dogmatische fundamentalisme van al-Gazali dat in zo hoge mate zou bijdragen tot het verval van wijsbegeerte en wetenschap in alle landen van de islam. Het resultaat van deze schoolstrijd is even tragisch als voorspelbaar:
* de islam vernietigde de denkbeelden van Averroës door deze uit zijn ambt te ontzetten en naar Marokko te verbannen;
* de denkbeelden van al-Gazali en de bestrijders van Averroës werden algemeen overgenomen om voortaan als ‘orthodox-moslim’ te gelden.
De paradox van de geschiedenis wil dat het denken van Averroës grote invloed heeft gehad op de eerste Europese universiteiten van Italië en Frankrijk en daarmee een belangrijke bijdrage hebben geleverd tot het humanistische denken en daarmee - onbedoeld en indirect - ook het bijbels-christelijke denken heeft losgemaakt van het kerkelijk-dogmatische juk waaronder ook het Middeleeuwse christendom gebukt ging.
Opmars der Ottomanen door de Balkan
Rond 1300 taande de invloed van het Byzantijnse rijk om plaats te maken voor het Ottomaanse rijk dat in korte tijd het hele Midden-Oosten besloeg. Halverwege de veertiende eeuw begonnen de Ottomanen zich op Europa te richten, waartoe zij een geheel ‘nieuw leger’ (in ’t Turks: Jeni Tjeri) ronselden, de Janitsaren. Dat waren jongens uit de christelijke minderheid die met beloftes werden gepaaid om in dienst van de Sultan te treden. Velen van hen kwamen uit arme christelijke gezinnen, die als vorm van djizja (dhimmibelasting) herendienst voor de sultan moesten verrichten. Daar werden zij gedwongen zich tot de islam te bekeren om vervolgens te worden geïndoctrineerd en militair getraind tot loyale uitvoerders van de wensen van de Sultan.
Met deze legers begonnen de Ottomanen (Turken) de Balkan binnen te dringen en maakten daarbij handig gebruik van de onderlinge verdeeldheid van de aldaar wonende volken zoals de Bulgaren, de Grieken, de Serviërs en de ‘Bosnakken’. Die deels nationale, deels religieuze haat jegens de medechristenen overtrof soms hun afkeer van de Muzelmannen, die soms uit onverdachte hoek konden rekenen op steun tijdens hun strooptochten in de Balkan. Hiermee werd een groot deel van de Byzantijnse cultuur al vernietigd lang voordat de schitterende hoofdstad Constantinopel tenslotte in 1453 in hun handen viel. De tactiek jegens de overwonnen volken was verschillend, waarmee ook het begrip ‘balkaniseren’ werd ingevoerd:
* massaslachtingen, zoals de beruchte ‘slag op het Merelveld’ in 1389, waarbij de schedels van de overwonnen vijanden werden opgehoopt tot piramiden als uitdrukking van verachting van de ‘ongelovigen’ en als teken van verering van Allah;
* gedwongen volksverhuizingen, waarmee de grondslag werd gelegd voor de vele ‘etnische zuiveringen’ sindsdien, die op hun beurt weer zouden leiden tot gemengde bevolkingen die slechts in verachting en haat konden samenleven;
* wegvoering in slavernij, zoals een groot deel van de bevolking van Constantinopel, met als gevolg een grote recessie op de slavenmarkt, zoals dat 1400 jaar eerder ook was gebeurd met de Joden die de Romeinse holocaust hadden overleefd;
* bevordering tot de staat van dhimmies waarmee zij zorgden voor een stuk economische welvaart en stabiliteit die bijdroeg tot de oogverblindende pracht en praal van de Ottomaanse paleizen, iets waartoe de Ottomanen zelf niet in staat waren.
Maar niet alleen de dhimmies lieten via hun speciale ‘beschermbelasting’ (djizja) het geld in de landen van de Sultans stromen. Een andere belangrijke bron van inkomsten waren schattingen die werden opgelegd aan steden zoals Venetië, als prijs voor hun vrijheid en de voortzetting van hun Levantijnse handel. (d.w.z. met de kuststreken van het Midden Oosten)
De opmars van de Ottomanen ging – dikwijls op en neer – verder tot aan Wenen, waar de legers der Janitsaren na een kort beleg in 1529 door de Habsburgers en toegesnelde Poolse troepen werden verslagen. Bij hun opmars hadden zij in Hongarije een complete genocide (volkenmoord) aangericht waarbij de helft van de Magyaren werden gedood. Op hun terugtocht koelden de verslagen legers hun woede over hun nederlaag in onbeschrijflijke gruweldaden op de bevolkingen die zij aantroffen. Anderhalve eeuw later trachtten zij nogmaals hun gramschap over de vernedering jegens de Habsburgers te verhalen bij het tweede beleg van Wenen in 1683, waar zij opnieuw het onderspit moesten delven.
