PAJOT |
4 februari 2004 19:46 |
De eerste indruk is, dat de Amerikanisatie van de Jood snel voltrokken wordt. Van alle vreemdelingen weet hij zich het gemakkelijkste aan te passen. Vertoont de atmosfeer in de Verenigde Staten niet alles wat nodig is, om hem te behagen? Hij heeft eerbied voor het geld, het sukses, de materiele verwezenlijkingen; hij is eerzuchtig, gehaast, des te vuriger strevend naar het welslagen, daar hij een eeuwenlange onderdrukking en miskenning wreken wil. Door zijn morele overleveringen staat hij bovendien heel dicht bij de puritein: dezelfde bijbelse vorming, hetzelfde bewustzijn het uitverkoren volk te zijn, dezelfde gemakkelijke omvorming van de religieuze mystiek in een veroveringstocht naar rijkdom en macht. In de eerste fase van zijn aanpassing valt de Jood tegen door het gemak waarmede hij deze ondergaat. Hij overdrijft zelfs. Hij spreidt er te veel ijver bij ten toon. Dat is verdacht. Te New York, in de nationalistische betogingen, waarin het sterren- en strepen-vaandel ontplooid wordt, kunt ge er zeker van zijn, dat een der kinderen Israels deze vlag draagt. Opgenomen in het rhythme van de Nieuwe Wereld, waarin hij zo goed past, dat hij het zelfs overtreft, schijnt de Jood aanvankelijk vreugdevol zijn ganse traditie te verloochenen. Hij verandert zijn naam: Schönberg wordt Belmont, Jonas wordt Jones. Hij "passeert" zoals de negers zeggen, hetgeen betekent, dat hij niet opgemerkt wordt te midden der kristenen.
Zo heeft hij, na een proeftijd, die tot een minimum herleid is, zoals bij sommige examens van de Hogeschool voor Rechtswetenschappen, waar men de leerstof voor drie jaar samenperst tot de tijd van drie maanden, deze vreemdeling, afkomstig uit de verafgelegen ghetto's van Oost-Europa, zich veramerikaniseerd. Niets vreemdsoortigs is nog aan hem te ontdekken. Hij schijnt zelfs zijn geloof aan de kapstok te hangen. De eerste generatie is angstvallig trouw gebleven aan de Sabbath; de tweede stelt zich tevreden met een benaderende houding, vult de verenigingen van "ethical culture", waar ze de vooruitstrevende protestanten aantreft, die eveneens vervuld zijn van hun sociale plichtsgevoel; de derde is volkomen vrij of is overtuigd dit te zijn. Het aantal Joden, dat op deze wijze in de Amerikaanse oceaan ondergaat, moet aanzienlijk zijn.
Desondanks zijn er steeds de orthodoxen, die trouw blijven aan de synagoge en die soms, bij het opflakkeren van hun geloofsijver, hun verloren broeders terugwinnen. Aan de andere kant kan men, niet alleen in de krotten van de grote steden, maar ook in de elegante wijken, waar de rijken wonen, een bepaald feit steeds opnieuw waarnemen. De Joden blijven, hetzij al of niet volgens hun eigen wil, aan elkaar hangen, wellicht minder door de banden van de godsdienst, dan door een duistere gemeenschappelijkheid van ras. Maatschappelijk gezien hebben ze al het mogelijke gedaan om zich aan de kristenen vast te klampen: ze hebben op bedrieglijke wijze hun woningen ingenomen en hen eruit verjaagd; ze zijn in hun clubs binnengeslopen; ze hebben zich, door hun vurige intellektualiteit, opgedrongen in hun universiteiten. Tenslotte blijven deze schijnbaar geassimileerden over als een heterogene giststof; men kan hen onderscheiden, niet opgenomen door het mengsel, op de bodem van de smeltkroes.
Dit is een gevolg van het feit dat, ondanks het aanpassingsvermogen op materieel gebied, de originele kenmerken van het ras steeds de bovenhand krijgen en hun duidelijke stempel drukken op al de ideeën, al de daden, al de verwezenlijkingen van de verre afstammelingen van Abraham.
(Georges du Breuil, "Ik beschuldig Roosevelt", 1943)
|