Voor wie even tijd heeft en wat meer wil leren over de ideologie van de DE VLAG. (door Jef van de Wiele)
Men kan de stemmen van het bloed verdoven, tot zwijgen brengen nooit. Hoe hard de gesel van het lot ook op Vlaanderen mag neergekomen zijn, hoe zwak de krachten waren die innerlijke twisten in de Duitse landen gelaten hadden, de oeroude bewustheid een grote gemeenschap uit te maken ging nooit verloren. Kon ook niet verloren gaan. Zo sprak uit Marnix' mond te Worms de stem, die duizend jaren vroeger geklonken had langs de Schelde en de Maas, langs de Rijn en de Elbe, en overal waar duizend jaar vroeger harde vuisten de taaie grond hadden opengebroken tot volle vruchtbaarheid. Zo sprak de stem in Dürer toen hij te Antwerpen verwijlde en zich niet losrukken kon van de toverbanden die hem blijmoedig gevangen hielden voor de taferelen der Brabantse meesters en de vreugde van hun Germaanse tafelgulheid. Zo sprak de stem van de Duitse hoogleraar, toen hij in de jaren van Vlaanderens diepste rampspoed, aan Vlaamse geleerden "De Broederhand" reikte ; - zij sprak, toen Vlaanderens wilde jongeling, uit Duitse vader geboren, zijn schallende wekroep over het Vlaamse land zond, roepend om Germaanse grootheid ; - zij sprak uit de geestdriftige zinnen van Vlaanderens redenaar, de vriend van de wilde jongeling ; - zij sprak uit de dichterschaar, die rond de jongste eeuwwisseling in een gemeenschappelijk tijdschrift, de banden nauwer ging toehalen.
En toen Duitsland eindelijk ontwaakt was, onder het levenwekkend woord van zijn grote schepper, van Adolf Hitler, toen waren jonge handen klaar om in een handgreep die tot vuist werd DE VLAG van het gemeenschappelijk bloed op te richten in de opstekende stormwind. Want de stormwind zette op ! Waren er niet bergen van wantrouwen, van smaad en van haat opgericht tussen de broeders van hetzelfde bloed ? Maar zij wisten dat een wil bergen verzetten kan, en dat een wil uit eenzelfde bloed geboren, die bergen ook verzetten zou. En ze zijn verzet ! Van de Noordzee tot de Oostzee, van de welige weiden uit het Vlaamse Westen, tot de oneindige landouwen van het Oosten schalt nu die stem, die ééne stem der verbondenheid. Het Rijk groeit !
En daarmede ligt de taak van de Vlaams-Duitse Arbeidsgemeenschap meteen klaar, gebiedend afgebakend : bouwen aan het Rijk. Deze jonge mannen, ze hebben niet geteld. Ze hebben niet gewikt en gewogen en zijn niet angstig geworden of aan 't sidderen gegaan, dat er daar, in die Arbeidsgemeenschap, tachtig millioen zouden staan tegenover vijf millioen, want zij wisten en zij weten dat men bloed niet tellen kan, dat die tachtig niet tégen die vijf staan kunnen, maar dat bloed bij bloed één grote eenheid vormt, een gemeenschap. Zij wisten en zij weten dat alleen de w�*�*rde telt van het bloed, de waarde van zijn durf, van zijn aanpakken, van zijn arbeid. Wanneer zij denken aan hun dichters, aan hun schilders en hun schrijvers, aan hun denkers en hun sprekers, aan hun arbeiders en aan hun boeren, - de stoerste arbeiders van Europa, de vlijtigste boeren van het vasteland, - dan wisten de jonge mannen die uit Vlaanderen kwamen, dat zij gerust de hand leggen konden in de hand hunner Duitse kameraden en dat Vlaanderen - ondanks de eeuwen van onderdrukking en vernedering - de oude trotse houding niet verloren had, en als volwaardige vennoot in deze Arbeidsgemeenschap treden kon. En zo kon dan deze Vlaams-Duitse Arbeidsgemeenschap uitgroeien, niet alleen tot een staalsterk instrument in de uitbouw van het komende Rijk, maar kon het als symbool en voorbeeld dienen voor alle volksdelen, die naar het Rijk groeien. Geen levenloos instrument, maar een bloedrijk organisme, dat in honderden cellen tot in de kleinste gemeenten van Vlaanderen, tot in de verste steden van Duitsland de gemeenschappelijke bloedslag voert.
