Deepeco |
12 oktober 2009 15:14 |
ik wil nog ietsje verder een nieuwe ethiek schetsen: het ecopathobiocentrisme, een unificatie van drie ethische stromingen:
Biocentrisme: alle levende wezens zijn intrinsiek waardevol en de rechten van levende wezens moeten gerespecteerd worden. We mogen geen levende wezens gebruiken, kwetsen of doden, tenzij voor onze basisbehoeften.
Pathocentrisme (dierenrechten): alle voelende wezens hebben het basisrecht om niet gebruikt te worden als louter middel voor onze doelen.
Ecocentrisme: ook ecosystemen, biodiversiteit, soorten, landschappen hebben een waarde los van het nut voor de mens. Een specifieke vorm van ecocentrisme is wat in de openingspost stond.
Hier enkele ideeen uit een boek dat ik aan het schrijven ben...
Citaat:
Richtlijn 1: alle levende wezens (levende cellen) hebben het basisrecht om niet gedood te worden voor de luxebehoeften van moreel verantwoordelijke mensen. In deze zin zijn alle levende cellen (de basisbouwstenen van leven) gelijkwaardig.
Richtlijn 2: alle voelende wezens (bewuste subjecten) hebben het basisrecht om niet gebruikt (gedood, gekwetst of opgesloten) te worden voor de basis- en luxebehoeften van moreel verantwoordelijke mensen. In deze zin zijn alle bewuste subjecten (ruwweg alle dieren met een functioneel centraal zenuwstelsel) gelijkwaardig.
Richtlijn 3: alle denkende wezens (rationele personen) hebben het basisrecht om niet gebruikt (gedood, gekwetst of opgesloten) te worden voor de overlevings-, basis- en luxebehoeften van moreel verantwoordelijke mensen. In deze zin zijn alle personen (ruwweg alle mensen met een sterk ontwikkelde neocortex) gelijkwaardig.
|
Citaat:
De uitdaging in de zoektocht naar een consistente(re) ethiek is het koppelen van verschillende gradaties. Het is duidelijk dat iemand martelen en doden voor het plezier veel erger is dan iemand een klein beetje kwetsen voor een vitaal belang. Maar is het beter om een mens die bij volle bewustzijn is – een mens met dromen, verlangens en een gevoelswereld – een heel klein beetje te gebruiken, dan om een gevoelloze plant volledig in stukken te hakken en te doden?
Als we naar het basisrecht kijken (het recht om niet te worden gebruikt als middel voor onze doelen), dan zien we dat er drie gradaties zijn: de bekwaamheden van de rechthebbenden (wat zijn de moreel relevante eigenschappen om het basisrecht te hebben?), de belangen die geschonden kunnen worden (hoe ernstig is het gebruik of de aangerichte schade?), en de behoeften van moreel verantwoordelijke personen (met welk doel zouden we andere wezens gebruiken?). We gaan eventjes deze gradaties bespreken.
1) De bekwaamheden (vermogens). Sommige wezens hebben een vermogen tot (zelf)bewustzijn of rationeel denken, of ze hebben toekomstverwachtingen, herinneringen, dromen, wensen, complexe gevoelens,… Andere wezens kunnen wel pijn gewaarworden en acute stress of angst voelen. Nog andere levende wezens kunnen niets voelen maar hebben nog wel een zelfonderhoudende activiteit (metabolisme). En tot slot hebben we de niet-levende objecten. [...] ruw gesteld kunnen we reeds zeggen dat er een gradatie loopt van ‘denken’ (een complex zelfbewustzijn met rationeel denkvermogen ) over ‘voelen’ (een perceptueel bewustzijn met emotionele vermogens tot lijden ) over ‘leven’ (een complex maar gevoelloos levend organisme) tot ‘dode materie’.
2) De belangen (schadelijkheid). Ruwweg kunnen we drie fundamentele belangen onderscheiden: leven, vrijheid en welzijn. Die belangen kunnen in verschillende mate geschonden worden. Iemand doden (of zwaar martelen, levenslang opsluiten,…) vormt een ernstige schade. Iemand even opsluiten of fysiek kwetsen is minder erg, en iemand lichtjes kwetsen vormt een lichte schending van het belang op welzijn. De gradatie loopt dus van ‘ernstige schade’ (doden, martelen, ernstige vrijheidsberoving) over ‘matige schade’ (vrijheids- en welzijnsberoving) over ‘lichte schade’ (lichte welzijnsberoving) tot ‘geen schade’.
3) De behoeften (doel). Deze gradatie zegt iets over het doel van onze handeling. We kunnen een levend wezen (een mens, dier of plant) doden omwille van eigen hebzuchtige luxepleziertjes. Dit is een gebruik voor luxe. Het is duidelijk dat dit erger is dan het wezen te doden en te gebruiken (bv. opeten) met als doel het vervullen van een levensnoodzakelijke vitale behoefte. Tussen luxe en vitale behoeften liggen nog andere basisbehoeften (de behoefte aan kennis, sociaal contact,…). De gradatie loopt dus van ‘gebruik voor luxe’ over ‘gebruik voor basisbehoeften’ over ‘gebruik voor (vitale) overlevingsbehoeften’ tot ‘geen gebruik’.
