Los bericht bekijken
Oud 1 december 2002, 13:09   #1
Jonas De muynck
Provinciaal Gedeputeerde
 
Jonas De muynck's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 21 juni 2002
Locatie: Schaarbeek
Berichten: 891
Standaard

Aangezien er wel interesse voor is, plaats ik hier integraal het stuk uit de 3-delige Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging over de verhouding tussen Links-Radicalisme en de Vlaamse Beweging.

Dit wordt helaas gepost zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever, die mij dit hopelijk zal vergeven.

Links-radicalisme


Voor 1914


De communisten en de Vlaamse kwestie (1921-1939)


Voorgeschiedenis en ontstaan van de KPB


De jaren 1920


De jaren dertig


Een geschiedenis van mislukte ontmoetingen (periode 1945-1995)


Communistische vaderlandsliefde ondersteunt unitair België


De impact van 1960-1961 op de Vlaamse kwestie


Van 'Leuven Vlaams' naar 'alle macht aan de arbeiders' (van België)


Het Egmontpact en de aankondiging van "Het Sienjaal"


Epiloog: in de schaduw van "Het Sienjaal"


Literatuur


Auteur(s)






Voor 1914


De intellectuelen die de beginnende V.B. droegen, hadden geen problemen met begrippen als 'gezag' en 'vaderland'. Het staatsgezag liet zich weinig
voelen, dankzij de zeer liberale grondwet, en de studie en beoefening van Vlaamse geschiedenis en schone letteren hadden precies ten doel het
Belgische vaderland te versterken. De Belgische grondwet garandeerde de burgers bijzonder veel vrijheden in vergelijking met de andere staten en
de katholieke Kerk werd in vrij brede kring beschouwd als een respectabele instelling en een factor van stabiliteit. Toch zou de hoop op een linkse,
republikeinse opstand -- als een vervolg op de Franse Revolutie -- blijven smeulen. Dat bleek toen in het rumoerige jaar 1848 Belgische
bannelingen vanuit het republikeinse Frankrijk het land binnenvielen te Risquons-tout (bij Moeskroen). Deze gewapende groep van ongeveer 2000
man werd gemakkelijk verslagen en de relatieve rust elders in het land toonde aan dat het land stabiel was, heel anders dan in de meeste Europese
staten. België bood veel revolutiegezinden onderdak als politieke vluchtelingen op voorwaarde dat ze zich gedeisd hielden. Karl Marx werd in
Brussel wel in het oog gehouden, maar kon rustig zijn Communistisch Manifest schrijven.
De volgende decennia werd een traditie voortgezet die sinds 1830 al bewezen had effectief en pacificerend te zijn: sociaal protest werd aangepakt
met een niet al te brutale repressie, maar ook met een zekere toegeeflijkheid waardoor de autoriteiten en de wetgever de ontevredenen voor een
stuk tegemoet traden. Wat in het midden van de 19de eeuw uiterst links kon genoemd worden, spitste zich bovendien toe op verdere
democratisering via stemrechtuitbreiding en een beter leven voor de lagere standen; het programma van de radicalen. Vele Vlaamsgezinden waren
daarbij betrokken en werkten actief mee aan de opbouw van de eerste verenigingen binnen de arbeiders- en boerenstand.
Pas tijdens de jaren 1860 zouden het anarchisme en het socialisme langzaam vorm krijgen. Via de Eerste Internationale werden hun leiders en
denkers gegroepeerd. Het debat over hun leerstellingen werd aangezwengeld. Dat zorgde voor enige zenuwachtigheid bij vele Vlaamsgezinden. Er
was ondertussen immers ook een veel scherpere tegenstelling gegroeid tussen de katholieke Kerk, die door Rome in intransigente richting werd
gestuwd, en de alsmaar militanter wordende vrijzinnigheid, die sterk stond in de protosocialistische kringen. De dreiging van een linkse,
republikeinse machtsgreep leek toe te nemen, al was het in België vooral een zaak van retoriek.
Dat een uiterst linkse machtsgreep niet helemaal ondenkbaar was, bleek toen, na de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871, de Commune Parijs
bezette. Koning, kerk en bezit werden zwaar aangepakt en de Commune liep uit op terreur en grootschalig bloedvergieten. De zo typische
Phrygische revolutiemuts die de Franse Marianne op de prenten altijd droeg, werd in katholieke en conservatieve ogen het symbool voor deze
uiterst-linkse bedreiging. Voor vele gelovige Vlaamsgezinden -- en dezen vormden numeriek de meerderheid binnen het flamingantisme -- werd het
socialisme geleid door niet-nationale vrijdenkers en dat was een uitgesproken negatief geladen begrip.
De daaropvolgende decennia werden gekenmerkt door de gestage uitbouw van combattieve arbeidersorganisaties, die met grootschalige
stakingsacties niet alleen hun werkgevers onder druk konden zetten, maar ook de regering. De socialisten kregen greep op deze beweging en
daardoor werd zij gelieerd met antigodsdienstigheid. Haar tegenstanders waren ervan overtuigd dat de omverwerping via geweld van de bestaande
orde tot haar doelstellingen behoorde. Zij werden daarin gesterkt door de agressieve, uiterst-linkse retoriek en de roep om de revolutie die alles
zou veranderen. Het zingen van De Internationale was het hoorbare bewijs dat deze uiterst linkse geest snel verspreiding vond. In de feiten bleek
