Ernst Niessen |
14 maart 2010 20:23 |
Nederlands-Vlaamse betrekkingen van professor em. S.W. Couwenberg
Toekomst Nederland als cultuurnatie en de Nederlands-Vlaamse betrekkingen
S.W. Couwenberg
hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en hoofdredacteur-directeur van Civis Mundi. Lid van het ANV-tijdschrift Neerlandia en redacteur van de Civis Muni-jaarboeken.
"Nederland annexeert zichzelf", riep de schrijver Ernst van Altena in 1987 vertwijfeld uit op een Clingendaelconferentie over buitenlands cultureel beleid. Hij doelde met deze wanhoopskreet op de over ons land heen spoelende importcultuur, die het eigene steeds meer verdringt. We geloven in onze gloeilampen, kazen, bloembollen, tuinproducten, maar niet in onze eigen taal en cultuur, aldus Van Altena. Gegeven het feit dat onze culturele identiteit in Europees verband de meest kwetsbare is, rijst de vraag die H. Hofland al jaren geleden in een van zijn vele essays aan de orde stelde, hoe een geruisloze opheffing van Nederland als cultuurnatie te voorkomen. Het antwoord daarop ligt voor de hand: door alsnog meer in die eigen cultuur te gaan geloven en haar door doelbewuste inspanning op te krikken tot een hoger concurrerend niveau in de context van de Europese beschaving waarvan zij een van de vele interessante varianten is. Dat noopt tot een veel actiever en alerter buitenlands cultureel beleid. In de internationale wedijver om internationaal aanzien blijkt dat namelijk een belangrijker factor te zijn dan we jarenlang beseft hebben. Vandaar dat de Raad voor Cultuur vorig jaar aangedrongen heeft op versterking van dat beleid.
Nederlands-Vlaams wijgevoel
Verdere versterking van onze samenwerking met de Nederlandstalige cultuur in België is in dit verband niet minder relevant. Na veel tegenwerking en strijd heeft die cultuur zich zonder steun onzerzijds ontwikkeld tot een geheel eigen boeiende variant van de Nederlandstalige cultuur. Bij een bezoek van de Duitse bondskanselier Helmut Kohl aan ons land in de jaren ’90 heeft onze toenmalige premier Wim Kok gepleit voor de ontwikkeling van een Nederlands-Duits wijgevoel. Dat was een nogal overdreven reactie op vroegere anti-Duitse sentimenten. In Nederland en Vlaanderen zijn er sinds lang organisaties actief die om historische en andere redenen het belang van een Nederlands-Vlaams wijgevoel propageren. Het Algemeen Nederlands Verbond is daarmee zelfs al meer dan honderd jaar bezig. In die kringen is ook jarenlang gediscussieerd over het idee van een overkoepelende Groot-Nederlandse identiteit. In de gemeenschappelijke taal zag men een belangrijk element om dat idee de nodige inhoud en betekenis te geven.
Een gouden kans om die identiteit institutioneel te verankeren is gemist toen België in 1815 verenigd werd met Nederland. Daarmee werd de Nederlandse natie in ontwikkeling met nieuwe regionale cultuurverschillen geconfronteerd die in het nieuwe Koninkrijk geïntegreerd moesten worden. Maar de prille eenheidsstaat bleek daartoe niet in staat, temeer niet omdat onder het autoritaire en centralistische bewind van een verlicht despoot als Koning Willem I de beproefde bestuurstraditie van schikken en plooien toen niet kon worden ingezet om die verschillen en de darmee samenhangende problemen het hoofd te bieden. Als in 1815 gekozen was voor een federale structuur van het Koninkrijk had de afscheiding van België waarschijnlijk voorkomen kunnen worden. Hoe dit zij, op de nieuwe multiculturele diversiteit die ontstond door het herstel van de eenheid van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden, hebben we geen passend antwoord weten te vinden. In de door Holland gedomineerde eenheidsstaat is dat herstel spoedig door bepaalde Belgische elites in liberale en klerikale kring ter discussie gesteld en afgewezen als bestendiging van de vreemde heerschappijen waaronder de mensen in België zo lang gebukt gingen.
