(TAAL)HOMOGENITEIT IS EEN ILLUSIE
“De tael is gansch het volk” schreef Prudens van Duyse in 1834 . De Vlaamse beweging heeft dit adagium overgenomen en er een credo van gemaakt. Inderdaad is de (con)federalisering van België hoofdzakelijk- Brussel vormt een uitzondering- op taalbasis voltrokken. De Belgische staat wordt in nationalistische kringen als “kunstmatig” beschouwd, omdat ze niet taalhomogeen is. Op basis van taal zijn er in ons land drie volkeren afgebakend: Vlamingen, Walen en Duitstaligen. Is deze redenering wel zo evident dan ze lijkt?
Volk en natie
In de nationalistische definiëring van de begrippen “volk” en “natie” spelen verschillende elementen een rol: gedeelde taal, geschiedenis, cultuur, een grondgebied. Deze definitie is ruim interpreteerbaar en stemt zeker niet altijd overeen met de werkelijkheid. Vele gebieden immers hebben wel een gemeenschappelijke geschiedenis, maar vormen geen staatkundige eenheid. Duitsland en West-Polen (het oude O-Pruisen) bijvoorbeeld, Zweden en Noorwegen, België en Nederland, Luxemburg en Duitsland enz. Zelfs het begrip “gemeenschappelijke geschiedenis” is zeer vaag. Wat betekent dat? Dezelfde heersers, dezelfde vijanden en helden, dezelfde vernederingen? Op basis daarvan kan men argumenteren dat zowel België, Vlaanderen/Wallonië als de oude prinsbisdommen in ons land (Loon, Vlaanderen, Luik, Brabant...) elk wat hun betreft min of meer “gedeelde geschiedenissen” hebben. Onder een gedeelde cultuur tenslotte verstaat men dat de wetenschappen, kunsten, kortom het “geheel van voortbrengselen” van een gemeenschap door een bepaalde bevolkingsgroep als zijnde “eigen” worden beleefd. Men kan zich afvragen in hoeverre dit opgaat voor onze streken. Zeker, Nederlands- en Franstaligen kijken naar verschillende zenders op televisie en lezen andere kranten. Anderzijds zijn vele “Vlaamse” primitieven in Nederland, Duitsland of... Wallonië geschilderd. Behoren deze dan tot het Vlaams, Belgisch – in de 19e eeuw sprak men van een Belgische schildersschool- of Europees erfgoed? Of behoren ze tot alledrie? Is een creatieve uiting “Vlaams” of “Waals” wanneer ze door een Vlaming of Waal (en dan hangt het er nog van af welke taal ze spreken...) gemaakt wordt? Kan een buitenlander ook “regionale” kunstuitingen maken? Meer nog, men kan zich afvragen welke transhistorische verbondenheid, zowel op cultureel als geschiedkundig vlak, er nog bestaat tussen de mensen van nu en vroeger. De erfgenamen van de Romeinse legers die een duizendjarig rijk stichtten, werden tijdens de twee laatste wereldoorlogen als lafaards en verraders beschouwd. Is het bovendien een argument te stellen dat omdat men 200 jaar geleden collectief iets beleefde dit zou gaan behoren tot het primordialistische volksbewustzijn? Worden (historische) gebeurtenissen niet eerder gebruikt door de huidige machthebbers om hun idee van de aan de massa voorspiegelde natie te legitimeren .
En quid met de Angelsaksisering en de mondialisering- iedereen gebruikt onderhand Engels en internet- die ons overspoelen? Moeten we omdat we hieraan onderhevig zijn alle nationaliteiten dan maar afschaffen en, op basis van de gedeelde “globale” publieke cultuur de wereldstaat uitroepen?
