Fonske |
30 december 2006 01:34 |
Citaat:
Stouthuyzen is gewoon, zoals uit het citaat hierboven blijkt, de zoveelste goedprater van censuur. De koran staat vol aanzetten tot geweld, en de teksten van Lenin en Mao ook, maar geloof niet dat Stouthuyzen en co zullen zeggen dat die teksten moeten gecensureerd worden. Integendeel, wie kritiek heeft op de koran is een islamofoob en de pvda, die zich beroept op Lenin & Mao, zal ongecordond mee Hoboken kunnen besturen.
Om Stouthuyzen te parafraseren, de vrije meningsuiting is totaal of ze is niet. Iedere uiting of bewering, die door de toerekeningsvatbare luisteraar op basis van eigen geweten en verstand kan beoordeeld worden, dient te worden toegelaten, zonder meer. Al de rest is tirannie.
|
Ik had zulke reactie wel verwacht. Dat ne politiek correcte zou zijn die wil censurenen. Jammerlijk genoeg voor jou bestaat het uit vijf delen. De twee eerste hieronder
Citaat:
2006 was het jaar waarin de vrijheid van meningsuiting tegen haar grenzen aanbotste: de Mohammedcartoons, de uitlatingen van de paus over de islam, het negationisme van de Iraanse president Ahmadinejad, en onlangs nog dichter bij huis: de homofobieprijs voor Gerard Bofidée. Is de vrijheid van meningsuiting onbeperkt? Of moet ze in sommige gevallen toch aan banden worden gelegd? Patrick Stouthuysen probeert die vraag te beantwoorden in een vijfdelig essay. Vandaag aflevering 1: de vrijheid van mening in het historisch onderzoek.
GESCHIEDENIS wordt nooit geschiedenis, dat hebben we het afgelopen jaar wel vaker moeten vaststellen. Zo werden in de aanloop naar de Nederlandse parlementsverkiezingen een aantal kandidaten van Turkse komaf van de kieslijsten geweerd, omdat ze weigerden de moord op de Armeniërs in 1915 als genocide te veroordelen. Dezelfde kwestie verdeelde ook het Franse parlement waar, op voorstel van de linkse oppositie, een wet werd aangenomen die de Armeense volkerenmoord als genocide erkent.
Als de politiek zich met de geschiedenis bemoeit, dan is dat meestal om een symbolische daad te stellen. In dit geval: sommige kwesties - de Holocaust, de Armeense volkerenmoord - vinden we zo belangrijk dat we ze boven alle twijfel willen verheffen. Uit respect voor de slachtoffers en de nabestaanden, ter lering van toekomstige generaties.
Die symbolische daden hebben echter gevolgen. Ontkenners van de Holocaust worden vervolgd. David Irving werd het afgelopen jaar in Oostenrijk tot drie jaar cel veroordeeld. Dat viel, ironisch genoeg, samen met de controverse over de Mohammedcartoons, toen we de vrijheid van meningsuiting verdedigden tegen intolerante islamieten. Siegfried Verbeke, onze bekendste negationist, werd een paar weken geleden onder elektronisch toezicht geplaatst. Hoe een enkelband dragen hem van het verspreiden van zijn overtuigingen zal weerhouden is overigens niet helemaal duidelijk.
Dit soort wetten heeft ook gevolgen voor ernstig geschiedkundig onderzoek. Zo werd de gereputeerde historicus Bernard Lewis, auteur van een groot aantal standaardwerken over de geschiedenis van het Midden-Oosten, door een Franse rechtbank veroordeeld omdat hij in een interview in Le Monde verklaarde de Armeense kwestie niet te zien als het resultaat van een geplande genocide, maar als ,,een brutaal neveneffect van de oorlog''. Dat is een uitermate gevaarlijk precedent.
Wat we over het verleden vertellen zegt vaak meer over ons dan over dat verleden. Voortdurend herschikken we de gebeurtenissen. We zetten in de verf waar we trots op willen zijn, we vergeten waaraan we liever niet worden herinnerd. Dat is een algemeen menselijke trek. Daarom hebben we professionele historici nodig. Van hen verwachten we dat ze onze neiging om het verleden bij te kleuren corrigeren.
