Lesane |
24 oktober 2003 16:06 |
Opiniebijdrage Jan Van Doren in FET van 23.10.03
Alle hens aan dek voor Wallonië
Op de federale Werkgelegenheidsconferentie werden de regionale verschillen zedig uit de weg gegaan. Nu de minister van Werk, Frank Vandenbroucke, werkzoekenden beter wil controleren, komt de aap uit de mouw. Wallonië wil zich amper engageren rond controle en begeleiding van werkzoekenden, terwijl juist daar er het meeste nood aan is. Om de Waalse jobachterstand in te halen, dienen de gewesten voor hun verantwoordelijkheid geplaatst, onder meer inzake de werkloosheidsuitkeringen, stelt JAN VAN DOREN. De auteur is adjunct-directeur van de VEV-Studiedienst
'Alle hens aan dek voor werk. Onze jobachterstand op Europa inhalen.' Zo luidde de titel van de omstandige nota die Jan Smets, directeur van de Nationale Bank van België (NBB), voorlegde aan de deelnemers van de Werkgelegenheidsconferentie. Een tweede subtitel zou bijzonder passend zijn geweest: 'De Waalse jobachterstand op Vlaanderen inhalen.' Het rapport legt de verschillen tussen Noord en Zuid nogmaals pijnlijk bloot.
Hoewel België een klein land is, zijn de regionale verschillen inzake werkloosheidsgraad in geen enkel land van de Europese Unie groter, met uitzondering van Italië. Zo noteert Smets, in lijn met de jarenlange aanklacht van OESO, IMF en EU.
Diplomatisch wijst de NBB-directeur erop dat de verschillen ook groot zijn tussen provincies en arrondissementen. Maar een goede verstaander maakt hij duidelijk dat vooral de regionale verschillen uit de band springen. Zo varieerde de geharmoniseerde werkloosheidsgraad in 2001 van 3,8 procent in Vlaanderen over 10,6 procent in Wallonië tot 11 procent in Brussel. Het verschil tussen provincies binnen Vlaanderen verbleekt hierbij: van 2,6 procent in Vlaams-Brabant tot 4,7 procent in Antwerpen. En de verschillen tussen arrondissementen noemt Smets perfect vergelijkbaar met wat wordt vastgesteld in de andere lidstaten.
Ook inzake werkgelegenheidsgraad - aantal werkenden ten opzichte van de bevolking op arbeidsleeftijd - blijven de regionale verschillen groot. Vorig jaar beliep de werkgelegenheidsgraad in Vlaanderen 63,1 procent tegenover 55,6 procent in Wallonië. De achterstand van Wallonië is vooral groot bij de jongeren, een kloof van 11 procentpunt. Omgekeerd ligt de werkgelegenheidsgraad bij de plus-55-jarigen in Vlaanderen op een absoluut dieptepunt, een procentpunt onder Waals niveau.
De sterke regionale verschillen inzake werkloosheid en werkgelegenheid worden in verband gebracht met de zeer beperkte mobiliteit - zowel verhuizingen als pendel - tussen Vlaanderen en Wallonië. Mobiliteit zou normaal deze verschillen uitvlakken, door een arbeidsmigratie van de zwakke naar de sterke regio. In de verhouding Vlaanderen-Wallonië speelt dit dus niet. Binnen Vlaanderen echter, evenals tussen Vlaanderen en Brussel, is er wél een zeer intensief pendelverkeer. Vlaanderen is terzake zelfs koploper in Europa. Met andere woorden, de taalgrens vormt in dit land een bijzonder hardnekkige barrière voor arbeidsmobiliteit. Een Belgische arbeidsmarkt bestaat niet. Een Vlaamse wel. Een Waalse in wat beperktere mate.