Eenheid van taal, verschillen
Hoewel het op het eerste gezicht voor nationalisten noodzakelijk lijkt dat aan alle criteria voldaan is om een natie-staat te vormen, valt het kenmerk taal als determinant om een staat af te bakenen het meeste op. Ook de stichters van België meenden dat taal een belangrijke rol speelde voor het bestuur van een land. In de Grondwet werd weliswaar de vrijheid van taal opgenomen, maar met de keuze voor het Frans als enige bestuurstaal knoopte men aan bij een eeuwenlange traditie die sedert de graven van Vlaanderen in zwang was en slechts door de Nederlanders (1815-1830) gedeeltelijk onderbroken was. Nationalisten vandaag in Vlaanderen, Baskenland, Catalonië, Wales of Alto-Adige beroepen zich- vooral- op de eenheid van taal als fundament voor een soevereine natie . Dat is weinig verwonderlijk. Taal immers is het gemakkelijkste criterium om bevolkingsgroepen af te bakenen. Het is ook het meest zichtbare, meer zichtbaar dan het verschil tussen steden, streken of mensen onderling. Zeker, door België loopt een taalgrens, er lopen er zelfs meerdere. Dit betekent concreet dat in het zuiden een meerderheid Franstaligen, in het noorden een meerderheid Nederlandstaligen en in het oosten Duitstaligen wonen. Daaraan worden dan politieke, economische, sociologische, ja zelfs natuurkundige verschillen gekoppeld, die een gescheiden beleid moeten rechtvaardigen. Iedere dag opnieuw “stelt men verschillen vast” – al dan niet in denken- aan weerszijden van de taalgrens. Het lijkt normaal dat het federaliseringsproces enerzijds bestaandse verschillen niet tempert- integendeel- en anderzijds bij vergelijking van steeds twee zelfde taalzones (Brussel en Duitstalig België worden meestal buiten beschouwing gelaten) men steeds opnieuw verschillen “ontdekt”. Waarom verschillen de opdeling van een democratische rechtsstaat rechtvaardigen is niet duidelijk. Democratie bestaat immers net omdat mensen niet allemaal hetzelfde denken, dezelfde politieke voorkeur hebben of dezelfde taal spreken.
Een lappendeken van taalgroepen
De overdreven accentuering op het taalaspect en vooral de koppeling daaraan van politieke gevolgtrekkingen maakt in feite de hele Vlaamse Beweging belachelijk. Immers, waar tot in de jaren 60 van de vorige eeuw gestreden werd tegen taalonrecht, is dit aspect vandaag totaal in de schaduw gezet door de politiek-economische chantage van een bepaalde machtselite- aan weerszijden van de taalgrens- die voor de twee taalzones steeds meer nieuwe bevoegdheden wil afdwingen. Dat dit gebeurt met institutionele chantage wordt openlijk niet gezegd. Zelfs op de meest flagrante contradicties mag niet worden gewezen. Zo kan Brabant niet één provincie zijn, maar besturen de twee grote gemeenschappen van ons land in Brussel wél samen. Zo wordt voortdurend de indruk gewekt dat België uit twee delen bestaat, terwijl het uit drie gemeenschappen en drie gewesten (en 10 provincies) is samengesteld. Voorts dient gezegd dat het “taalhomogene” aspect uiterst relatief is. In Duitsland en Oostenrijk spreekt men één taal, maar zijn er toch twee staten . Zo ook het Verenigd Koninkrijk en de VSA, of Nederland en Zuid-Afrika.
In de wereld zijn er 5-10.000 taalgemeenschappen en in Europa alleen al is geen enkele taalhomogene staat- op Ijsland en Portugal na. Wanneer elk taalgebied zich tot de status van soevereine staat zou willen verheffen zou er wat onze wereld betreft een catastrofe ontstaan. Een wirwar van kleine staatjes die allianties moeten afsluiten om blokken te vormen tegen elkaar, met alle nefaste gevolgen vandien. In “onze” streken alleen al worden een twintigtal talen gesproken. Het Nederlands wordt in Nederland, België en Frankrijk (80.000 man) gesproken. Maar ook het Vlaamse dialect van de kusstreken wordt buiten België door 230.000 mensen gesproken (waarvan de meesten wonen in Zeeuws-Vlaanderen). Het Frans wordt dan weer gesproken in Wallonië, Brussel, Fr ankrijk en Luxemburg. In het zuiden van ons land wordt er bovendien eveneens nog Picardisch (Henegouwen) gesproken. Het Duits wordt gesproken in Luxemburg, Oost-België en Duitsland. Voorts is er nog het Fries dat naast Nederland ook in Schlesswig-Holstein en Oost-Friesland (Duitsland) gesproken wordt. En dan is er nog het Letzeburgisch, in Belgisch Luxemburg, Duitsland en in het Groothertogdom. Het Allemanisch, de taal van de Elzas wordt voorts nog steeds gesproken in Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Liechtenstein. Frankrijk is nog steeds een lappendeken van taalgroepen: in het noorden de langue d’oil met zijn verschillende varianten en in het zuiden de langue d’oc, het Baskisch en het Italiaans. (Minderheids)talen in Duitsland zijn het Deens, Sorbisch en het Pools. Daarbij rekenen we nog niet eens de talen van immigranten zoals Arabisch of de gebarentaal voor doven, waarbij het Belgisch-Nederlands dichter bij de Waalse variant staat dan bij het “Nederlands” Nederlands.