Dat corrigerende vermogen van de geschiedschrijving werkt echter alleen wanneer historici de volle vrijheid krijgen om het gangbare beeld van de geschiedenis te nuanceren, bij te sturen of zelfs helemaal te herschrijven. Samenlevingen die dat niet toelaten verdienen terecht onze afkeuring.
Het verschil tussen een open en gesloten samenleving ligt precies in het aanvaarden dat de toekomst en het verleden open liggen. Elke generatie heeft de vrijheid een nieuwe wereld te maken en anders tegen het verleden aan te kijken.
Dat kan alleen als er instituties zijn die dat mogelijk maken. Een open samenleving veronderstelt democratische instellingen en rechten en vrijheden. Die instituties kunnen alleen functioneren als we ze permanent onderhouden. En daar schort het vandaag aan: we springen steeds slordiger om met de vrijheid van meningsuiting. Vaak met de beste bedoelingen, wat het overigens alleen maar erger maakt.
Zo bleek onlangs uit een onderzoek van de Taalunie dat zestig procent van de Vlamingen sommige boeken wil verbieden. En uiteraard behoren we allemaal tot die andere veertig procent, behalve wanneer het concreet wordt.
Wat bijvoorbeeld met boeken waarin gore seks of extreem geweld voorkomt? Ja, dat is natuurlijk wat anders. Of waarin de aanhangers of de profeten van een grote godsdienst worden beledigd? Dat kan natuurlijk niet. Of die de slavernij en het nazisme verheerlijken? Daar trekken we uiteraard de grens.
Vanzelfsprekend zouden we allemaal de vrijheid van meningsuiting vooral willen voorbehouden voor mooie en verheffende dingen. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Neem nu het Belgische koloniale verleden. Een tijdje terug was er al een parlementslid dat de standbeelden van Leopold II van straten en pleinen wou weghalen, om wat in Congo was aangericht.
Je hebt niet veel verbeelding nodig om je een actiegroep voor te stellen die ijvert voor de erkenning als genocide van de misdaden gepleegd in de koloniale periode. En het vergt nog minder verbeelding om je een politieke meerderheid voor de geest te halen die, uit schuldgevoel en om minderheden niet tegen de borst te stuiten, dat voorstel volgt.
Wat zal het resultaat zijn? Een gepolitiseerde geschiedschrijving. Bepaalde interpretaties van het verleden worden officieel boven elke twijfel verheven. Wie dat beeld wil bijstellen is dan strafbaar. Wie dan positieve dingen over de koloniale periode schrijft, bezondigt zich aan negationisme. Schoolboeken zullen worden herschreven, tv-programma's over de koloniale tijd gescreend op mogelijke wetsovertredingen. Wie het dan nog over het ,,beschavend werk van de missies'' heeft, riskeert de enkelband.
We moeten heel voorzichtig omspringen met het inperken van de vrije meningsuiting. Niet omdat gore seks en negationisme zo nodig vrij spel moeten krijgen. Wel omdat, wanneer de overheid zich bemoeit met wat we kunnen zeggen en schrijven, onherroepelijk het debat en de ideeënstrijd aan banden worden gelegd. En dan komen straffen en boetes in de plaats van argumenten.
Laat de vrije ideeënmarkt spelen. Je kunt erop vertrouwen dat historici taboes zullen willen doorbreken en gevestigde interpretaties onderuit proberen te halen: zo maken ze naam en faam. En dat zal anderen aansporen om die nieuwe interpretaties op hun beurt op hun waarde te toetsen. We kunnen erop vertrouwen dat het zelfcorrigerende vermogen van de intellectuele markt zijn werk doet.
Het is, in algemene zin, verkieslijk dat de overheid zich van inmenging in het wetenschappelijke bedrijf onthoudt. Vandaag probeert de overheid de wetenschap te sturen via het meten van de output. Meetbare indices - publicaties - bepalen hoeveel geld de universiteiten krijgen.
