De eerste reeks interventies zijn vragen en bemerkingen over het kiwisysteem: is het goed dat alleen het goedkoopste wordt terugbetaald, en wat als je er niet tegenkunt of onvoldoende op reageert? Hoe worden de keuzes gemaakt ed.
De tweede reeks interventies gaat over de marketing.
In deze tussenkomst beantwoord ik de eerste reeks rond het kiwisysteem, in een volgende bijdrage deze over marketing.
Het is onjuist dat in met het kiwisysteem zoals bijvoorbeeld in Nieuw-Zeeland (NZ) per ziekte maar één geneesmiddel wordt terugbetaald. In NZ worden voor alle ziekten alle geneesmiddelen terugbetaald die nuttig kunnen zijn, de besten het eerste. Als een patiënt met één middel niet wordt geholpen wordt via eenvoudige medische motivatie een ander middel 100% gesubsidieerd.
Het is een misverstand dat door mijnheer Neels, woordvoerder van de farmaceutische industrie, doelbewust wordt rondgestrooid. Zo durfde hij live in Ter Zake van maandag 29 november 2004 in een debat met mij beweren: “In Nieuw-Zeeland wordt maar één pijnstiller terugbetaald. En als je kankerpatiënt bent en je verdraagt dat middel niet, dan kun je kiezen: ofwel pijn lijden ofwel een ander middel uit eigen zak betalen”. Dit is een klinkklare leugen. En dat is makkelijk te verifiëren via de website over geneesmiddelen in België (
www.bcfi.be ) te vergelijken met deze in Nieuw-Zeeland (
http://www.pharmac.govt.nz/). Je zult zien dat dezelfde 11 morfine of afgeleiden (opoïden) in Nieuw-Zeeland worden gebruikt als bij ons in de palliatieve zorg. Met dat verschil dat in NZ ze allen volledig gesubsidieerd worden en bij ons de patiënt nog 25% uit eigen zak moet betalen. Ik kan als huisarts getuigen dat de uitgaven voor pijnstillers bij kankerpatiënten thuis één van de zwaarste posten is die wegen op het budget van de patiënt.
In NZ worden voor alle ziekten alle geneesmiddelen terugbetaald die nuttig kunnen zijn. Maar van een geneesmiddel dat door meerdere fabrikanten op de markt wordt gebracht (bijvoorbeeld onder generische vorm) wordt er slechts één merknaam terugbetaald. Namelijk deze die de openbare aanbesteding in de wacht kan slepen.
Het gaat hier dus in eerste instantie om de keuze tussen verschillende merknamen van eenzelfde geneesmiddel. Dat heeft uiteraard niets van doen met therapeutische keuzevrijheid, maar alles met de vrijheid voor de arts en de farmaceutische industrie om patiënt en ziekteverzekering al of niet onnodig op kosten te jagen. Bijvoorbeeld van de cholesterolverlager Zocor 40 mg had je tien verschillende merknamen met prijzen die varieerden van 54 euro tot 123 euro. Onder druk van de marketing schreven 90% van de artsen het duurste merk voor. Gevolg: de ziekteverzekering (wij allen dus) betaalde 69 euro teveel voor één doosje. In totaal werden zo in 2003 precies 29.3 miljoen euro teveel betaald, voor één geneesmiddel, van één Amerikaanse multinational MSD, die in België niets aan tewerkstelling, niets aan O&O heeft, alleen enkele medische vertegenwoordigers die de artsen de kop moeten zot praten dat ze het dure merkproduct moeten blijven voorschrijven. Wel aan die plundering stelt het kiwimodel een einde.
In tweede instantie dient er een keuze gemaakt te worden tussen verschillende geneesmiddelen die een gelijke of gelijksoortige indicatie hebben (bijvoorbeeld een ziekte op volledig gelijkwaardige wijze behandelen). Bijvoorbeeld hypertensie wordt behandeld met een vijftal subklassen van geneesmiddelen: 1.diuretica (bv. hygroton) 2. betablokkers (bv. Tenormin) 3.Calciumanatonisten (bv. Plendil) 4. ACE inhibitoren (bv. Zestril) 5. Sartanen (bv. Coversyl). Van iedere subklasse worden er in NZ zoveel verschillende geneesmiddelen terugbetaald als nodig is om alle patiënten voort te helpen. Er worden dus meerdere keuzes gemaakt tussen bijvoorbeeld de 15 verschillende calciumantagonisten. De wetenschap helpt ons om hierin een eerste keuze te maken, producten die de beste bewijzen kunnen voorleggen voor werkzaamheid en veiligheid.
Een onafhankelijk team kan op basis van wetenschappelijke gegevens dan nog meerdere keuzes maken. Als de patiënt bijvoorbeeld een bepaald geneesmiddel niet verdraagt, of dat het bij die individuele patiënt niet voldoende aanslaat, dan kan de arts nog een tweede of derde keuze maken. Dat is een wetenschappelijk verantwoorde therapeutische vrijheid in het belang van de patiënt. Nu wordt het voorschrijfgedrag van artsen vooral gestuurd door de marketingkracht van de producenten. Die zetten artsen aan om vooral de nieuwste, duurste en niet altijd betere geneesmiddelen voor te schrijven.
Het kiwi-model in Nieuw-Zeeland laat dus telkens per subklasse meerdere keuzes toe. Zo zijn er bijvoorbeeld in Nieuw-Zeeland 6 calciumantagonisten tegenover 15 bij ons, 3 maagzuurremmers (PPI’s) tegenover 6 bij ons, 8 ontstekingsremmers tegenover 19 bij ons (nu 18 sinds de terugtrekking van Vioxx).
Zijn generische producten even goed als merkproducten?
Ja, want het gaat om exact hetzelfde geneesmiddel. Dat voldoet aan dezelfde kwaliteitscriteria als de dure merken. Het wordt in vele gevallen gemaakt op dezelfde machines. Enige verschil is de merknaam omdat het patent vervallen is. Het zijn dus geen “witte producten”.