Zwartengeel |
27 oktober 2007 14:34 |
De Vlaamse EU
Citaat:
De rol van de Vlamingen in de neergang van het Frans
De polemieken over de staatshervorming hebben nogmaals een mentaliteitsverschil tussen Vlamingen en Franstaligen aan het licht gebracht, namelijk in haatgehalte. We zien de Vlaamse en zelfs de militant flamingantische pers nooit de geconcentreerde haat jegens de anderstalige Belgen uitspuwen die gebruikelijk is in de Franstalige pers.
Eén mogelijke oorzaak van haat is een schuldbewustzijn. De schuldenaar haat de schuldeiser, een natuurwet die eigenlijk al kan volstaan als verklaring voor de Vlamingenhaat bij de Franstaligen. Zij projecteren hun slechte geweten over hun 177 jaar zelfbevoordeling op de benadeelden.
Een andere oorzaak van haat, eigenlijk de normale soort, is die van een slachtoffer jegens de dader. Zo zal men het slachtoffer van een verkrachting wel niet het recht ontzeggen om haar verkrachter te haten.
Of nog: spijts het geleuter op en rond het proces-Hans Van Themsche over de al dan niet racistische sfeer in zijn familie, bleek uit het dossier dat zijn vreemdelingenhaat gewoon het gevolg was van reëel ondergane pesterijen door vreemdelingen. Haat is (weliswaar vaak onnauwkeurig gerichte) wraakzucht om geleden onrecht.
Voor die vorm van haat is er bij de Franstaligen volstrekt geen aanleiding tegenover de Vlamingen, want die hebben hen alleen maar gegeven en gegeven, onder meer biomassa (naar afstamming zijn één derde van de Belgische Franstaligen eigenlijk verfranste Vlamingen), belastinggelden en grondgebied. Op de balans van onrecht vinden de Franstaligen geen reden tot revanche, integendeel, wel tot schuldbewustzijn, zie haatfactor één.
Pijn
Hoewel, in internationaal perspectief hebben de Vlamingen de Franstaligen misschien toch een groot onrecht aangedaan, namelijk de gelijkheid in status van hun superieure taal met andere, mindere talen. De huidige Vlaamse politici lijken niet in staat om een gebaar te stellen dat de Franstaligen pijn zou doen, maar een halve eeuw geleden, zelfs zonder flamingantische partij van enige omvang, deden de Vlamingen in belgicistische partijen dat wel, heel terloops, wellicht zonder de verreikende gevolgen te beseffen.
Toen de zes stichterstaten van de Europese Gemeenschap een officiële taal van de nieuwe statenkoepel moesten kiezen, lag het in de lijn der verwachting dat dit het Frans zou worden. Het kleine Luxemburg ging niet moeilijk doen, en met het Frans als één van zijn eigen talen deed het wel zijn voordeel met die voor de hand liggende regeling. De Walen waren samen met de Fransen uiteraard pro. De Nederlanders, die graag lieten horen dat zij ook wel een mondje Frans kenden, vonden het maar redelijk dat de keuze op één van de grote talen viel, en dan liever die van Guillaume d’Orange (die van ‘Je maintiendrai’ en van ‘Point n’est besoin d’espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer’) dan die van Hitler. Duitsland en Italië hadden net de oorlog verloren en waren niet in een positie om zich te laten gelden.
En toch is het Frans maar een en nooit de officiële taal geworden. Het hoefde niet de gelijkberechtiging met Bretoens of Baskisch te dulden, maar werd toch teruggedrongen tot een gelijke rang met Nederlands, Duits en Italiaans. Want op hun weg vonden Fransen en Walen de Vlamingen. Die wilden dat alle officiële talen van de lidstaten ook officiële taal van de gemeenschap werden. Eens die optie op tafel lag, kreeg ze genoeg steun uit de niet-Franstalige lidstaten, en daardoor is tot vandaag het EU-bestuur formeel veeltalig.
Het Frans heeft daar zijn kans gemist om een wereldtaal te blijven. Rond 1950 was het nog een sterke tweede, na het Engels. Het was de taal van de diplomatie en het werd één van de twee werktalen in de VN (en op het Eurovisiesongfestival, ‘Belgique zéro points’). Objectieve demografische, politieke en economische gegevens voorspelden echter een onvermijdelijke neergang, en zo is inderdaad geschied.
Stel echter dat het Frans de taal van de ontluikende EG/EU geworden was. De Britten (en a fortiori de recentere toetreders) zouden dit bij hun aansluiting wel hebben aanvaard. Zelfs in het werkelijke scenario met een veeltalig bestuurde EG selecteerden zij hun eerste generatie eurocraten op kennis van het Frans.
De Europese burgers in pakweg Nederland zouden hun Frans niet zijn gaan verwaarlozen, wat ze nu wel gedaan hebben. Alle ambitieuze jongeren in het Oostblok en de Derde Wereld, die zich nu op Engels toelegden omdat dit de taal van de welvaart en de toekomst leek, hadden dan tijd vrij gemaakt om ook Frans te leren.
Trek deze gewijzigde machtsverhoudingen tussen Frans en Engels door naar de podiumkunsten en de filmindustrie, het vliegwezen, de wetenschappelijke congressen en tijdschriften, zelfs het bedrijfsleven - althans in en rond Europa.
Je zou vandaag op taalgebied een gelijkaardige configuratie hebben als tijdens de Koude Oorlog op politiek gebied bestond: geen unipolaire Angelsaksisch-gedomineerde wereld maar een bipolaire, namelijk met het Frans als volwaardige tegenpool.
In België zou dit de positie van het Frans versterkt hebben, tot grote zorg van de Vlamingen. Buiten België zouden wij, die het Frans als tweede taal leren (nu bijna als enigen ter wereld), er ook wel ons voordeel mee gedaan hebben. Maar de winnaars zouden toch vooral de Franstaligen geweest zijn. Gezien die gemiste kans hebben zij alle recht om ons te haten.
Koenraad Elst
(Bron: Doorbraak)
|
Interessant artikel dat een totaal andere kijk werpt op de wederzijdse verhouding tussen Nederlandstaligen en Franstaligen in dit land. Blijkbaar zouden we dus de Franstaligen niet enkel Vlaanderen afgenomen hebben (zoals ze het aan de andere kant van de taalgrens soms kunnen verwoorden), maar is ons kleine volkje ook nog eens mee verantwoordelijk voor de teloorgang van hun wereldtaal?
|