Het laat zich raden dat er dan vooral op veilig wordt gespeeld. Wetenschappers investeren vooral in onderzoek waar niemand zich een buil aan kan vallen, dat probleemloos zijn weg vindt naar de gevestigde vaktijdschriften. Dat is fnuikend voor de creativiteit en de gezonde dissidentie. Laat honderd bloemen bloeien, ook en vooral in de wetenschap.
Patrick Stouthuysen
(De auteur is politicoloog aan de Vrije Universiteit Brussel.)
|
Deel II
Citaat:
Is racisme een mening of een misdrijf?
Bekijk de pagina uit de krant2006 was het jaar waarin de vrijheid van meningsuiting tegen haar grenzen aanbotste: de Mohammedcartoons, de uitlatingen van de paus over de islam, het negationisme van de Iraanse president Ahmadinejad, en onlangs nog dichter bij huis: de homofobieprijs voor Gerard Bofidée. Is de vrijheid van meningsuiting onbeperkt? Of moet ze in sommige gevallen toch aan banden worden gelegd. Patrick Stouthuysen probeert die vraag te beantwoorden in een vijfdelig essay. Vandaag aflevering 2: de rechten van de racist.
DIT jaar overleed de Italiaanse journaliste Oriana Fallaci. Fallaci was zo'n beetje de verpersoonlijking van de journalistieke stijl van de jaren zeventig. Het interview werd toen nog tot de gevechtssporten gerekend. Als je toen je beroep ernstig nam, ging je niet gezellig met politici een beetje keuvelen over ditjes en datjes. Een geslaagd interview was een duel waarbij geen van de partijen kwartier gaf. Dat waren nog eens tijden.
Jammer genoeg zal Fallaci wellicht vooral herinnerd worden om haar laatste boeken, waarin ze ten strijde trekt tegen wat ze de dreigende islamisering van Europa noemt. Fallaci was duidelijk de pedalen kwijt.
Asielzoekers waren zonder onderscheid aanhangers van Bin Laden, drugshandelaars, bandieten of ,,met aids besmette prostituees''. Moslims urineerden op de trappen van de kerken, Arabieren ,,maakten te veel kinderen'' en ,,kweekten als ratten''. En Arabische mannen ,,hadden iets waardoor vrouwen van goede smaak zich van hen afkeren''.
Er gingen stemmen op om Fallaci's geschriften te verbieden. Toen ze stierf, liepen tegen haar trouwens nog een reeks aanklachten wegens overtreding van de wetgeving op het racisme. En eigenlijk, laten we eerlijk zijn, was wat Fallaci schreef ook racistisch.
En toch was het om verschillende redenen geen goed idee om haar voor de rechter te slepen. Vrije meningsuiting is absoluut of bestaat niet. Ook racisten hebben het recht hun mening te verkondigen, hoe aanstootgevend of kwetsend ook.
Ik merk dat ik niet zoveel medestanders vind als ik dat standpunt verdedig. Ook wie de vrijheid van meningsuiting dierbaar is, trekt hier blijkbaar de grens. Racisme, heet het, is geen mening, maar een misdrijf. Het argument dat we onwelkome boodschappen moeten tolereren omdat de maatschappij daar op termijn mogelijk beter van wordt, gaat in dit geval niet op, zegt men.
We hebben het hier immers niet over nieuwlichters die vooroplopen op hun tijd. Racisme drijft de spanningen in de samenleving nodeloos op de spits en zet bevolkingsgroepen tegen elkaar op. Als blanke man van middelbare leeftijd heb ik bovendien gemakkelijk praten: mijn soort mensen vormt zelden het onderwerp van discriminatie of uitsluiting. En toch volhard ik in boosheid.
Verbieden bevestigt, vrees ik, racisten alleen maar in hun gelijk. Door voor de juridische weg te kiezen gaan we het substantiële debat - waarom is racisme verkeerd? - uit de weg. Dat geeft voeding aan de idee dat er in feite ook geen goede argumenten zijn. Het argument ,,het mag niet omdat de wet het verbiedt'', is in meningsdelicten weinig overtuigend.
