baarle |
16 november 2006 08:57 |
Wet tegen Oranje-gezindheid nog steeds in voege?
Op 25 juli 1834 stemde het secessionistisch bewind in Brussel een wet die "Oranje-gezindheid" verbiedt. Dat zegt veel over de zwakte van dat regime en zijn gebrek aan volkse steun.
De wet verbood ondermeer openlijk te laten zien dat men Oranjegezind is of "onderscheidingstekens van een vreemde natie" te dragen.
Het laatste artikel laat vermoeden dat deze wet ondertussen niet meer in voege is. We moeten dus niet vrezen voor de veiligheid van Tantist.
Maar hilarisch is het wel dat het separatistisch clubje van 1830 het nodig vond om Hollandse cocardes (tiens, iedereen was toch "tegen de Ollanders"?) te verbieden.
---
Wet van 25 juli 1834
Art. 1. Wie het ook zy, die, het zy door gesprekken, kreten of drygingen op openbaere plaetsen of in vergaederingen uytgesproken; het zy door schriften, gedrukte bladen, teekeningen, graveersels, schilderstukken of zinnebeelden verkocht of rondgedeeld, ten verkoop aengeboden of in publieke plaetsen of vergaederingen ten toon gehangen; het zy door plakaeten of plakbilletten voor de oogen van het publiek geplaetst, of op welke andere wyze, openbaerlyk de terugkomst van de familie van Oranje-Nassau of van een lid van dezelve zal hebben uytgeroepen of geëyscht, zal gestraft worden met eene gevangenis van dry maenden tot vyf jaeren en met eene boete van vyf honderd tot tien duyzend franken.
Art. 2. Wie het ook zy, die een openbaer bewys ten voordele van dezelfde familie, of voor een van haere leden zal hebben gegeven, zal gestraft worden met eene gevangenis van eene maend tot twee jaeren en met eene boete van vyf-en-twintig tot vyf honderd franken.
Art. 3. Wie het ook zy, die, zonder verlof van den koning, zal hebben uytgestoken of openbaer gedraegen een vaendel, een kokarde, of onderscheydings-teekens van eene vreemde natie, zal gestraft worden met de straffen in den vorigen artikel vermeld.
Art. 4. Ieder publiek ambtenaer, elk militair, ieder persoon het genot hebbende van een pensioen ten laste van den Staet, der gemeynte, of van de provincie, die schuldig verklaerd zal zyn geworden van eene der feyten by een der dry voorstaende artikelen voorzien, zal boven dien door hetzelfde vonnis worden vervallen verklaerd van alle openbaere bediening, graeden, eerbewyzen; en zal insgelyks, door hetzelfde vonnis, van zyn pensioen beroofd mogen worden.
Art. 5. De schuldigen zullen, in de gevallen by dezelfde artikelen voorzien, vervallen worden verklaerd van de regten van kiezer en van verkiesbaerheyd voor den tyd van dry jaeren het minste en zes jaeren het meeste.
Art. 6. Wie het ook zy, die openlyk, zonder verlof van den koning, het een of het ander der teekens van welke order het ook zyn moge, zal hebben gedraegen, zal gestraft worden met eene gevangenis van acht dagen tot een jaer en met een boete van vyftig tot vyf honderd franken, zonder prejuditie van de toepassing, zoo er reden toe zy, van de straffen in art. 2. hierboven en 259 van den wetboek van strafregt vermeld.
Art. 7. De artikelen 3 en 6 der tegenwoordige wet zyn niet toepasselyk, noch op diplomatische agenten en erkende consuls en hunne gevolgen, noch op de vremdelingen met een zending by het gouvernement belast of reyzende met goedkeuring van het gouvernement.
De oorlogs-gebouwen of van koophandel aen geallieerde of onzydige natiën toebehoorende, zullen insgelyks, in de havens en binnen wateren, hunne vlag volgens de ingestelde gebruyken vermogen uytsteken.
Art. 8. De artikelen 57 en 58 van den wetboek van straf-regt zyn op de tegenwoordige wet toepasselyk gemaekt.
Art. 9. De kennisneming der misdryven by de art. 1, 2 en 3 hierboven voorzien, wordt toegekend aen de geregtshoven van zittingen.
Art. 10. De tegenwoordige wet zal ophouden van kracht te zyn van het tydstip af van het eyndelyk traktaet tusschen Holland en België.
|