Aparte arbeidsmarkten vergen een apart beleid. En dat gebeurt nu al ten dele, ten minste wat het 'preventief' werkgelegenheidsbeleid betreft: onderwijs en vorming, evenals begeleiding van werkzoekenden. Ook op deze punten wijst het rapport-Smets op een kloof tussen Noord en Zuid, die helaas ook in het nadeel is van Wallonië.
Voortgaande op de PISA-enquête van de OESO over de kennis van 15-jarigen, is Vlaanderen na Finland koploper in de EU. De Franse gemeenschap bengelt aan de staart van het Europese peloton, in het gezelschap van Portugal en Griekenland. Van alle laatstejaars in het algemeen secundair onderwijs zit in Vlaanderen 83 procent op schema, in de Franse gemeenschap amper 70 procent. Voor het beroepsonderwijs zijn de cijfers respectievelijk 43 procent en_ 17 procent.
Inzake begeleiding van jongeren naar een job doet Wallonië meer inspanningen dan Vlaanderen. In Wallonië krijgt 71 procent van de jonge werklozen binnen de zes maanden een persoonlijk actieplan aangeboden . In Vlaanderen is dat 57 procent. Maar bijna 40 procent van de Waalse jongeren blijft langdurig werkloos, tegenover amper 13 procent in Vlaanderen. Wallonië is hiermee veruit koploper in Europa inzake langdurige jeugdwerkloosheid. Vandaar ook de sterke focus van Waalse politici op jongerenbanenplannen.
Vlaanderen situeert zich inzake instroom van jongeren in langdurige werkloosheid in de Europese subtop, na de Scandinavische landen, Ierland en Oostenrijk. Vlaanderen moet vooral het probleem van de 55-plussers aanpakken.
Van de werklozen boven de 25 jaar krijgt in Vlaanderen twee op de drie binnen het jaar een persoonlijk actieplan aangeboden, tegenover slechts één op de drie in Wallonië. Van de volwassen werklozen blijft in Vlaanderen 11 procent langdurig in de werkloosheid hangen, tegenover 23 procent in Wallonië, alweer de slechtste score in de EU.
Niet langer aanzien
Vlaanderen toonde zich op de Werkgelegenheidsconferentie bereid tot extra inspanningen. Wallonië, waar het schoentje echt langs alle kanten knelt, niet. De Werkgelegenheidsconferentie bleef op dit punt in wollige frasen hangen. Anderzijds kreeg Vlaanderen nul op het rekwest voor zijn vraag naar een federale beloning voor de gewesten die goed werk leveren inzake de werkloosheidsbestrijding. Thans gaat enkel de federale overheid met de baten lopen.
De minister van Werk neemt nu zelf het heft in handen door alvast de controle via de RVA aan te scherpen. Terecht. Het kan niet dat gebrekkige regionale inspanningen inzake de bestrijding van werkloosheid of gebrekkige medewerking aan sanctionering van misbruiken ongemoeid worden gelaten en toegedekt met de federale factuur van het federale, curatieve stelsel van werkloosheidsuitkeringen. Hiermee wordt enkel maar het bestaande onevenwicht tussen de deelstaten inzake werkloosheid en zo ook de bijdrage tot de federale publieke financiën versterkt.
Het klopt natuurlijk dat een strengere controle op werkzoekenden alleen geen soelaas brengt. Maar minister Vandenbroucke kan moeilijk in plaats van de gewesten het hele preventief werkgelegenheidsbeleid gaan voeren. Dat is ook hoogst onwenselijk, gelet op de regionale verschillen.
De oplossing moet in een andere richting worden gezocht, met name in een minstens gedeeltelijke regionalisering van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen. Zo kan het preventief en curatief werkgelegenheidsbeleid beter op elkaar worden afgestemd, worden lasten en lusten terzake verenigd en worden de gewesten geresponsabiliseerd voor hun inspanningen in de bestrijding en vooral voorkoming van werkloosheid. De regionale verschillen blijven toedekken met federale uitkeringen en dito banenplannen is een dood spoor.
|