Los bericht bekijken
Oud 11 juli 2005, 21:17   #39
Beagle
Schepen
 
Geregistreerd: 24 mei 2004
Berichten: 405
Standaard

Citaat:
Waarom zou wat cultureel als ethisch en moreel rechtvaardig word aanvaard
niet in wetten vastgelegd worden ?

Wetgeving is toch een dynamisch gegeven die mee evolueerd met de tijd.



Citaat:
Wetten zijn altijd de uitdrukking van een dominante moraal. Er bestaan geen 'objectieve' wetten: alles is het resultaat van de deliberatie tussen parlementsleden van vlees en bloed die elk vanuit hun eigen moraliteit handelen en denken (op basis waarvan ze idealiter verkozen zijn trouwens).

Citaat:
Niet elke moraal wordt in wetten gegoten. Leugens zijn bijvoorbeeld niet strafbaar als ze geen schade berokkenen, maar wel als ze dat wel doen (vb. laster, bedrog).

Citaat:
Als die discriminaties botsen met bepaalde grondrechten, stelt er zich wel een probleem. 'Recht op een knap lief' is geen grondrecht, 'recht op wonen' is dat wel. Dat zijn keuzes van de mens, geen gegevenheden van de natuur. Het staat je natuurlijk vrij het recht op wonen af te schaffen en het recht op een knap lief in te voeren.





Het antwoord op al u reacties vind u (als u de moeite doet om te lezen tenminste) in volgend extract uit een text van Storme. Dit tekstje is bijzonder interessant, zowel voor vriend als vijand, omdat het zeer eenvoudig en rationeel is.
Belangrijk om weten is wel dat deze tekst enkel op uw stellingen kan antwoorden als je ervan uitgaat dat een democratische samenleving de doelstelling is, m.a.w. als je gelooft in een totalitair regime dan is dit niet het geval.


Vrijheden, totalitarisme en twijfel
Deze vrijheden zijn dus nooit voor de toekomst verworven, en de verworven vrijheden
kunnen telkens opnieuw bedreigd worden door andere maatschappelijke ontwikkelingen. Zij
zijn in hun concrete vorm niet universeel, maar het product van een particuliere geschiedenis,
onze Westerse beschavingsgeschiedenis.
Hoewel zij het resultaat zijn van eeuwenlange ontwikkelingen zijn er wel enkele
sleutelmomenten in deze, onze geschiedenis. In zijn prachtig essay, waarvan mijn eerste
kennisname overigens te danken is aan collega Boudewijn Bouckaert, Qu'est-ce que
l'occident1, onderscheidt Philippe Nemo vijf sleutelontwikkelingen die het meest tekenend
zijn geweest voor de Westerse beschaving (de Griekse polis, het romeins recht, de bijbelse
eschatologie, de gregoriaanse hervormingen, de moderne revoluties). De belangrijkste
elementen daaruit voor mijn thema vandaag zijn:
- het instellen van de heerschappij van de wet in de Griekse polis: the rule of laws, not of men;
- de uitbouw van het privaatrecht waaronder de private eigendom door de Romeinen,
- de onderscheiding van de burgerlijke (territoriale) en de spirituele orde met elk hun eigen
legitimiteit in het Westerse christendom,
- de ontwikkeling van de religieuze tolerantie en fundamentele vrijheden in de moderne
tijden.
Deze ontwikkeling is niet rechtlijnig geweest, nooit definitief verworven, en regelmatig
bedreigd door andere maatschappelijke ontwikkelingen. In de 20e eeuw geschiedde dat
hoofdzakelijk in verschillende vormen van totalitarisme die aan de macht zijn gekomen: het
bolsjevisme en het nationaal-socialisme. Vandaag gebeurt dat door een nieuwe variante van
het totalitarisme, een nieuwe intolerante religie, de eureligie van de non-discriminatie.
Daarom is het van essentieel belang voor het behoud van onze vrijheden dat we de kenmerken
van het totalitarisme bestuderen en juist inschatten. Onder meer Hannah Arendt, The origins
of totalitarianism , Jean-François Revel, La tentation totalitaire, en Tzvetan Todorov,
Mémoire du mal. Tentation du bien zijn daarbij cruciale werken.
En al is hét totalitarisme niet te vatten in een enkele definitie of vast stel kenmerken, toch zijn
er wel enkele constanten: een eenduidige hiërarchie van de macht, de verwerping van meer
dan één legitimiteit en van het onderscheid tussen recht en moraal, een overheid die de burger
verplicht het door die overheid gedefinieerde goed na te streven, een overheid die zich niet
alleen met de gedragingen maar ook met de motieven van de burger moeit, e.d.m. Bovenal
wordt het totalitarisme gekenmerkt door een duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad: het
goede moet worden opgelegd en het kwade niet getolereerd meer bestreden.