Wij weten dat wij ons bevinden midden in het eerste stadium van het groeien naar het Rijk. Maar het is onze grootste fierheid, dat wij, stichters en dragers dezer gemeenschap, er door ons werk en door onze inzet hebben voor gezorgd dat voor Vlaanderen dit eerste stadium reeds overwonnen werd. Overwonnen in de geest waarin deze Arbeidsgemeenschap werkt ! Wie kan er daar, bij de honderd en één initiatieven, plannen, arbeidsvelden, die onze duizenden medewerkers telkens opnieuw ontdekken en aanbreken, wie kan er in onze arbeid vaststellen of die initiatieven en deze arbeid uitgaan en gedragen werden en worden door Duitsers of door Vlamingen ? Het Rijk ontplooit zich in onze arbeid.
Wij willen aan onze arbeiders een vaderland schenken. Zij waren er zolang van verstoken gebleven. Wij willen dat zij, staande aan hun werkplaats, wéten niet als vreemden gekomen te zijn, maar als volwaardige volksgenoten, als volwaardige bloedsbroeders. Wij willen hun ook hun engere heimat behouden, door vaste banden te slaan tussen hen en hun familie. Daarom naast de levende cellen in Vlaanderen, de levende cellen in Duitsland. Wij willen, dat de zegeningen, die in zo luttele jaren het nationaalsocialisme reeds voor de arbeiders heeft kunnen tot werkelijkheid maken, ook voor de Vlaamse arbeider in tastbare, vreugdige sociale verwezenlijking hem de arbeid maken tot een blijmoedige taak. Wij willen dat de arbeider in Vlaanderen wete dat een oneindige ruimte op de vruchten van zijn arbeid wacht, en dat voor honderden jaren de arbeid ook voor hem zal roepen om handen, altijd meer handen. Wij willen de honderd duizenden deelachtig maken aan het ware socialisme, en dragen het daarom naar honderd duizenden uit.
Wij hebben niet gevraagd aan onze kunstenaars, of zij bewust waren van hun grootse taak, of zij bewust en trouw gebleven waren aan hun bloed. Wij hebben hun gevraagd hun kunst zó tot bloei te brengen, dat zij getuigt van de diepste waarden van dit bloed. Ook daar, waar zij zich dachten te kunnen afkeren van hun volk, heeft in hen de stem van het bloed luider gesproken dan alle uiterlijke verlokkingen, en is hun kunst tolk gebleven van een ongebroken, van een sterke stam. En hun kunst verovert niet alleen Vlaanderen, niet alleen Duitsland, - hun kunst verovert het Rijk. Vlaanderen zal leven, Vlaanderen wordt groot ! Onze Duitse kameraden hebben het sterke geloof dat Duitsland, als kernland het sterkste land van het Rijk, ook het schoonste zijn zal, - maar in ons, zonen van een adelijke stam, leeft de trotse overtuiging dat Vlaanderen dit schoonste Rijksdeel worden zal. En dat is dan de inzet mede van de Arbeidsgemeenschap : niet alleen de sterke eenheid te smeden van het komende Rijk, maar in een opbouwende wedstrijd te streven naar de kroon van de schoonheid onzer kultuurscheppingen. Zo zal trouwens het streven van het gehele, grote Rijk zijn : tussen al die stammen, al die volkeren in hun harmonische volkseigenheden, opbouwend te streven naar de kroon. Wij wéten, wij dragen het rotsvaste bewustzijn, dat Vlaanderens taak de taak zijn zal van een herenvolk, van een volk dat leiding geven kan. De as van Claes klopt op onze borst ! Maar laten wij niet aan de overwinning denken, en niet aan het geluk. Maar aan de arbeid. Want er zijn er vele vele duizend in dit kleine land van Vlaanderen, die wij nog wekken moeten voor hun taak. Wij moeten voor hen de leer van het nationaalsocialisme doen gloeien als een open haardvuur. De vlamtongen zullen met hun gloed over hun gezicht spelen, en onder de huid zal dat andere gloeien zijn, het gloeien van hun bloed. In het vlamgefluister zullen de oude verhalen levend worden, en hen terugvoeren naar hun vaderen, en naar de plichten van hun bloed. Laten wij nationaalsocialisten wekken, hun doorvlammen met onze overtuiging, tot zij de hand aan de ploeg slaan en met ons ploegen en zaaien. Iedere dag. Ieder uur.