Wat is nu de zin van deze lessen in geschiedenis? Om te beginnen had het kennen ervan stellig geleid tot meer begrip voor de herinneringen en angsten van de Balkanvolken in de negentiger jaren van de twintigste eeuw. Maar voor ons die de 21e eeuw zijn ingegaan, is het stellig even nuttig om zich de volgende zaken in te prenten:
1. De Turken van nu zijn niet verantwoordelijk voor de misdaden van hun voorvaders;Maar de Europeanen van nu zijn wèl verantwoordelijk en zelfs aansprakelijk voor hun onvermogen om de betekenis van de djihad voor de existentie van de islam naar waarde te schatten.
Twee gezichten van de geschiedenis
Kan iemand wel een objectief beeld krijgen van de geschiedenis? Die vraag komt op wanneer mensen zich gaan bezig houden met de opmars van de islam in Europa, evenals trouwens met de Kruistochten naar het ‘Heilige Land’. Jarenlang heeft ‘kennis van de geschiedenis’ een slechte naam gehad: als onnodige ballast in een wereld waarin het niet gaat om ‘gisteren’ maar om ‘morgen’. Maar met de komst van de islam en met de druk van ‘collectieve schuld’ gaat dat beeld veranderen en komt ‘geschiedenis’ weer op onze agenda’s te staan, maar . . . is de voorstelling ervan wel juist?
Het lijkt wel alsof de geschiedschrijvers de geschiedenis meestal in gunstige dan wel ongunstige zin hebben ‘toegeschreven’ naar de machthebbers naar wie hun sympathie of antipathie uitging. Soms staan geschiedbeschouwingen dan ook lijnrecht tegenover elkaar met alle vertekeningen van dien, en wie zal hier het verlossende woord spreken? Het lijkt wel alsof de enige objectieve geschiedschrijving te vinden is in de Bijbel, waar geschiedschrijvers tevens richters en profeten waren, zoals Mozes en Jesaja in het Oude Testament, of evangelisten en apostelen in het Nieuwe Testament. Is dit niet de uitzondering die de regel bevestigt, namelijk dat "objectieve geschiedschrijving niet bestaat"?
Door religie gekleurde geschiedschrijving geldt wel in ’t bijzonder bij de opmars van de islam in het Europa van de vroege en de late Middeleeuwen. Hierbij staan twee steden centraal: Cordoba in Spanje en Constantinopel in Noordwest Turkije. Beide steden staan voor twee grote rijken: het Moorse en het Ottomaanse rijk, en wel in een periode waarin een militante islam een verzwakt of verdeeld christendom kon verdringen.
Hierover is zowel in lovende als in misprijzende woorden geschreven. Zo spreken de grote cultuurschatten van Cordoba en het Alhambra ons van hoogstaande beschavingen die de beweringen elders in deze brochure: ‘Kennis en wetenschap bij de islam’ schijnen te logenstraffen. Hieronder volgt een korte schets van het opkomen, blinken en verzinken van de islam in Iberië (Spanje) en de Balkan. Deze worden voorzien van enkele kritische kanttekeningen om deze ontwikkelingen te plaatsen in het geheel der geschiedenis, hetgeen stellig tot verrassingen kan leiden!
Het tolerante kalifaat van Cordoba
De verovering van Spanje en de vestiging van het beroemde kalifaat is onderdeel van de eerste en grote djihad naar het Westen, waarbij de ‘islamitische vrede’ zich over geheel Noord Afrika tot aan de Atlantische Oceaan uitbreidde (de landen Westelijk van Libië worden de Maghreb genoemd). De oversteek naar Europa vond plaats aan het begin van de achtste eeuw en leidde tot de verovering van Spanje (Al-Andalus) en grote delen van Frankrijk. Pas bij de historische slag bij Tours en Poitiers in 732 onder Karel Martel werd haar een halt toegeroepen.
Onder leiding van kalief Abd ar-Rahman werd Cordoba in 755 de hoofdstad van het nieuwe Moorse rijk, dat voortkwam uit een grote strijd tussen de Arabieren en de Moren (Berbers). Die namen het namelijk niet dat zij in hun eigen thuisland een ondergeschikte plaats hadden gekregen, namelijk de dorre bergstreken van het Atlasgebergte. In deze stad bereikte de Arabische bouwkunst een Westers hoogtepunt, zoals in de voornaamste moskee van het Westen en het paleis der Moorse heersers, het Alcazar. Zijn beide opvolgers Abd ar-Rahman II en III bouwden het rijk verder uit en verfraaiden de bouwwerken van de vermaarde stad, die na Constantinopel en Bagdad gold als het derde centrum van de toenmalige wereld. Daarbij moeten wij wel bedenken dat de bloei van Cordoba geenszins een vrucht was van de islam, want de stad bestond lang voordat de moslims het gebied veroverden. Cordoba dateert al van de tijd der Foeniciërs, de Romeinen hebben eraan gebouwd en de christenen brachten haar tot grote bloei, inclusief de schoonheid van haar vele gebouwen. Wij kunnen dan ook gevoeglijk constateren dat ook hier de christenen, samen met de joden van Spanje, het intellectuele en economische weefsel vormden waarop de kaliefen van de stad verder borduurden.