Perverse identificatie van recht en moraal
Het onderscheid tussen recht en moraal is niet alleen een voorwaarde voor de grondvrijheden,
het is ook een mogelijkheidsvoorwaarde voor het ethisch debat en voor het morele handelen
zelf.
Het streven naar een samenvallen van recht en moraal is om twee slechts schijnbaar
tegenstrijdige redenen zeer kwalijk:
- enerzijds leidt het ertoe dat te veel fatsoensregels tot dwingende rechtsregels worden
verheven - hypertrofie van de moraal -, wat het morele debat verstikt door het opleggen van te
veel uniformiteit.
- Het leidt er, omgekeerd, ook toe dat de niet afdwingbaar gestelde fatsoensregels elke morele
aanspraak verliezen. Dat laatste is de hoger besproken pervertering van de tolerantie, die het
burgers onmogelijk maakt om dingen die ze immoreel achten nog geweldloos te bestrijden
door hen te verplichten om alles wat wettelijk is ook moreel te vinden.
Wie ermee begint alles wat fatsoenlijk is juridisch te verbieden eindigt ermee alles wat niet
juridisch verboden is tot fatsoenlijk uit te roepen. Het onderscheid tussen recht en moraal of
fatsoen is dus een noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarde voor elk ethisch debat.
Het is trouwens ook voor de samenleving van groot belang dat de legitimiteit van de
burgerlijke overheid niet gereduceerd wordt tot haar conformiteit met de moraal. Roger
Scruton heeft in The West and the Rest schitterend beschreven hoe één van de meest
fundamentele problemen van de arabische wereld er precies in bestaat dat de burgerlijke
overheid nooit een autonome legitimiteit heeft gehad, nooit een andere heeft gehad dan de
mate waarin zij de heilige wet (sharia) naleefde en deed naleven. Mijns inziens zijn onze
mensenrechtenfundamentalisten zijn niet veel beter dan de wahhabieten en hebben ze hun
eigen takfir doctrine: een staat die hun opvatting van de mensenrechten niet respecteert, wordt
tot illegitieme staat bestempeld. Al moet ik toegeven dat ik moeite moet doen om zelf niet aan
die doctrine toe te geven en onze staat ook als een illegitieme te beschouwen ....
Natuurlijk kan het geen streefdoel zijn om een rechtsorde te hebben die in strijd is met de
moraal, maar juist omdat tolerantie een morele deugd is, is het allesbehalve immoreel maar
juist essentieel ethisch om de heersende moraliteit (d.i. die van de politieke machthebbers) in
vele gevallen niet met rechtelijke geboden en verboden (en dus geweld) op te leggen. Een
rechtsorde die onfatsoenlijke en zelfs immorele meningen en zelfs gedragingen tolereert, is
een morele orde, want zij beoefent de deugd van de tolerantie; zij realiseert een complexere
moraal dan de simplistische moraal die van oordeel is dat alles wat onfatsoenlijk is ook door
rechters en inquisiteurs, juridisch dus, moet worden bestreden.
Een belangrijk bijkomend argument voor die tolerantie is, in de woorden van Koen Raes, dat
een afgedwongen ethische overtuiging iedere waarde verliest10. Moraliteit vereist vrijheid.
Dit alles is op schitterende wijze vertolkt door een der grootste juristen aller tijden, Friedrich
Carl von Savigny. Wanneer hij het heeft over het wezen van het recht benadrukt hij dat de
ontplooiing van de mens een vrijheid in juridische zin vereist, een vrijheidsruimte. "Das Recht
dient der Sittlichkeit, aber nicht indem es ihr Gebot vollzieht, sondern indem es die freye
Entfaltung ihrer, jedem einzelnen Willen innewohnenden Kraft sichert"11. Geparafraseerd: het
recht dient de moraliteit niet door haar gebod op te leggen maar door de mens een ruimte van
vrijheid te geven, ruimte zonder dewelke hij niet moreel kán handelen’. Deze grondslag van
onze rechtsorde is in de loop van de twintigste eeuw steeds verder onder druk komen te
staan.” En voor alle duidelijkheid, Savigny voegde er onmiddellijk aan toe dat ook een
onethische uitoefening van die vrijheid nog altijd binnen die vrijheid valt.

