Een jongen van een jaar of veertien gaat biechten bij de pastoor. "Meneer de pastoor, ik heb gezondigd." "Zo, wat heb je gedaan?" "Ik nam een meisje mee naar men kamer" "Dat is geen zonde" "Ik deed haar schoenen en kousen uit" "dat is geen zonde" "Ik trok haar broekje en rokje uit" "dat is geen zonde" "Ik was helemaal naakt, zij ook" "dat is geen zonde" "en toen kwam vader binnen en betrapte me" "dat is pas zonde"
|