dat het Belgische socialisme zich reformistisch opstelde en stapsgewijze wilde werken aan de verbetering van de toestand van haar achterban, niet
in het minst door zelforganisatie in een uitgebreide zuil met machtige coöperatieven en mutualiteiten. De staat en de orde werden door hen nooit
echt bedreigd.
Maar daarnaast, nog linkser dus, bleef een radicalere vleugel die vorst, eigendom en geloof wilde vernietigen. Deze vleugel schermde met termen
als 'communisme' en 'anarchisme'. Zeker katholieken stonden hier resoluut afwijzend tegenover. Links wees een hiërarchische organisatie zoals de
Kerk en de autoritair opgelegde geloofsinhoud categoriek af. Het Vlaamse anarchisme en communisme waren daardoor volledig te vinden in het
vrijzinnige bevolkingsdeel.
Vooral het anarchisme baarde zorgen. Het wees immers principieel elke organisatievorm af die dwang uitoefende of discipline oplegde. Het stond
ook uitgesproken afwijzend tegenover de ideologische denksystemen omdat ook theorieën gezien werden als onderdrukkend. De anarchisten
wilden een gezagsloze maatschappij. Federalisme moest collectivisme en individualisme met elkaar verzoenen. Bovendien leken deze anarchisten
het te menen want in de jaren 1890 voerden militanten elders in Europa moordaanslagen uit op staatshoofden en explodeerden er bommen in de
grote steden. Ook in België werden er af en toe dergelijke terroristische opzetten door de politie opgespoord en beteugeld. De meerderheid van
deze anarchisten bestond evenwel uit syndicalisten. Zij vormden het zogenaamde 'proletarisch anarchisme' en beperkten zich tot
vakbondsactiviteiten. Mechelen bleef tot aan de Eerste Wereldoorlog zowat het brandpunt van dit Vlaamse syndicaal-anarchisme. Daarnaast was
er een kern in Gent. Deze kringen hadden een blad genaamd De Fakkel.
Anarchisme bestond niet alleen uit terroristische agitatie en syndicalisten. De Vlaamse culturele elite was gevoelig voor wat er zich over de
landsgrenzen afspeelde, waarbij ook het anarchisme de aandacht trok. Voor sommigen leken de ideeën van de Franse anarchist Elisée Reclus en
die van de Friese dominee en anarchist Ferdinand Domela Nieuwenhuis aantrekkelijk. Daaruit ontstond een intellectueel-anarchistische stroming.
Dit anarchisme vond in Vlaanderen nauwelijks aansluiting bij het zogenaamde proletarisch anarchisme. In Frankrijk -- voor de meeste
Vlaamsgezinden niet meteen een voorbeeld -- was er ondertussen zelfs een zeker bondgenootschap gegroeid tussen literatuur en anarchisme.
Slechts in Brussel en Antwerpen werd een aanzet gegeven tot vorming van een artistieke en intellectuele beweging van anarchistischgezinde
intellectuelen. Zij stonden ver af van de syndicalisten en van de revolutionaire terroristen. In deze intellectuele kringen figureerden ook
Vlaamsgezinden. Van eind 1881 tot 1884 zou te Antwerpen De Opstand verschijnen. Het was het enige anarchistische orgaan op dat ogenblik in
België.
De Franse aardrijkskundige Reclus oefende veel invloed uit op uiterst-links. Hij was een van de voorstanders van het libertair communisme en van
de propaganda van de daad. Daardoor kon zijn figuur gemakkelijk verbonden worden met bandeloosheid, de Parijse Commune en de terroristen.
Toch zou Reclus invloed uitoefenen via Jacques Mesnil die in 1895 de brochure Le Mouvement anarchiste publiceerde. Mesnil was studiemakker
en boezemvriend van de flamingant August Vermeylen die in 1893 Van Nu en Straks begon. In dat blad verscheen in 1895 de vertaling van
Mesnils brochure. In 1896 zou het tijdschrift overigens verscheidene Nederlandse vooraanstaande anarchisten aan het woord laten, terwijl
redactielid Mesnil ook zijn best bleef doen. Belangrijk was dat in dat jaar Vermeylens Kritiek der Vlaamsche beweging verscheen, een essay dat
duidelijk anarchistisch geïnspireerd was. Daarin pleitte hij voor een V.B. die "een maatschappelijk streven in de breedste zin van het woord" moest
zijn in plaats van zich te beperken tot taalflamingantisme. Alle gezag werd verworpen en hij bekritiseerde fel de bestaande maatschappelijke orde.
Alleen in de geborgenheid van de grote steden kon dergelijk gedachtegoed verder ontwikkelen. In 1894 werd Elck wat wils, een literaire
vereniging gesticht aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen, waarbij onder anderen Lode Baekelmans, Edler Hansen, Jan Eelen, Leo Kryn, Jan
Gielis en Leo van Nerum betrokken waren; jonge mensen die door flamingantisme bezield waren, maar vooral literaire belangstelling koesterden.
Onder invloed van de ideeën die De Nieuwe Gids en Van Nu en Straks verspreidden, nam de groep al spoedig ook de nieuwe anarchistische
ideeën op. Daarna zou De Kapel dienen als vergaderplaats van Vlaamsgezinde, anarchiserende jongeren te Antwerpen omstreeks de
eeuwwisseling, terwijl Onze Vlagge een contactorgaan probeerde te zijn onder impuls van Baekelmans en Victor Resseler, die ook het tijdschrift
Ontwaking uitgaven. Ontwaking verscheen in 1896 en tussen 1901 en 1910 als de officiële spreekbuis van de anarchistische fractie binnen het
avant-gardecenakel De Kapel.