De Belgische situatie
Bovenstaande maakt duidelijk dat de homogeniteit van taalregio’s en het streven ervan naar zelfbeschikking (in Europese context) onmogelijk is. Vele talen hebben zelfs niet eens het statuut van officiële landstaal, het Spaans in de VSA weze daar een voorbeeld van. In België hebben de drie talen het statuut van landstaal. Wat de Belgische situatie zo uniek maakt, en daarin verschilt ze ook van pakweg de Zwitserse is niet alleen dat er twee grote taalgemeenschappen zijn, maar ook dat deze twee taalgemeenschappen met lengte de zwaarst wegende constitutieve bestanddelen zijn in het Belgisch federaal model. In Zwitserland neemt het Duits een vergelijkbare positie in dan bij ons het Nederlands (63.6%) heeft het Frans 50% minder sprekers dan in België (18%) en nemen zowel Italiaans (10%) als reto-Romaans een minderheidspositie in. Met andere woorden: politiek gezien nemen er geen twee polen een meerderheidspositie in.
Vaak wordt geargumenteerd dat België een artificiële staat is. Dat alle staten mensenwerk zijn en totaal naamloze gehelen waarop niemand vat heeft wordt er niet bijgezegd. Enkel stamverbanden waarin iedereen iedereen kent zijn min of meer “natuurlijk” omdat men daar samenleeft met bloedverwanten (extended households)... en dan nog. Andere meertalige staten, zoals Zwitserland zouden wel natuurlijk zijn. Het studieblad “secessie” gaf het voorbeeld waarin Zwitserland zou blijven bestaan wanneer men de Franstalige kantons eruit zou snijden, terwijl België een “gelijkaardige” tweedeling niet zou overleven. Daarom zou Zwitserland een “natuurlijke” staat zijn . Men hoeft slechts een blik op de kaart te werpen om de onzin van deze bewering in te zien. De Franstaligen vormen in Zwitserland noch geografisch (met slechts 25% van het grondgebied), noch taalkundig (18%), noch politiek-institutioneek (slechts in de kantons Vaux, Genève, Neuchâtel en Jura, i.e. in 1/8e van de kantons, tov. 14/25 Duitstalige, zijn Franstalig). In België is dit enkel bij benadering vergelijkbaar met Brussel of met de Oostkantons. Indien deze zich zouden afscheiden van België zou er ook een Belgische natie blijven bestaan.
Slotsom
Homogene staten zijn een illusie, net omdat mensen verschillen. Na het Congres van Wenen (1815) is Europa ingedeeld in staten waar min of meer een eenheidstaal was. Slechts België en Zwitserland vormden hierop een uitzondering. Ook na WO I hertekende men de Oost-Europese kaart waarbij oude meerderheden nu minderheden werden. Europees separatisme is overigens bijna nooit op taalbasis gebeurd, wel om wille van economische redenen (Tsjechië en Slovakije) en omwille van religieuze motieven (Joegoslavië). De ex-SU vormde hierop wel een uitzondering, maar ook daar vormden nieuwe staten zich rond “meerderheidstalen”. De drijfveren achter het uiteenvallen van de SU waren uiteraard eerder een reactie op het communistisch centralisme uit Moskou (of van de regionale KP-s) waarop men slechts nationalisme als antwoord had. Dat is begrijpelijk, ook de door Napoleon overheerste volkeren beriepen zich op nationalisme. De vraag nu is of Europa, dat slechts staten erkent- het Europa van de regio’s is derhalve klinklare onzin- de weg wil opgaan van de balkanisering of die van het (geregeld) opzoeken van middelpluntzoekende krachten, ondanks de economische, sociologische en taalkundige gevoeligheden die binnen en tussen lidstaten kunnen verschillen. Ook in België stelt zich een gelijkaardige vraag, hoe gaan we ze beantwoorden?