In een recente publicatie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen van de hand van de socioloog C.J. Lammers, getiteld Nederland als bezettende mogendheid 1648-2001 (2003) is dat laatste nog eens onomwonden bevestigd. De positie van Nederland in België in de periode 1815-1830 wordt daarin gekarakteriseerd als die van een bezettende mogendheid. Zowel de totstandkoming van de nieuwe grondwet van het Verenigde Koninkrijk (via een referendum onder Belgische notabelen van wie nota bene 60 procent tegenstemden) als de inhoud daarvan en het beleid dat op basis daarvan gevoerd is werd door Belgische elites en hun achterban ervaren als nieuwe uiting van vreemde overheersing. In de Belgische geschiedenis wordt de periode van het Verenigd Koninkrijk dan ook benoemd als “de Hollandse tijd” zoals in de Nederlandse geschiedenis de periode 1940-1945 bekend staat als “de Duitse tijd”.
Pleidooi voor culturele alliantie
Met de Groot-Nederlandse gedachte die in de eerste helft van de twintigste eeuw in bepaalde kringen gekoesterd en gepropageerd werd, is vergeefs geprobeerd dat herstel alsnog te bevorderen. In de tweede helft van die eeuw is die gedachte afgezwakt tot een streven naar culturele integratie. De Nederlandse Taalunie is daarvan sinds 1980 de institutionele belichaming. Spoedig is evenwel gebleken dat ook dat te hoog gegrepen is. Verbondenheid in taal impliceert nog geen gemeenschappelijk cultuurbewustzijn. Het culturele integratiestreven is sindsdien verder afgezwakt tot een streven naar culturele samenwerking. Naast de Taalunie heeft dat een institutioneel draagvlak gekregen in de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland.
Sinds een aantal jaren pleit het Nederlands-Vlaamse Comité Buitenlands Cultureel Beleid voor een culturele alliantie van Vlaanderen en Nederland met niet alleen een gemeenschappelijk te voeren taalpolitiek maar ook een gemeenschappelijk buitenlands cultureel beleid. Het Comité heeft dat uitgewerkt in een voorstel aan de Nederlandse en Vlaamse regering en geconcretiseerd in een aantal actiepunten. Het bouwt daarbij voort op tal van eerdere initiatieven die uiteindelijk teruggaan op de mislukte taal- en cultuurpolitiek van koning Willem I. Ter realisering van zo’n alliantie beschikken we over juistgenoemde twee unieke instrumenten. Maar de beleidsmogelijkheden waarover beide verdragmatig beschikken worden vooralsnog onvoldoende operationeel gemaakt. Het ontbreekt daartoe aan de nodige politieke en ambtelijke wil. Dat valt te wijten aan traditioneel klein-Nederlands staatsnationalisme enerzijds en oprukkend Vlaams particularisme anderzijds. In Europees perspectief blijft verdergaande samenwerking zakelijk gezien niettemin een politieke optie die serieuze aandacht verdient. Het is een optie die zoals de Vlaamse politicus H. Suykerbuyk opmerkt zowel vanzelfsprekend is als levensvreemd. Al jarenlang hebben we met deze paradoxale situatie te maken. Hoe die impasse in de Vlaams-Nederlandse betrekkingen te doorbreken is een prangende vraag in de discussie over de toekomst van Nederland als cultuurnatie; een discussie die de komende jaren veel meer publieke aandacht en steun verdient dan tot nu toe het geval is geweest.
De Nederlands-Vlaamse samenwerking behoudt vooralsnog overwegend een vrijblijvend karakter en blijft daardoor teveel steken in ad-hocprojecten. In een vorig jaar verschenen publicatie van het Comité Buitenlands Cultureel Beleid, getiteld Het culturele tekort van de Europese Unie, wijst Annick Schramme, hoogleraar internationaal cultuurbeleid en internationaal management aan de Universiteit Antwerpen, nog eens op de vele belangen die Nederland en Vlaanderen gemeen hebben en op de mogelijkheden die in concreet beleid operationeel te maken. Tevens onderstreept zij het belang van een versterking van onze culturele aanwezigheid in Europa door het realiseren van een fusie tussen de Taalunie en het de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland. Van Nederlandse zijde zou de onderlinge samenwerking ook gestimuleerd kunnen worden door niet zo lang te treuzelen en te dralen met besluitvorming over twee voor Vlaanderen vitale dossiers, namelijk de verdieping van de Westerschelde en het opnieuw in gebruik nemen van de IJzeren Rijn.