De Antwerpse links-radicale intellectuelen vonden elkaar in De Kapel, een kring die literatuur aan flamingantisme en anarchisme
koppelde. We herkennen (v.l.n.r.) Remy Six, Lode Baekelmans, J. van Overloop en Willem Gijssels (foto: ± 1901). (amvc)


Vermeylen, en andere anarchistische denkers, oefenden dus wel degelijk enige invloed uit in vrijzinnig-flamingantische kringen maar het grootste
deel van de Belgische samenleving en van de Vlaamsgezinden wees elke uiting van de uiterst linkse gedachtestroming resoluut af. Zelfs in het
Antwerpse atheneum, dat in een bepaalde tijd blijkbaar als broedplaats kon fungeren, werd het dergelijke mensen moeilijk gemaakt. Op 15 juni
1908 schreef de katholieke leraar en flamingant Omer Wattez aan de eveneens flamingantische priester Jan Bols over leerlingen "echte anarchisten,
noch min noch meer" die hij onder zijn leerlingen telde aan het atheneum te Antwerpen. "Een was zelfs zo ver gegaan een volledige leer van 't
anarchisme (noch God, noch meester, geen wetten, geen dwang, geen gezag, geen huwelijk, vrije liefde) in een opstel neer te schrijven." In
katholieke scholen was dat volstrekt ondenkbaar, maar ook in Antwerpen, atheneum of niet, werden dergelijke jongens buitengewerkt. Het toont
aan hoezeer zelfs deze school een negatieve weerslag vreesde. Uiterst links was niet populair en haar aanhang was gering en bovendien versplinterd
tussen kringetjes van intellectuelen zonder achterban en syndicalisten die langzaam tussen de groeiende katholieke en socialistische zuilen
fijngemalen werden.
Het was wachten op de schokken die voortvloeiden uit de verschrikkelijke gebeurtenissen tijdens de komende Eerste Wereldoorlog eer uiterst
links enige aanhang van betekenis kon verwerven.




