Karma |
11 maart 2006 21:11 |
Ter info:
Tot 1886 waren 43 procent van de bevolking slaven onder het Spaanse juk. Cuba was tevens de grootste suikerproducent van de wereld (vooral doordat het zo'n grote slavernij kende).
In 1886 werd de slavernij afgeschaft. De expansie van de suikerproductie werd echter voortgezet, mede dankzij de immigratie van 125 000 Chinese contractarbeiders. Het verzet tegen Spanje bleef. Onder leiding van de Cubaanse banneling José Mart�* (1853–1895) werd uiteindelijk een definitieve oorlog gevoerd (1895–1898). Spanje werd inderdaad verslagen, maar de Cubaanse opstandelingen moesten de werkelijke overwinning aan de Verenigde Staten gunnen. Deze mogendheid, sinds lang de belangrijkste economische partner, intervenieerde in 1898 in de oorlog en tekende uiteindelijk in plaats van de Cubanen het vredesverdrag met Spanje.
Cuba kwam korte tijd onder Amerikaans gezag. In 1902 verkreeg het niettemin zijn althans nominale onafhankelijkheid als republiek. Krachtens de grondwet behielden de Verenigde Staten echter enkele prerogatieven. Het belangrijkste daarvan was vervat in het Platt Amendement, dat aan de Verenigde Staten het recht op interventie gaf, alsook enkele marinesteunpunten, waaronder (voor een periode van 100 jaar) de Baai van Guantánamo. Tevens werd in 1903 een handelsverdrag gesloten dat de basis vormde voor een verdere expansie van het Amerikaanse bedrijfsleven in Cuba. De Cubaanse economie maakte een sterke, maar eenzijdige (op suiker gerichte) ontwikkeling door. Tot 1959 zou Cuba politiek en economisch zeer sterk van de Verenigde Staten afhankelijk zijn.
5.3 De eerste presidenten
Politieke chaos leidde reeds na het aftreden van de eerste president (1906) tot een terugkeer van het Amerikaanse militaire gezag (1906–1908), later herhaald (1912, 1917–1922). Het Platt Amendement werd pas in 1924 opgeheven en bleek een krachtige stimulans voor het anti-Amerikaanse nationalisme. Inmiddels losten weinig integere presidenten elkaar af. Hierbij kwam een zware economische crisis na de ineenstorting van de suikerprijzen in 1920–1921. Van 1926 tot 1933 was Gerardo Machado president. De corruptie van zijn regime leidde tot brede oppositie. Zijn positie werd ten slotte onhoudbaar. Mede door Amerikaanse bemiddeling ruimde hij het veld voor Céspedes, die op zijn beurt na een maand verdreven werd door een nieuwe opstand van het leger, geleid door de populaire sergeant Fulgencio Batista y Zaldivar. Deze benoemde de intellectueel Grau San Mart�*n tot president. Diens regime werd een half jaar later door Batista zelf omvergeworpen. Batista domineerde de Cubaanse politiek van 1934 tot 1959, achtereenvolgens door middel van stromannen, als gekozen president en als dictator.
5.4 Periode Batista
Fulgencio Batista De Cubaanse president en dictator Fulgencio Batista regeerde Cuba openlijk of van achter de schermen vanaf 1933, het jaar waarin hij legerstafchef werd tijdens een militaire staatsgreep, tot 1959. Zijn regering stond bekend om de wijdverbreide corruptie.Corbis/UPI
Ter voorbereiding van de verkiezingen van juli 1940 verschoof Batista zijn politieke opstelling naar links, waarbij hij hervormingen ten gunste van de vakbonden, alsmede een legalisering van de Communistische Partij in het vooruitzicht stelde. Met vrij brede steun van de bevolking werd Batista tot president gekozen. Zijn bewind was in theorie gebaseerd op een nieuwe, vooruitstrevende grondwet. Deze werd echter niet of nauwelijks in praktijk gebracht. In 1944 leed Batista een verkiezingsnederlaag tegen de vroegere president Grau San Mart�*n, leider van de liberale Auténticopartij, die in 1948 het presidentschap kon overdragen aan zijn geestverwant, Pr�*o Socarras.
Deze werd in maart 1952 afgezet door een staatsgreep onder leiding van Batista, die in 1954 als president herkozen werd in frauduleuze verkiezingen. Batista bouwde een dictatoriaal regime op. Hij bleef de grondwet van 1940 negeren. In de loop van de jaren vijftig werd de oppositie tegen zijn bewind sterker. Een door Fidel Castro geleide revolutionaire beweging deed voor het eerst hard van zich horen door een mislukte aanval, op 26 juli 1953, op de Moncada-kazerne. In het daarop volgende proces werden de opstandelingen tot gevangenisstraffen veroordeeld.
Nadat Castro in 1955 was vrijgelaten, begon hij vanuit zijn ballingsoord in Mexico, tezamen met enkele anderen (onder wie Ernesto ‘Che’ Guevara, Che), aan de voorbereiding van een invasie in Cuba, welke inderdaad werd uitgevoerd. Van de 81 deelnemers aan de expeditie met het schip Granma wist slechts een dozijn het avontuur te overleven. Vanuit de Sierra Maestra begon deze groep aan de organisatie van een guerrillabeweging, die overigens bij de tegen Batista gerichte oppositie wel, maar bij de Communistische Partij weinig of geen sympathie oogstte. Eind 1958 had de beweging zich zodanig verspreid en versterkt en was de oppositie tegen Batista zo algemeen geworden, dat deze zich – toen ook het leger hem niet meer steunde – gedwongen zag met vele aanhangers de vlucht te nemen (31 dec. 1958). Op 1 jan. 1959 trok Castro's beweging van 26 Juli Havana binnen. Daarmee was de overwinning een feit.
Microsoft ® Encarta ® Encyclopedie Winkler Prins © 1993-2004 Microsoft Corporation/Het Spectrum. Alle rechten voorbehouden.
|