Onder deze welvaart vond een verschijnsel plaats waarop telkens weer wordt gewezen, namelijk dat het voor de niet-moslims van het gebied helemaal niet zo moeilijk moet zijn als dhimmies (getolereerde tweederangsburgers) te leven. Sommige christenen bekleedden zelfs hoge bestuurlijke posities, wat voor veel mensen een belofte inhoudt van "hoe het ook kan!" Aan de historicus is de taak om uit te zoeken of dit nu een uitzondering op de regel is, of een gunstige ontwikkeling is geweest.
Een van de verklaringen is dat de Spaanse (Westgotische) christenen voornamelijk Arianen waren, die de godheid van Christus loochenen. Dit feit alleen al maakte dat voor hen de overgang naar de islam, om de dhimmiestatus te verlaten, niet zo moeilijk was. In feite waren deze christenen de vroege voorlopers van wat in Duitsland met Chrislam wordt aangeduid waarbij de overeenkomsten meer lijken te zijn dan de verschillen, dus waarom zouden wij strijden?!
Anderzijds kan deze bloei van ‘het kalifaat der tolerantie’ aan het eind van het eerste millennium worden toegeschreven aan een zeldzame combinatie van factoren: heersers die hun macht niet gebruikten voor eigen gewin, maar waren gericht op voorspoed voor alle burgers; de toeschietelijkheid van de christelijke vorsten waardoor de positie der dhimmies verbeterde en tenslotte de machtige waterwerken waardoor de vruchtbaarheid van de streek kon leiden tot overvloedige oogsten.
Na drie eeuwen van welvaart keerde het tij en hernam de djihad ook in Spanje zijn rechten. Dit gebeurde op de bekende twee manieren, namelijk als ‘kleine djihad naar binnen’ en als ‘grote djihad naar buiten.’ Wij beginnen met de laatste, gewelddadige vorm van djihad als antwoord op de zgn. Reconquista (herovering) van Spanje door Alfons VI, koning van Castilië. Zijn herovering van Toledo bracht een groot Arabisch leger op de been die de christelijke troepen in 1086 in de slag van Zallaqa versloeg. Daarbij werden van alle 24000 gevallen christenkrijgers in letterlijke navolging van de Korantekst de hoofden afgehakt om te worden gebruikt als bouwmateriaal voor een nieuw type minaret, tot eer van Allah en als dank voor de overwinning. Omdat er meer schedels beschikbaar waren dan nodig voor de bouw van de minarets, werden zij met karrenvrachten vol naar de Maghreb vervoerd om ook daar de minarets te sieren en Allah’s overwinning te vieren.
De kleine djihad naar binnen geldt in de regel als (geweldloze) ‘inspanning van het geloof’ en gaat ‘slechts’ gepaard met verbaal geweld. Inzet hierbij is de vraag of de islam ruimte biedt voor de filosofie of dat deze als ‘zelfstandig (los van de Koran) denken moet worden afgewezen. In het Moors-Arabische Spanje keerde al-Gazali (1058-1111) zich met zijn boek ‘Vernietiging der Filosofen’ tegen de filosofie als zelfstandige wetenschap naast de theologie zoals die in de Koran verwoord is. Hij werd bestreden door de islamitische filosoof Averroës (Ibn Rushd), die van 1126 tot 1198 leefde, die behalve een navolger van Mohammed ook een navolger van Aristoteles was. Deze richtte zich met zijn boek ‘Vernietiging van de Vernietiging’ tegen het dogmatische fundamentalisme van al-Gazali dat in zo hoge mate zou bijdragen tot het verval van wijsbegeerte en wetenschap in alle landen van de islam. Het resultaat van deze schoolstrijd is even tragisch als voorspelbaar:
* de islam vernietigde de denkbeelden van Averroës door deze uit zijn ambt te ontzetten en naar Marokko te verbannen;
* de denkbeelden van al-Gazali en de bestrijders van Averroës werden algemeen overgenomen om voortaan als ‘orthodox-moslim’ te gelden.
