![]() |
PROBEREN VRIJDENKER TE ZIJN
Gepubliceerd onder de titel “Proberen om vrijdenker te zijn”, in: Raymond H. van der Meer e.a., red., Leidse Alumni Almanak 1999, Leids Universiteits Fonds, Leiden 1999, pp. 16-17. Paul Cliteur “Proberen om vrijdenker te zijn”, zo heeft de filosoof Joop Doorman zijn levenshouding wel eens getypeerd in een interview. Mooi gezegd. Vooral dat “proberen”. Daarin komt tot uitdrukking dat het een poging is, een altijd feilbaar menselijk streven tot tolerantie voor andersdenkenden. Het brengt ook goed tot uiting dat de gevaren van geborneerdheid en dogmatisme voor iedereen op de loer liggen – en dus ook voor een vrijdenker. “Ik ben het in alles wat u zegt met u oneens, maar ik zal blijven strijden voor uw recht het te mogen blijven zeggen”, zei Voltaire. Mooi, maar hoe moeilijk is dat niet? Hoe graag snoeren we iemand niet de mond? Bijvoorbeeld door te stellen dat de opvattingen van iemand “volkomen verouderd” zijn of “kwetsend” voor anderen? Wat is De Vrije Gedachte? De Vrije Gedachte staat voor twee idealen. Allereerst vrijheid van gedachte en meningsuiting. Maar ook, als tweede, voor een typering en bestrijding van de krachten die de vrijheid van gedachte en meningsuiting door de eeuwen heen hebben gefrustreerd of gebreideld. Met dit perspectief in het achterhoofd valt de geschiedenis uiteen in twee grote kampen: het kamp van degenen die hebben gestreden voor de vrijheid van gedachte en degenen die deze vrijheid hebben bestreden. Het dringt ook een periodisering op: een indeling in tijdvakken waarin de vrijheid van gedachte min of meer was gewaarborgd en één waarin deze min of meer werd gefrustreerd. Men kan daarin - voor zover het de westerse wereld betreft - drie grote perioden onderkennen: de klassieke oudheid, de middeleeuwen en de moderne tijd. De Vrije Gedachte bij de Grieken De oude Grieken kan men met de Britse historicus Bury typeren als de “originators of liberty of thought and discussion”. Het was vrijheid van gedachte die maakte dat zij hun voortreffelijke speculaties op het terrein van filosofie, wetenschap en politieke instituties konden ontwikkelen. De grootste “heilige” in die geschiedenis is Socrates. Hij was van belang omdat zijn onderricht altijd de vorm aannam van een dialoog en van discussie. Deze discussies eindigden doorgaans niet met een concreet resultaat, maar zij hadden wel als effect dat de overgeleverde opinie als onhoudbaar terzijde moest worden geschoven. Weliswaar had Socrates eigen opvattingen, maar voor de geschiedenis van de Vrije Gedachte is hij van belang omdat hij leerde dat alle opvattingen voor het tribunaal van de rede zouden moeten verschijnen. De mooiste apologie voor vrijheid van meningsuiting en vrijheid van discussie vinden we in Plato's Apologie van Socrates, een geschrift dat een gelijke status heeft als het evangelie in de christelijke traditie. We vinden hierin twee beginselen uitgewerkt. Allereerst dat het individu altijd moet vermijden om gedwongen te worden in geweten en denken zich te conformeren aan opvattingen en waarden die hij voor onjuist houdt. Als tweede principe dat vrijheid van gedachte en meningsuiting de beste waarborg vormt voor het verwerkelijken van de juiste waarden en inzichten. Zó groot was de vrijheid van denken en meningsuiting in de klassieke oudheid dat men deze als vanzelfsprekend veronderstelde: zoals de lucht die men inademt. Natuurlijk zijn ons gevallen bekend van mensen die werden gestraft voor dingen die zij gezegd of geschreven hadden, maar in al die gevallen gaat het om een voorwendsel. Graaft men dieper dan hebben die processen bijna altijd een politieke oorzaak. De reden van die tolerantie hangt weer samen met het Griekse volkskarakter. Bury typeert het als volgt. “The educated Greeks were tolerant because they were friends of reason and did not set up any authority to overrule reason. Opinions were not imposed except by argument; you were not expected to receive some ‘kingdom of heaven’ like a child, or to prostrate your intellect before an authority claiming to be infallible”. De Griekse oudheid typeert Bury dan ook met de woorden “reason free” die hij contrasteert met de middeleeuwen als “reason in prison”. Kenmerkend voor de middeleeuwen was de hoop op eenheid, eenheid van geloof en denken. Dat was ook begrijpelijk. Want men was niet meer op zoek naar de waarheid, men had deze gevonden. In het christelijk geloof waren alle