Fleur__ |
21 augustus 2011 21:46 |
Bruno over zijn broer en de N-VA:
Hoe schat u het succes van uw broer in? Is dat meer dan louter communautair?
“Ik luister met veel verbazing naar sommige politologen die op basis van electoraal onderzoek zeggen: ‘Ja maar, de N-VA, dat heeft niets te maken met communautaire zaken!’ Dan denk ik: beste collega’s, ik betwist jullie onderzoeksmethodes niet … maar dat vind ik toch wel héél raar. Dat maar een kwart van de kiezers op de N-VA stemt om communautaire redenen. Als die driekwart anderen dan niet beseffen dat hun stem voor N-VA meer Vlaamse onafhankelijkheid betekent, zijn dat toch echt volslagen uilskuikens … wat ik ook niet uitsluit.
Maar ik voel met mijn ellebogen aan dat het niet klopt. Als dertig procent van de Vlaamse kiezers op separatistische partijen stemt, is het gewoon een politiek feit dat de zelfstandigheidswil in Vlaanderen toeneemt. Je kunt niet, zoals nu gebeurt, pour les besoins de la cause gaan zeggen dat je de N-VA moet relativeren. Ik kan mij wel voorstellen dat mensen op Groen! stemmen omdat ze hun hondje graag zien, zonder zich verder iets aan te trekken van het milieu. Bij N-VA zal dat ook wel zo zijn, en bij Vlaams Belang is dat nogal duidelijk. Daar is het nog complexer met dat racisme. Maar het separatisme is sedert 1919 hoe dan ook een belangrijke onderstroom in de Vlaamse politiek. Je moet dat volgens mij niet weg willen redeneren.”
Ziet u in uw broer een soort Hugo Schiltz, die mee aan tafel gaat zitten en een compromis onderhandelt?
“Ik doe principieel nooit uitspraken over mijn broer en zijn partij. Enerzijds omdat ik geen politoloog ben en geen specialist in de actuele Belgische politiek. Maar ook uit een soort familiale deontologie. En dat hindert mij om bijvoorbeeld het verhaal dat ik tegen jullie doe, ook in de nationale media te gaan voeren. Als ik dat doe, stel ik vast dat het niet om mij gaat, maar om mijn broer. Ik verwijs naar een kort interview met Knack TV. Dat komt dan op de voorpagina’s van Franstalige kranten terecht. Dan denk ik: ‘Dat is niet juist. Dat heeft niets met mij te maken, noch met de kwaliteit van wat ik te zeggen heb.’ Dit is maar een meningetje van één intellectueel onder de zeer velen.”
Een beetje contrair
Geen probleem. Misschien een human interest-vraag. U bent opgegroeid in een zeer flamingant milieu. Hoe was het om daarvan los te komen? Want uiteindelijk heeft dat toch een beetje een sektarisch karakter.
“Toch even duidelijk definiëren; ik kom uit een anti-Belgisch, extreemrechts, Vlaams-nationalistisch milieu. Euh, tja … Dat was een geweldig leuk milieu, vind ik. Met mensen die bezig zijn met de maatschappij en de politiek, en niet met voetbal. Ik denk niet dat ik hier zou zitten zonder dat milieu, want ik heb daar mijn belangstelling opgedaan, die ik heb kunnen verzilveren toen ik geschiedenis ging studeren.
Ik ben losgekomen van dat milieu in de puberteit. In de jeugdbeweging waarin ik zat, was het fantastisch om contrair te doen. Ik kon mij daar een identiteit mee opbouwen. En dat was ook leuk wanneer je naar de vrouwen begint te kijken: je loopt dan in de kijker. Door met de muziekkapel van het Vlaams Nationaal Jeugdverbond op te treden in het Sportpaleis met lang haar en een oorbel … (mijmerend) Ja, dat heb ik gedaan. De jeugdbeweging vond dat natuurlijk niet goed, maar ik ben wel opgegroeid in de jaren ’70. Voor Vlaanderen waren dat de jaren ’60, de jaren van contestatie.
Mijn vader, die weliswaar Vlaams-nationalist was en nogal stevig rechts, had ook lak aan autoriteit. Dat was dus een zeer goede vader die eigenlijk niets liever wilde dan discussiëren met zijn kinderen en die mij natuurlijk vierkant uitlachte met mijn jaren ’70-kledij en mijn kapsel, maar dat wel tolereerde. Aan de koffietafel hadden we altijd bloedige discussies, over Zuid-Afrika, over de gastarbeiders — zoals dat toen nog heette — en hoe de samenleving daarmee om moest. We hadden vaak tegenovergestelde meningen, maar dat werd geapprecieerd. Ik heb vastgesteld dat die tolerantie in het Vlaams-nationalistische milieu eerder regel is dan uitzondering. Bij de jeugdbeweging kregen we de klassieke indoctrinatie met grote helden van ons volk, Cyriel Verschaeve, August Borms en Joris Van Severen. Als vijftienjarige ging ik daar tegenin, toen nog naïef en met weinig argumenten. Maar dat werd niet afgeremd.
Later aan de universiteit kon ik heel die achtergrond in een ander kader plaatsen. Eens ik in de appel van de kennis had gebeten, heb ik op een bepaald moment moeten vaststellen: ‘Neen, ik ben geen nationalist meer.’ Ik ben dat zeker wel geweest, want het Vlaams-nationalisme is ook wel een warme verbondenheid. Maar al vóór, en zeker dóór mijn studie, ben ik daar dus van los gekomen. Wat ook verklaart waarom ik vandaag denk dat het voor België niet over and out hoeft te zijn. Maar we gaan zien, hé. Het zal mijn tijd zelfs niet meer duren, denk ik. En ik ben vijftig jaar geworden. Dat België is voor mij niet het einde.”
|