lomeanor |
28 september 2009 17:34 |
En als Borms zo een misdadiger was als u hem toedicht, dan zou Willem Elsschot nooit dit gedicht geschreven hebben.
Citaat:
BORMS
‘Ik zag naar de plaats des gerichts, daar was de boosheid’
Prediker III:16
‘Al uwe minnaars hebben U vergeten’
Jeremia XXX;14
Gij zijt mij vreemd geweest, vermetele oude vriend,
maar dat gij Neerlands vaan manmoedig hebt gediend.
Dat weet ik niettemin zoals ’t een ieder weet
die nu, in dit ons land, zijn brood in schaamte eet.
Voor rechters-soldeniers, beroepen door de Staat,
is het U dan vergaan zoals het dapperen gaat.
En de Regent keek toe, stilzwijgen, ongestoord,
maar nam zijn pen niet op voor het schrijven van een woord.
Uw gratie lag gereed voor het buigen van uw nek,
voor het beven van uw lip, voor het eten van uw drek.
Goddank, gij hebt dat tuig misprijzend genegeerd
en noch uw dierbaar volk noch uwe naam onteerd.
Dat kon, dat wilde of dat dorst men niet verstaan.
Men riep het peloton en ’t peloton trad aan.
Maar dat het salvo, dat finaal is losgebrand,
ons allen heeft geraakt, dat voelt heel Vlaanderland.
En dat geen enkele stem tot U is opgegaan
toen ieder in zijn geest U voor die muur zag staan.
De Paus heeft niet geroerd, wij allen zwegen stil
als was die snode daad des Heren eigen wil.
En ieder zwoer bij God ‘Ik heb hem niet gekend,
die oude, door de pest geslagen krukkenvent’.
O lafheid ongehoord, O niet te delgen schand,
waarvan ’t infame merk ons op het voorhoofd brandt.
Nog glom een laatste sprank: Oranjes vrome telg
verheft des Zwijgers stem en schut die stoere Belg.
Uw nood, helaas, drong niet tot in de troonzaal door;
wie eenmaal is gedoemd vind nergens geen gehoor.
Al werd uw oude romp in allerijl vermoord,
de echo van uw stem wordt door geen schot gesmoord.
En wat van U resteert wordt éénmaal, naar de Wet
van Vlaanderens eergevoel, met staatsie bijgezet.
Voorop de Kardinaal, gedost in vol ornaat,
herzegend en verkist zijt gij zijn kameraad.
Hij zal, na ’t eersaluut, liturgisch henengaan;
en zo heeft dan het Land postuum zijn plicht gedaan.
OPDRACHT
Gij dacht, o lijdzaam volk, dat ’t gruwelijk getij
der oude tyrannie voor immer was voorbij.
Weet nu dan dat uw stem door niemand wordt aanhoord,
zolang gij stamelend bidt of bedelt bij de poort.
Antwerpen 1947
(Willen Elsschot, Verzameld Werk, Quirido)
|
|