De communisten en de Vlaamse kwestie (1921-1939)


Op 4 september 1921 smolten de twee communistische organisaties die in België actief waren samen en werd de Belgische Kommunistische
Partij-Parti Communiste Belge (KPB-PCB) gesticht. De extreem-linkse beweging in België had toen reeds een hele weg afgelegd. Het ideeëngoed
van de eerste groepen was erg verscheiden, al kan een aantal gemeenschappelijke oorsprongsvelden worden aangegeven.
De Eerste Wereldoorlog zorgde maatschappelijk, sociaal en cultureel voor een breuk. Zeker in de arbeidersbeweging ontbrak de contestatie van
de oude gedachten en structuren niet. Vooral het failliet van het proletarisch internationalisme werd door vele, vooral jongere, militanten
onaanvaardbaar geacht. De steun die de leiding van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) verleende aan de Belgische oorlogsinspanningen, de
zogenaamde Godsvrede met de bourgeoisie, de slachtpartij aan het front, maar ook de ellende in de bezette gebieden en achter de linies creëerden
een generatie van revolutionaire jongeren.
De tijd van de zekerheden van vóór 1914 was voorbij, een tijd van grote veranderingen leek aangebroken. Deze revolutionaire geest uitte zich in
diverse richtingen, zowel in de politiek als in de kunst en cultuur. Het is opvallend dat in deze contestatiebeweging van linkse jongeren de nationale
dimensie nadrukkelijk aanwezig was, zowel tijdens als na de Grote Oorlog. De (Vlaams-)nationale reflex kan inderdaad als een van de indirecte
oorsprongsvelden van het communisme worden aangewezen, althans in Vlaanderen. Maar tegelijkertijd wortelde in ogenschijnlijk gelijkgezinde
flamingante kringen ook de andere belangrijke radicale stroming van de 20ste eeuw. Uit het afwijzen van het materialisme en in een
idealistisch-ethisch gemotiveerd streven naar een nieuwe maatschappij op de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog puurden sommigen de
ideologische grondstof voor het fascisme van de prille jaren 1930.
Een tweede oorsprongsveld van de eerste communistische groepen lag in de Russische Oktoberrevolutie van 1917. Daar had een arbeiderspartij
niet alleen de oorlog beëindigd, maar ook de macht veroverd. Ook in Duitsland (de opstand van de spartakisten) en in Hongarije (met Bela Kun)
schenen er radicale omwentelingen op til te zijn. In maart 1919 werd de Komintern, de Communistische Internationale, gesticht om deze
wereldrevolutionaire beweging te stroomlijnen. Hierdoor werd Moskou het centrum van een nieuw, autoritair gedirigeerd internationalisme. De
gevolgen hiervan waren ingrijpend voor de communistische partijen, met name ook voor de nationale dimensie van hun politieke activiteit.




