Tegenover racisme staan enerzijds een antiracisme dat uitgaat van wereldwijd eenheidsdenken (universalisme) en anderzijds een antiracisme dat uitgaat van het bestaan van verschillen (differentialisme). Eerstgenoemd antiracisme komt langs een omweg precies uit op het racisme dat het aanklaagt. Het is immers net zo allergisch voor onderscheid, erkent bij de volkeren alleen hun gemeenschappelijk behoren tot de mensheid en neigt ertoe hun eigenheid als vergankelijk of van secundair belang te beschouwen. Door het anderszijn naar allemaal-hetzelfde terug te voeren met de bedoeling iedereen aan elkaar gelijk te maken (assimilationisme) is het dus per definitie niet in staat iemands anders-zijn te erkennen en te respecteren voor wat het is. In de praktijk leidt dit oeverloos geleuter over "integratieprojecten" waarbij de voorstanders onderling ruziën over precies het nut van die projecten, in ons land duidelijk aangetoond naar aanleiding van de discussie over de TV-zender voor migranten.
Antiracisme dat uitgaat van de bestaande verschillen daarentegen, denkt dat de niet herleidbare verscheidenheid binnen de menselijke soort er juist de rijkdom van vormt. Het is de bedoeling weer zin aan het universele geven, niet door ons te weer te stellen tegen de verscheidenheid, maar door deze juist als vertrekpunt te nemen. Voor deze denkrichting houdt de antiracistische strijd noch ontkenning van het bestaan van rassen in, noch het streven om ze in een allegaartje te laten samenvloeien: het verwerpen van zowel uitsluiting als de assimilatie.
Immigratie is niet wenselijk, niet voor de inwijkelingen (migranten) die hun geboorteland moeten verlaten en in een ander land economische behoeften moeten aanvullen, maar ook niet voor de bevolking van de ontvangende landen die zich ongewild geconfronteerd zien met soms drieste veranderingen in hun menselijke omgeving en hun stedelijk leefmilieu. De vraagstukken van Derdewereldlanden worden duidelijk niet opgelost door grootschalige volksverhuizingen.
|