De paradox van de geschiedenis wil dat het denken van Averroës grote invloed heeft gehad op de eerste Europese universiteiten van Italië en Frankrijk en daarmee een belangrijke bijdrage hebben geleverd tot het humanistische denken en daarmee - onbedoeld en indirect - ook het bijbels-christelijke denken heeft losgemaakt van het kerkelijk-dogmatische juk waaronder ook het Middeleeuwse christendom gebukt ging.
Opmars der Ottomanen door de Balkan
Rond 1300 taande de invloed van het Byzantijnse rijk om plaats te maken voor het Ottomaanse rijk dat in korte tijd het hele Midden-Oosten besloeg. Halverwege de veertiende eeuw begonnen de Ottomanen zich op Europa te richten, waartoe zij een geheel ‘nieuw leger’ (in ’t Turks: Jeni Tjeri) ronselden, de Janitsaren. Dat waren jongens uit de christelijke minderheid die met beloftes werden gepaaid om in dienst van de Sultan te treden. Velen van hen kwamen uit arme christelijke gezinnen, die als vorm van djizja (dhimmibelasting) herendienst voor de sultan moesten verrichten. Daar werden zij gedwongen zich tot de islam te bekeren om vervolgens te worden geïndoctrineerd en militair getraind tot loyale uitvoerders van de wensen van de Sultan.
Met deze legers begonnen de Ottomanen (Turken) de Balkan binnen te dringen en maakten daarbij handig gebruik van de onderlinge verdeeldheid van de aldaar wonende volken zoals de Bulgaren, de Grieken, de Serviërs en de ‘Bosnakken’. Die deels nationale, deels religieuze haat jegens de medechristenen overtrof soms hun afkeer van de Muzelmannen, die soms uit onverdachte hoek konden rekenen op steun tijdens hun strooptochten in de Balkan. Hiermee werd een groot deel van de Byzantijnse cultuur al vernietigd lang voordat de schitterende hoofdstad Constantinopel tenslotte in 1453 in hun handen viel. De tactiek jegens de overwonnen volken was verschillend, waarmee ook het begrip ‘balkaniseren’ werd ingevoerd:
* massaslachtingen, zoals de beruchte ‘slag op het Merelveld’ in 1389, waarbij de schedels van de overwonnen vijanden werden opgehoopt tot piramiden als uitdrukking van verachting van de ‘ongelovigen’ en als teken van verering van Allah;
* gedwongen volksverhuizingen, waarmee de grondslag werd gelegd voor de vele ‘etnische zuiveringen’ sindsdien, die op hun beurt weer zouden leiden tot gemengde bevolkingen die slechts in verachting en haat konden samenleven;
* wegvoering in slavernij, zoals een groot deel van de bevolking van Constantinopel, met als gevolg een grote recessie op de slavenmarkt, zoals dat 1400 jaar eerder ook was gebeurd met de Joden die de Romeinse holocaust hadden overleefd;
* bevordering tot de staat van dhimmies waarmee zij zorgden voor een stuk economische welvaart en stabiliteit die bijdroeg tot de oogverblindende pracht en praal van de Ottomaanse paleizen, iets waartoe de Ottomanen zelf niet in staat waren.
Maar niet alleen de dhimmies lieten via hun speciale ‘beschermbelasting’ (djizja) het geld in de landen van de Sultans stromen. Een andere belangrijke bron van inkomsten waren schattingen die werden opgelegd aan steden zoals Venetië, als prijs voor hun vrijheid en de voortzetting van hun Levantijnse handel. (d.w.z. met de kuststreken van het Midden Oosten)
De opmars van de Ottomanen ging – dikwijls op en neer – verder tot aan Wenen, waar de legers der Janitsaren na een kort beleg in 1529 door de Habsburgers en toegesnelde Poolse troepen werden verslagen. Bij hun opmars hadden zij in Hongarije een complete genocide (volkenmoord) aangericht waarbij de helft van de Magyaren werden gedood. Op hun terugtocht koelden de verslagen legers hun woede over hun nederlaag in onbeschrijflijke gruweldaden op de bevolkingen die zij aantroffen. Anderhalve eeuw later trachtten zij nogmaals hun gramschap over de vernedering jegens de Habsburgers te verhalen bij het tweede beleg van Wenen in 1683, waar zij opnieuw het onderspit moesten delven.
Wat is nu de zin van deze lessen in geschiedenis? Om te beginnen had het kennen ervan stellig geleid tot meer begrip voor de herinneringen en angsten van de Balkanvolken in de negentiger jaren van de twintigste eeuw. Maar voor ons die de 21e eeuw zijn ingegaan, is het stellig even nuttig om zich de volgende zaken in te prenten:
1. De Turken van nu zijn niet verantwoordelijk voor de misdaden van hun voorvaders;Maar de Europeanen van nu zijn wèl verantwoordelijk en zelfs aansprakelijk voor hun onvermogen om de betekenis van de djihad voor de existentie van de islam naar waarde te schatten.