Voorgeschiedenis en ontstaan van de KPB


De eerste oppositiekernen tegen de deelname van de BWP aan de Belgische oorlogsinspanningen ontstonden in Vlaanderen. Zij stelden de
klassencollaboratie van de socialistische leiders aan de kaak, maar misschien meer nog hun Belgisch-nationalistische, anti-Vlaamse oorlogspolitiek.
Internationalisme en pacifisme werden hun credo. Het duidelijkst kwam deze tendens tot uiting in Antwerpen onder jongeren van de Socialistische
Jonge Wacht (SJW). In hun kringen ontstond begin 1917 de Vlaamsch Sociaal-Democratische Arbeidersgemeenschap (VSAG). De voorzitter van
de VSAG, Jef van Extergem, werd hoofdredacteur van het militante tijdschrift De Socialistische Vlaming. "Wij zijn socialistische flaminganten,"
schreef hij in januari 1917, "en daar de officiële partij (lees de BWP, nvda) zich niet schijnt te willen uitspreken inzake flamingantisme hebben wij
het nodig geacht ene afzonderlijke groep te stichten waarin plaats zou zijn voor alle socialistische actieve Flaminganten." De Socialistische Vlaming
sprak zich ondubbelzinnig uit voor een activistische politiek en voor de erkenning van de Raad van Vlaanderen. Ook de vernederlandsing van de
Gentse universiteit kon op zijn steun rekenen. Deze groep was meer op het Vlaamse dan op het pacifistische terrein actief; haar invloed op de
BWP-leden bleef beperkt.
Midden 1917 verscheen in de Scheldestad De Nieuwe Tijd, het orgaan van de 'minderheidssocialisten' die voorstander waren van een
internationale vredesconferentie. Hun invloed op de BWP-achterban was aanzienlijk groter. Ook in Gent, in kringen van de eveneens hoofdzakelijk
uit de SJW gegroeide Vredesgroep der Socialistische Partij rond het blad de Roode Jeugd, ontstond een georganiseerde oppositie tegen de
BWP-leiding. Anders dan bij de groep rond Van Extergem leidde het streven naar het herstel van de internationale arbeiderssolidariteit en van de
vrede bij de Gentse Vredesgroep niet naar een socialistisch activisme. De Rode Jeugd beschouwde de Raad van Vlaanderen als een instrument
van de Vlaamse burgerij en sprak zich uit voor het behoud van de eenheid van België.
Deze verschillende opinies over de samenwerkingsmogelijkheden met 'burgerlijke' nationalistische groepen en partijen waren bijgevolg reeds vóór
het ontstaan van de KPB aanwezig. Gedurende het hele interbellum liepen ze als een rode draad door de communistische politiek inzake de
Vlaamse kwestie.
Na het einde van de oorlog kwam een aantal hergroeperingen tot stand van de kleine links-radicale groepen. Een Kommunisten Bond in
Vlaanderen (Kommunistische Bond in Vlaanderen) werd opgericht, waarin vooral Gentenaars en Antwerpenaars elkaar terugvonden. Het blad De
Internationale werd zijn spreekbuis. Dat verdedigde de Oktoberrevolutie en de Derde Internationale (Komintern) en was uitgesproken
antiparlementair. Ook de Vlaamse bewogenheid van tijdens de Eerste Wereldoorlog vond zijn weg naar De Internationale. "Het Vlaams
nationalisme is voor de Kommunistische beweging een niet te versmaden factor in haar strijd tegen het Belgisch imperialisme", schreef het blad in
januari 1920. Maar de Kommunisten Bond stelde zich niet tevreden met hervormingen. Het was niet voldoende, zo werd geargumenteerd, dat het
staatsapparaat in Vlaanderen Vlaams werd, dat het leger, de universiteit, de rechtbanken, de scholen vervlaamst werden: "Neen, al wat onderdrukt
is moet vrij! Taal, volksaard, ras. Maar het kan niet vrij zijn zolang het kapitalisme de kulturele vrijheid tot een bedrog maakt door de ekonomische
slavernij." Enkel een 'federatieve radenrepubliek', een socialistische republiek Vlaanderen en een socialistische republiek Wallonië, konden de
nationale onderdrukking opheffen.
Naast deze uitgesproken politieke verenigingen bloeiden in het verwarde intellectuele en culturele klimaat van de naoorlog diverse culturele groepen
en tijdschriften. Zij hadden hun afschuw voor de oorlogsgruwelen en het moreel verderf, en hun wil om de maatschappij te veranderen gemeen.
Mieke Sertyn beschreef deze mentale breuk na de Eerste Wereldoorlog in een artikel met de titel Avondlandstemming bij de jonge avant-garde
in Vlaanderen na 1918: inspiratiebron voor purito-flaminganten en marginale wereldverbeteraars. In de avant-gardetijdschriften zoals Ter