Als we een ethiek baseren op het basisrecht, worden we dus geconfronteerd met verschillende gradaties. Eigenlijk is dat goed nieuws, want dan moeten we gewoon die gradaties aan elkaar koppelen en dan krijgen we een consistent verhaal. We zouden kunnen stellen dat we
-zelfbewuste rationeel denkende wezens nooit ofte nimmer mogen doden om te gebruiken als louter middel, dat we
-niet-zelfbewuste voelende wezens eventueel nog wel mogen doden voor overlevingsbehoeften maar niet voor andere basisbehoeften (denk aan de Eskimo’s die overleven van de jacht en visvangst), dat we
-niet-voelende levende wezens nog wel mogen doden voor basisbehoeften maar niet voor luxe (een boom mag nog wel gebruikt worden om er een belangrijk boek van te maken, maar geen reclamefolder) , en dat we
-dode materie altijd mogen gebruiken (zolang dat gebruik niet teveel schade berokkent aan zelfbewuste, voelende of levende wezens).
|
Citaat:
Basisbehoeften zijn de meest mens-, dier-, en milieuvriendelijke strategieën die efficiënt onze universele behoeften vervullen.
Luxebehoeften zijn strategieën die een grotere ecologische impact hebben (afvalproductie, grond- en grondstoffenverbruik) en die niet zo efficiënt (qua kosten-batenanalyse) onze universele behoeften kunnen vervullen.
Luxe kunnen we herkennen aan de vervangbaarheid, het grote grondstoffen- of oppervlaktegebruik, de grote afvalproductie, of de sociaal-culturele maakbaarheid (door maatschappelijke conventies, reclame, trends, mode,…).
|
Citaat:
In de radicale ecologie en de milieuethiek spreekt men soms over het biosferisch egalitarisme . We willen deze ethiek nieuw leven inblazen door er een speciale invulling aan te geven. Het is nog erg hypothetisch, maar het biosferisch egalitarisme (onder de vorm van een “ecopathobiocentrisme”) zou de unificatie moeten zijn van de Land Ethiek (ecocentrisme), de dierenrechtenethiek (pathocentrisme) en het biocentrisme.
De basisstelling van een biosferisch egalitarisme luidt dat alle leven gelijkwaardig is. Maar wat bedoelen we met “alle leven”? [...]
De meest betrouwbare beschrijving is misschien het niveau van individuele cellen. Omdat cellen de bouwstenen van het leven zijn, kunnen ze het best met elkaar vergeleken worden. De duidelijkste formulering van biosferisch egalitarisme luidt dan dat alle levende cellen in principe gelijkwaardig zijn en evenveel recht op leven hebben. Alle levende cellen hebben een even “rijk” leven. Met het gelijke recht op leven bedoelen we dat elke cel evenveel aanspraak kan maken op het basisrecht om niet gedood te worden om als middel te dienen voor onze behoeften. Deze gelijkwaardigheid geldt ‘in principe’, wat wil zeggen dat er uitzonderingen bestaan, dat er moreel relevante criteria bestaan om één individu (levende cel) te bevoordelen ten opzichte van een ander. We hebben reeds enkele criteria besproken: de zeldzaamheid van een soort, het feit of een wezen kan voelen, en het doel (luxe of basisbehoefte) waarom een wezen wordt gedood. Als we kijken op het niveau van cellen kunnen we nog een onderscheid invoeren tussen multicellulaire wezens en monocellulaire wezens. Multicellulaire wezens hebben extra complexiteit die waardevol is. In een multicellulair wezen hebben de cellen verschillende onderlinge relaties, en die relaties hebben ook een intrinsieke waarde. Dat is een beetje vergelijkbaar met vriendschapsrelaties die ook intrinsiek waardevol zijn.
We hebben reeds gezien dat we een levend wezen (en dus ook een levende cel van dat wezen) niet mogen doden indien het voor onze luxebehoeften is. Stel dus dat er twee levende cellen a en b zijn, die behoren tot de levende wezens A en B, en dat we moeten kiezen wie we moeten doden voor onze behoefte. Wanneer mogen we B niet doden en A wel? Een cel b kan meer aanspraak maken op het basisrecht indien er ruwweg één van de volgende voorwaarden geldt:
1) indien b behoort tot een multicellulair wezen en a niet,
2) indien b behoort tot een voelend wezen en a niet,
3) indien b behoort tot een denkend wezen en a niet, of
4) indien b behoort tot een zeldzaam wezen en a niet.
Deze voorwaarden laten zien dat de principiële gelijkwaardigheid van alle levende cellen kan overtroefd worden door de moreel relevante criteria ‘complexiteit’, ‘voelen’, ‘rationeel denken’ en ‘zeldzaamheid’. Indien een cel bijvoorbeeld behoort tot een voelend wezen, heeft het onrechtstreeks een hogere waarde. De vier aangehaalde criteria hebben ook een volgorde: zeldzaamheid overtroeft denken en voelen (het belang van een populatie, soort of andere biologische rangorde is hoger dan dat van een individu), en denken en voelen overtroeven complexiteit (een voelend wezen is altijd multicellulair).
|
|