95 - de vloek van de ring
maar bij de twijfel
tussen vloek en zegen
was Alberich een toverspreuk vergeten
en sloeg zich bij het smeden
op zijn duim
en uitte een vloek:
"godverdomme!"
die niet duidelijker
had kunnen zijn
en de ring zelf
begon te spreken:
"hij die mij
ooit aan zijn vinger zal draaien
hij is voor eeuwig vervloekt
eindeloos naar macht te streven
en nooit en nergens
zijn zielenrust
meer kunnen vinden"
en Alberich werd zo bang
dat hij de ring niet
weg dorst te gooien
noch terug te smelten
in het vuur
en hij legde de ring
onder zijn kussen
om bij het slapen gaan telkens weer
de vloek te herdenken
en dacht zo meteen bij zichzelf:
"neen, ik ben slechts een knecht
en ik zal nooit een meester kunnen zijn"
om de vloek voor zichzelf af te wenden
maar zou het dan toch niet
veroorloofd zijn
op Wodan wraak te nemen?
maar dorst zoiets nauwelijks te denken
en uit angst voor de ring
die de duivel zelf scheen te zijn
zeide hij er meteen vlot achteraan:
"neen Heer, ik zal altijd
een brave jongen zijn!"
|