Waarheid, Ruimte en Het Overzicht vindt men een mengeling van literair expressionisme, sympathie voor het activisme en de V.B. Vele
sympathisanten en lezers van deze tijdschriften leunden politiek gezien aan bij de Frontpartij, maar de meesten bevonden zich wellicht in een
politieke schemerzone van verscheidene -ismen: frontisme/flamingantisme/pacifisme/communisme. De socialistische activist Van Extergem was naar
Duitsland gevlucht, waar hij zich aansloot bij de spartakisten van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Ook de grootste Vlaamse
expressionistische dichter, Paul van Ostaijen, legde In Duitsland, op zijn vlucht voor de repressie van de Belgische staat, de weg af van activisme
naar communisme. In juli 1920 werd tijdens een manifestatie van Het Vlaamsche Front de 19-jarige student Herman van den Reeck door een
politieagent doodgeschoten. Van den Reeck was lid van de Clarté-groep en de Vlaamse secretaris van de Internationale Antimilitaristische
Vereniging. Na zijn dood eisten zowel frontisten, als communisten de figuur van 'martelaar' Van den Reeck voor zich op.
In dit warrige ideologische kluwen hoort tevens de Clarté-beweging thuis, hoewel bij de Vlaamse Clartéanen de sympathie voor de Sovjet-Unie
onbetwistbaar een belangrijke rol speelde. De antioorlogsbeweging Clarté was tijdens de oorlog vanuit Zwitserland gegroeid rond de schrijver
Romain Roland en verspreidde zich na de oorlog bij de intellectuele linkerzijde van West-Europa. In 1920 werden de Vlaamse Clarté-groepen
ontbonden en stapten heel wat leden over naar de Kommunisten Bond. Het Clarté-blad De Nieuwe Wereldorde smolt samen met de De
Internationale.
Het zijn al deze groepen, of soms ook wel individuen uit deze groepen, die men in 1920 en 1921 terugvindt in de opeenvolgende fusiebewegingen
die zullen uitmonden in de oprichting van de KPB. Bij de Kommunisten Bond voegden zich een deel van de Clartéanen, waarna de Vlamingen op
25 december 1920 besloten te fusioneren met de Parti Communiste Belge, Section de la 3ième Internationale (PCB). Die werd geleid door de
sterk door anarchistisch ideeëngoed beïnvloede kunstschilder War van Overstraeten. Ook bij de Brusselse SJW was net voor de wapenstilstand
rond de figuur van Van Overstraeten een links-radicale groep ontstaan die zich in 1919 van de BWP afscheidde. Samen met enkele kernen uit
Wallonië vormde zij een jaar later de Parti Communiste Belge.
Onder de Brusselse communisten was de sympathie voor de Vlaamse zaak al veel minder vanzelfsprekend. In augustus 1920 verscheen in
L'Ouvrier Communiste, het orgaan van de PCB, een hoofdartikel waarin de flamingante communisten fel werden aangevallen: "Alle stromingen en
strevingen die wij in Vlaanderen bemerken, worden vooral gevoed door de burgerlijke ideologie en zijn bijgevolg crimineel gek". Deze visie op de
eerste communistische groepen in Vlaanderen drong, wellicht onder impuls van Van Overstraeten (PCB) die op het Tweede Congres van de
Komintern in Petrograd (17 juli-7 augustus 1920) vertegenwoordigd was, ook door tot de Communistische Internationale. L'Internationale
Communiste, uitgegeven door het Uitvoerend Comité van de Komintern (EKKI), stelde in juni 1921 dat de eerste communistische groepen in
Vlaanderen "helemaal gedomineerd waren door nationalistische ideeën".
Met de inbreng van de laatste maar belangrijkste groep, Les amis de l'Exploité, onder leiding van de secretaris van de Brusselse bediendenbond
Joseph Jacquemotte, kwam de gevoeligheid voor de Vlaamse kwestie helemaal in de verdrukking. Les amis waren hoofdzakelijk, zo niet
uitsluitend, ingeplant in Brussel en Wallonië. Hun eis voor een federatieve structuuroplossing in België werd veel minder dan bij de Vlamingen
gedragen door een emotionele betrokkenheid. Jacquemotte erfde een vaak onuitgesproken en vanzelfsprekend belgicistische houding van de
vooroorlogse Werkliedenpartij waarin hij was opgegroeid. De BWP was er voor 1914 inderdaad nooit in geslaagd de Vlaamse strijd te zien als
een bevrijdingsbeweging. De kwestie had de partij na de eeuwwisseling zo verdeeld dat het nationaliteitenvraagstuk een 'vrije kwestie' was