Perverse gelijkschakeling van burgerplicht met overheidsplicht
Al even fundamenteel voor het weren van het totalitarisme is het onderscheid tussen het
handelen van de overheid en dat van de burger in de civil society.
De overheid mag niet discrimineren en het handelen van de overheid moet gelegitimeerd
worden: de overheid moet voor elk onderscheid een objectieve en redelijke verantwoording
geven. Dit zowel als de erkenning van vrijheidsruimten door de overheid heeft essentieel te
maken met het feit dat de wet ook wordt opgelegd aan wie er niet mee instemt. Zonder die
terughoudendheid is een democratie niets meer dan een dictatuur van de meerderheid.
De burger echter heeft niét die monopoliepositie van de overheid. In een niet-totalitaire staat
is er dan ook een fundamenteel verschil tussen de verplichtingen en vrijheden van de burger
en die van de overheid. Voor de overheid gelden het legaliteitsbeginsel en het
discriminatieverbod, voor burgers zonder monopoliepositie niét. Natuurlijk zal een burger
zich moeten rechtvaardigen als hij de wet overtreedt, maar in een niet-totalitaire staat houdt de
wet juist in dat er voor de burger géén algemene verplichting bestaat om zijn keuzes in de
samenleving te rechtvaardigen, maar vrijheden die hem daarvan ontslaan: persoonlijke
vrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid van vereniging
enzovoort. Wezenlijk is daarbij dat er wel externe grenzen kunnen zijn aan die vrijheden,
maar dat men binnen die grenzen voor het gebruik van die vrijheid géén rechtvaardiging moet
geven: de vrijheid zelf is immers precies de rechtvaardiging voor elke binnen die externe
grenzen gemaakte keuze. Daarom is een discriminatieverbod voor burgers een totalitaire
aanslag op de democratie. Of anders gezegd: de vrijheid om te discrimineren is de essentie
van elke fundamentele vrijheid en dus de meest fundamentele vrijheid.
Laat mij dit in 7 punten toelichten.

Een vrijheid sluit elke noodzaak tot rechtvaardiging uit; discriminatie verbieden is dus
de negatie van die vrijheid

Volgens art. 2 van de antidiscriminatiewet (hierna afgekort ADW) is discriminatie "elk
verschil in behandeling - ook indien ogenschijnlijk neutraal - dat niet objectief en
redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd". Het verbod daarop in elke handelwijze in het sociale
leven (dus buiten de privé-kring in de zeer strikte zin van het woord) houdt dus per definitie
de verplichting in voor eenieder om elke handeling die personen verschillend behandelt - in
welk opzicht ook ! - (de limitatieve lijst van verboden discriminatiegronden werd door het
Arbitragehof immers uit de wet geschrapt als zelf discriminerend12) objectief en
redelijkerwijze te rechtvaardigen. Dit is gewoon de letter van de wet die door alle zogenaamd
democratische partijen werd goedgekeurd, de zogenaamd liberale voorop. Het gaat hier niet
om een morele of ethische plicht maar om een rechtsplicht, die in een groot aantal gevallen
ook nog strafrechtelijk wordt gesanctioneerd met onder meer gevangenisstraffen tot één jaar
en in bijzondere gevallen nog meer.
Dit verbod impliceert een veel te verregaande Einlassungszwang, d.w.z. verplichting om zich
in rechte te verdedigen. De overheid schept hier tal van chantagemogelijkheden. Natuurlijk
kan iedereen voor gelijk wat gedagvaard worden in ons rechtsstelsel (zij het dat hij
schadevergoeding kan vorderen als dat tergend en roekeloos gebeurt) maar de wetgever moet
er zorg voor dragen dat een groot deel van het private leven niet gejuridiseerd wordt. Het is
panjuridisme om te oordelen dat elke handeling van het leven in juridische termen moet
worden beoordeeld als goed of fout: een heleboel zaken moeten juist noch goed noch fout
beoordeeld worden (de genoemde verwarring tussen recht en moraal). Het creëren van een
rechtsgrondslag om medeburgers niet alleen verbaal, maar ook met burgerlijke en
strafprocessen aan te vallen is vergelijkbaar met het vrijlaten van het bezit van vuurwapens:
ook dat bezit rechtvaardigt natuurlijk niet elk gebruik van het vuurwapen, maar verhoogt wel
de kansen op onrechtmatig gebruik en maakt hoe dan ook de samenleving gewelddadiger.
Maar los hiervan is het eerste bezwaar zoals gezegd dat de kern van de vrijheden juist daarin
bestaat dat men binnen bepaalde grenzen vrij is en dus zijn handelen niét objectief en redelijk
moet verantwoorden jegens de overheid. De vrijheid rechtvaardigt zelf de keuze en ontslaat
dus van elke ander rechtvaardiging. Wanneer die vrijheid enkel mag worden gebruikt om door
de overheid objectief en redelijk geachte keuzes te maken wordt de burger gereduceerd tot
een orgaan van de totale staat. Het genoemde discriminatieverbod dus niets minder is dan
gewoon de afschaffing van de persoonlijke vrijheid.
Beagle is offline