De onderpastoor
hij wijdde zich, geheel voldaan
aan zijn godsmissie, rechttoe rechtaan
het celibaat van de kapelaan
hield hem kalm als een bidsprinkhaan
tot men een groot orgaan zag staan
door zijn kazuivel in saffraan
hij bad : Mijn God, wat hebt ge mij gedaan !?”
Toen klonk van ver achter de maan :
“Ge moet er zelf de hand aan slaan !”
|