geworden. Een minoritaire Vlaamse groep stond er tegenover een dominerende groep Waalse en Brusselse socialisten. In hun niet zelden
chauvinistische verdediging van de Franse cultuursuprematie stonden velen onder hen wel erg ver verwijderd van het proletarisch internationalisme.
Anders dan de Vlaamse communisten en de groep rond Van Overstraeten bleven Les amis de l'Exploité als oppositiegroep binnen de BWP
werken tot 21 mei 1921. Onder impuls van de Komintern kwam het dan op 3 en 4 september 1921 tot een fusiecongres van alle communistische
groepen. Centraal in de discussie tussen de 'oude' partij van Van Overstraeten en de 'nieuwe' partij van Jacquemotte stond de vraag of de
communisten al dan niet aan verkiezingen en aan het parlementaire werk zouden deelnemen. Toch kwam ook de nationale kwestie onder de
hoofding De talenkwestie in het voorgestelde programma van de ééngemaakte KPB aan bod.
De onderwerping van het Vlaamse volk werd erin toegeschreven aan de buitenlandse greep op de industrie en handel in Vlaanderen. Aan de
miserie van het Vlaamse proletariaat en aan zijn analfabetisme kon maar een einde worden gesteld door de proletarische revolutie. De V.B. had
een kleinburgerlijk programma en uit haar strijd kon, nog steeds volgens het eerste partijprogramma van de KPB, het Vlaamse proletariaat geen
enkel nut halen. Daaruit werd het volgende belangrijke besluit getrokken: "De klassensolidarteit tussen de Vlaamse en de Waalse arbeiders is hun
oneindig veel dierbaarder dan een eenheid met de ideologen van een burgerlijke flamingante politiek." In de congresdiscussie over de statuten
vroegen de Vlaamse afgevaardigden de oprichting van een Vlaamse federatie, maar Jacquemotte kantte zich tegen dit voorstel. Hij vreesde voor
een verdeling van de communistische beweging. Wilhelm Koenen, de Duitse Komintern-afgevaardigde die het Congres voorzat, stelde toen voor
twee subcomités voor propaganda, een Vlaams- en een Franstalig, te creëren. De Vlaamse afgevaardigden namen hiermee genoegen.
Uit het voorgaande blijkt dat de Vlaamse bewogenheid van de communistische pioniers in Vlaanderen bij de stichting van de partij in 1921
verdwenen was. Het politiek en sociaal radicalisme, de wil tot revolutionaire verandering van de maatschappij, het principiële internationalisme en
de afkeer van ieder nationalisme lieten weinig ruimte voor steun aan een burgerrechtelijke strijd voor gelijkheid tussen Vlamingen en Franstaligen.
Maar nog een ander gegeven speelde een betekenisvolle rol in deze materie. De 'oude' partij vertegenwoordigde op het fusiecongres ongeveer
tweehonderd leden, de 'nieuwe' zevenhonderd. Uit deze cijfers blijkt dat, net als in de vooroorlogse socialistische arbeidersbeweging, de
Franstalige dominantie groot was in de communistische beweging. Het hoeft dus niet te verbazen dat de Franse cultuursuprematie bij vele leden van
de KPB voortgezet werd. Raphael Rens, een lid van het Centraal Comité die via Les amis de l'Exploité van Jacquemotte tot de partij was
gekomen, formuleerde op het fusiecongres zijn visie op het nationaliteitenvraagstuk als volgt: "Wij moeten de Franse taal vulgariseren in Vlaanderen,
onder het Vlaams proletariaat, want het Frans is een emancipatorische taal bij uitstek."
Tot een huwelijk tussen de V.B. en het communisme kwam het na de Eerste Wereldoorlog niet. Nochtans was er vooral in Antwerpen op het
einde van de oorlog onder jonge arbeidersmilitanten en intellectuelen een stroming ontstaan die zich emotioneel betrokken voelde bij de Vlaamse
zaak en bij het communisme. Een symbiose leek dus mogelijk. Maar in 1920-1921 structureerden zowel de Frontpartij als de communisten zich.
Toen moesten er keuzes worden gemaakt en slechts weinigen in Vlaanderen vonden de weg naar de KPB. Communisme en nationalisme hielden
beide ook, en misschien wel in de eerste plaats, een emotioneel engagement in. De twee -ismen gemeenschappelijk belijden was niet mogelijk. De
interventies van de KPB in de Vlaamse kwestie tijdens de jaren 1920, 1930 en 1940 hielden politieke statements in. Tot een graad van
betrokkenheid zoals tijdens en onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog kwam het communisme nooit meer.


Het vervolg vindt u in onderstaande posts...
Jonas De muynck is offline