antwoorden te vinden op niet alleen de centrale ethische vragen, maar ook op de vraag hoe de wereld in elkaar zit. Deze antwoorden kon, ja moest men aan anderen opdringen. Het beginsel dat men anderen kon vervolgen vanwege hun geloof werd ontwikkeld door Augustinus. Hij baseerde het op de woorden van Jezus in een van zijn parabels “Dwing hen om in te gaan”. Tot aan het eind van de twaalfde eeuw deed de kerk hard haar best om heterodoxie te onderdrukken. De kerk introduceerde ook een belangrijk beginsel in het publiekrecht. Namelijk dat een soeverein zijn kroon slechts kon handhaven op voorwaarde dat hij zou proberen ketterij uit te roeien. Het georganiseerde systeem in het onderzoeken van ketterij was de Inquisitie. Deze werd rond 1233 gegrondvest door paus Gregorius IX en volledig erkend in een bul van Innocentius IV (1252). De wederopstanding van de Vrije Gedachte Men heeft wel gezegd: in de renaissance herleefde de Griekse vrijheid. Maar de renaissance is nog te zeer een overgangsperiode om deze reeds als een verlichte tijd te kunnen aanmerken. Lees Montaigne. In de Essais (1580) vinden we zeker een element van rationalisme, maar ook het belijden van een irrationalistisch soort orthodox katholicisme. Hij doet ook geen moeite om die twee verschillende perspectieven te verzoenen. Hij neemt het standpunt in dat religie niet redelijk is en dus voor de rede niet te kritiseren. De logische consequentie van het skepticisme van Montaigne vinden we beter bij zijn vriend Charron. In diens boek De la Sagesse (1601) leerde hij dat men moraal niet in religie moet grondvesten. Hij gaat ook de geschiedenis van het christendom na om te laten zien tot welke snode daden de christenen in staat zijn gebleken. Ook de reformatie bracht nog geen echte vooruitgang. Weliswaar hebben Luther en Calvijn met hun kritiek op de katholieke kerk een klimaat geschapen dat het “libre examen”, zoals de Fransen de Vrije Gedachte aanduiden, op de lange duur stimuleerde, maar zij waren zelf geen voorstanders van het vrije onderzoek. Een verandering begint pas in de zestiende en met name zeventiende eeuw. Het moderne beginsel van tolerantie hebben we ontleend aan een Italiaanse groep van hervormers die de leer van de drieëenheid verwierpen: unitariërs. Het unitarisch credo werd geformuleerd door Fausto Sozzini, beter bekend als Socinus. In het katechisme van zijn sekte van 1574 wordt vervolging afgewezen. In tegenstelling tot de volgelingen van Luther en Calvijn lieten de Socinianen zoveel ruimte aan het individueel oordeel bij de interpretatie van de schrift dat zij elke vorm van geloofsdwang onverenigbaar achten met hun uitgangspunten. Onder invloed van het socianisme veroordeelde ook Castellio van Savoye de verbranding van Servet als gevolg van de lastercampagne van Calvijn. Ook de Anabaptisten namen het tolerantiegebod van de socinianen over, evenals de Arminianen binnen de gereformeerde kerk van Nederland. Terwijl Socinus zijn leer nog verenigbaar achtte met een staatskerk, werd door de Anabaptisten een scheiding van kerk en staat geleerd en de gelijkheid van alle religies. Op die basis gingen de grote ideologen van de Vrije Gedachte verder. John Milton stelde de vrijheid van meningsuiting boven alle andere vrijheden: “Give me liberty to know, to utter, and to argue freely according to conscience, above all other liberties”. Locke ontwikkelde in zijn (eerste) Letter concerning Toleration het idee dat het de taak van de overheid op ander terrein ligt dan het handhaven van religieuze waarheid. Het meest karakteristieke argument van Bayle is dat zelfs als men de stelling zou onderschijven dat bepaalde opinies door middel van dwang moeten worden onderdrukt, dan nog zouden we geen waarheid kunnen aanwijzen die zo zeker is dat deze ons zou rechtvaardigen dit principe toe te passen. Maar een van de grootste bijdragen aan de vrijheid van gedachte werd misschien wel gebracht door een intellectuele staatsman. Enkele maanden na zijn troonsbestijging schreef Frederik de Grote in de marge van een staatsstuk over godsdienstvrijheid dat in zijn rijk ieder op zijn eigen manier zalig zou kunnen worden. Hij ging er ook vanuit dat moraal en religie van elkaar losstonden. Iemand kan een goed burger zijn ongeacht |
Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 00:40. |
Forumsoftware: vBulletin®
Copyright ©2000 - 2025, Jelsoft Enterprises Ltd.
Content copyright ©2002 - 2020, Politics.be