Wij zitten in de kleine dorpen, en wij leren de jeugd haar komende grootse taak. Wij leren ze opmarcheren naar de grootheid der vaderen, en naar de grootheid der komende geslachten. Wij leren de dorpsonderwijzer hoe hij de leider is, die uit de bekrompenheid van de toren, maar met de grootsheid van de heimatvisie die deze toren uitspreekt, zijn jeugd terug te voeren heeft naar haar eigen bloed. En hoe hij kan inwerken op de timmerman en de schoenlapper, op de dorpssmid en de wagenmaker.
Wij zitten in de kleine steden, waar zoveel nijverige handen in kleine werkhuizen zitten bijeengedrumd. En wij wijzen de vele kleine en grote patroons in Vlaanderen hoe zij moeten worden tot vaders hunner arbeiders, tot vreugdebrengers in zovele kinderrijke families. Wij gaan den boer op, en spreken tot jonge, bralle kerels, die op de kleine hofstee met nijd in het hart rondgaan om de andere broers, van wien er een het hof krijgen zal. En wat er dan uit hen moet geworden. En wij spreken hun over de oneindige verten der zwarte aarde, zwart van vruchtbaarheid, die te wachten ligt op de beet van de ploeg. De aarde van het Oosten, aarde van het Rijk, aarde van Vlaanderen.
En wij leiden ze op voor de arbeid die komt, voor de arbeid die wacht op de arbeider. Op de architect en de ingenieur, op duizenden en duizenden architecten, en tienduizenden ingenieurs, de arbeid van het grootste, sterkste Rijk dat de wereld ooit heeft gesierd. Wij vragen hen in die gemeenschap te treden, en in die gemeenschap, samen met Duitse kameraden, de weg te zoeken en de manier. En zich klaar te maken, klaar voor de dag die komt.
Als even de blik wijlt bij het verleden van dit bloed, dan ziet het die beroerlijke tijden, toen bloedvreemde horden de Vlaamse haarden konden brandschatten en de kinderen van Vlaanderen doorsteken in de moederschoot. Dan stonden alle horizonnen in de laaiende gloed, uit alle verre daken sloegen de vlammen, van alle torens waaide de brandlucht, en tégen de roodgloeiende hemel de zwarte dreiging van galg en van rad. Mijne Kameraden van de Vlaams-Duitse Arbeidsgemeenschap, d�*t komt nooit weder.
Als op een lichte Zonnewendenacht Hingst Horssen naar de aarde stijgen zal, omdat hij zich daarboven verveelt, dan zal hij rond de glimmende stenen van het huis der vaderen laaiende vlammen vinden, vlammen van eeuwige vreugdevuren, en rond die vlammen de zonen van een trotse stam. Want zij hebben begrepen. Wij binden de helm vaster, en marcheren. Marcheren voor het Rijk.
Ik heb een vaderland gevonden.