Het geeft bovendien stof aan de gedachte dat er misschien andere redenen zijn waarom je bepaalde dingen niet meer mag zeggen. Dat politiek en gerecht bijvoorbeeld in handen zijn van volksvreemde elementen, van salonlinksen, die zelf in dure wijken wonen en niets van de echte problemen willen weten.
Ik denk dat er meer te winnen valt door uit te leggen waarom in racistische termen spreken over medeburgers niet goed is en, vooral, door te verduidelijken welke fouten racisten maken. Maar daarvoor moet je natuurlijk wel met ze in debat gaan.
Een vrij debat zal antiracisten beter inzicht geven in wat anderen denken. Waarom vindt een auteur als Fallaci zoveel bijval, wat herkennen lezers in haar boek, welke vrees verwoordt ze, waarom delen die lezers haar verontwaardiging? Wie mensen wil overtuigen zal eerst moeten begrijpen wat ze bezighoudt.
Sommigen pleiten voor een verbod op racistische meningen uit respect voor de beledigde groepen en om de vrede in de multiculturele samenleving te bewaren. De verhoudingen tussen bevolkingsgroepen worden echter niet beter als sommige dingen voortaan alleen nog op fluistertoon mogen worden gezegd.
Zo zal je racisten niet van de ongefundeerdheid van hun meningen overtuigen. En slachtoffers van racisme worden evenmin gerustgesteld. Ze zullen nooit zeker weten of hun medeburgers zich van racistische meningen onthouden omdat er straffen op staan of omdat ze hun overtuigingen hebben bijgesteld.
Eigenlijk lijkt zo'n verbod zich vooral te richten op de twijfelaars en wankelmoedigen, die we tegen de sirenenzang van de racisten in bescherming willen nemen. Dat getuigt echter van opmerkelijk weinig geloof in de kracht van de eigen argumenten en in de redelijkheid van de medeburgers. Een merkwaardige houding voor wie de democratie en de multiculturele samenleving wil verdedigen.
De vraag is nog maar of de wet een geschikt instrument vormt om de mentaliteit te veranderen. Je kunt moeilijk beweren dat er, sinds de totstandkoming van de racismewet, veel is veranderd. Jongere generaties zijn er sindsdien niet minder racistisch op geworden, in internationaal vergelijkend onderzoek scoort Vlaanderen niet beter. Daar kan zo'n wet effectief niets aan veranderen.
En toch is er, als je het over een langere termijn bekijkt, heel wat veranderd. Het volstaat naar oude documentaires te kijken, of romans of kranten te lezen uit, bijvoorbeeld, de jaren vijftig. We zijn veel gevoeliger geworden voor kwetsend taalgebruik, voor stereotypering. Als mijn studenten het woord ,,neger'' lezen, fronsen ze hun wenkbrauwen. Ze hebben het nooit over ,,joden'' maar over ,,joodse mensen''. Ze zijn zich veel meer bewust van hoe ze over anderen praten.
Dat komt niet door de wet, maar door de ideeënstrijd, gevoerd door vorige generaties. Net daarom zijn, vreemd genoeg, antiracisten gebaat bij het toelaten van racistische meningen. Als er geen antiracismewet bestaat is er een grote taak en verantwoordelijkheid weggelegd voor antiracistische organisaties.
Dan wordt het opnieuw belangrijk om te mobiliseren, campagne te voeren en goede argumenten te bedenken. Dat leidt wellicht tot een scherper debat. Maar dat is beter voor de democratie dan meningen te verbieden en zo vrij spel te geven aan ressentimenten en complotdenkers.
Gilles Keppel, auteur van een reeks boeken over het fundamentalisme, besprak in Le Monde Fallaci's geschriften. Fallaci kwam, meende hij, de verdienste toe dat ze de islamkenners had wakker geschud. Die verwachtten niet dat dit soort stereotypen en gemeenplaatsen nog zo'n gretige afzet zou vinden. Ze beseften nu dat ze zich voortaan ook in het maatschappelijke debat moesten mengen en tegengeluiden laten horen. Dat lijkt me effectief de enige gepaste reactie.
Patrick Stouthuysen
(De auteur is politicoloog aan de Vrije Universiteit Brussel.)
|
Hij lijkt me toch niet zo een voorstander van censuur, niet?
|