Storende factoren
Een storende factor in de Nederlands-Vlaamse betrekkingen is sinds lang het morele superioriteitsbesef waarmee Nederlanders hun Vlaamse taalgenoten vaak tegemoettreden. Tegenover de vergaande morele arrogantie en zelfgenoegzaamheid van de Hollander en zijn schoolmeesterachtige rechtschapenheid, zo merkte Hugo Claus daarover eens op in een interview met de Volkskrant, voel ik mij heel Vlaams worden. De laatste tijd zien we te dien aanzien wel een zekere kentering die de diplomatieke vertegenwoordiger van de Vlaamse regering in Nederland Axel Buyse ook is opgevallen. Iets van die traditionele Nederlandse betweterigheid is weggevallen. In de media kijkt men met wat meer achting en begrip naar Vlaanderen en België dan voorheen, aldus Buyse. Nederland begint in te zien dat het niet altijd de wijsheid in pacht heeft, bekent tot zijn grote opluchting E. de Maesschalck van de Vlaamse omroep VRT. Ja, de laatste tijd worden onze zuiderburen van meerdere kanten zelfs aan Nederland ten voorbeeld gesteld. Het onderwijs is er beter, de publieke sector is er voortvarender gemoderniseerd, Vlaamse productiviteit is hoger, het ziekteverzuim is er veel minder, en met het Nederlands wordt veel zorgvuldiger omgegaan. Van Vlaamse zijde kijkt men dan ook niet langer zo op tegen hun lange tijd meer progressief geachte noorderburen als voorheen.
Een storende factor is voorts de neiging elkaar nog steeds meer te beoordelen en tegemoet te treden vanuit gangbare vooroordelen en clichés over elkaar dan op grond van kennis van zaken. De vorig jaar overleden historicus E.H. Kossmann karakteriseerde de Nederlands-Vlaamse betrekkingen eens kort en klaar als twee culturen naast elkaar, maar niet in gesprek met elkaar. In grote trekken is dat nog onverminderd het geval. Als we al niet in staat zijn met onze Vlaamse taalgenoten een gespreksrelatie te ontwikkelen die leidt tot betere verstandhouding over en weer en een zekere Nederlands-Vlaamse publieke opinie, wat valt dan te verwachten van het streven naar reële Europese eenwording dat zich uitstrekt tot steeds meer naties, zelfs buiten het Europese continent, met niet alleen heel verschillende talen maar die in cultureel opzicht ook veel meer van elkaar verschillen dan Nederlanders en Vlamingen? Zolang zo’n Vlaams-Nederlandse gespreksrelatie en een daarop geënte Nederlands-Vlaamse publieke opinie uitblijft, ontbreekt de voedingsbodem voor de ontwikkeling van een doorleefd Vlaams-Nederlands wijgevoel.
In Nederland leefden de verschillende zuilen decennia lang langs elkaar heen met veel onderling wantrouwen en vooroordelen als gevolg. Na de oorlog is met het oog daarop het Nederlands Gesprekscentrum met de bedoeling een constant gesprek tussen die zuilen op gang te brengen over allerlei problemen en ontwikkelingen waar zij bij betrokken waren en/of die hen verdeeld hielden. Dat heeft heel goed gewerkt. Waarom zouden we iets dergelijks ook niet organiseren om de Vlaams-Nederlandse betrekkingen een nieuwe impuls te geven en op die manier wederzijds wantrouwen en onderlinge vooroordelen zoveel mogelijk weg te nemen? Een aantal jaren geleden is van de zijde van het Nederlands Gesprekscentrum een poging in die richting gedaan. Dat vond toen onvoldoende weerklank. Waarom zouden we het niet eens opnieuw proberen? Het ANV is mijns inziens de meest gerede partij om het initiatief daartoe te nemen.
De inmiddels ter ziele gegane Unie Nederland-Vlaanderen van professor H. Gysels heeft enkele jaren geleden een Pragmatisch Minimum Programma gelanceerd om Nederland en Vlaanderen op een aantal praktische punten dichter bij elkaar te brengen, onder andere door elkaar in nieuwsuitzendingen beter te informeren over wat er in beide samenlevingen gaande is. Met een achttal geestverwante organisaties is sindsdien onderzocht hoe zo’n programma te effectueren. Maar tot praktische resultaten heeft dat tot nu toe nauwelijks geleid. Dat is opnieuw heel teleurstellend. De vraag die ik hier ten slotte wil opwerpen, is hoe dat komt en hoe dat initiatief van professor Gysels alsnog zoveel mogelijk in daden kan worden omgezet.
|