Oorspronkelijk geplaatst door Jos Verhulst
Wie het pad van de censuur inslaat, zet een mechanisme in gang dat een zelfversterkende logica in zich draagt. De censor dient immers, ter verantwoording van het censureren van bepaalde meningen, ook een verantwoording te geven voor het feit dat andere meningen niet worden gecensureerd. Die verantwoording kan ten gronde nooit gegeven worden, omdat alle meningen uiteindelijk slechts meningen zijn, waarvan de invloed doodloopt bij het oordeelsvermogen van het met onderscheidingsvemrogen bedeelde individu. Het onderscheid in behandeling van meningen kan door de voorstander van censuur enkel verantwoord worden op twee manieren: ofwel door de nog niet verboden meningen ook te censureren, ofwel door aan groepen die zich door de gecensurerende uiting beledigd of gekwetst achten, en/of aan de censoren zelf, een aparte status toe te kennen. Waarbij de mensheid ten gronde in ongelijk berechtigde groepen wordt opgedeeld.
Waarom zou je bijvoorbeeld het negationisme verbieden, maar pakweg de islam toelaten (en zelfs subsidiëren)? De ervaring leert toch, als we de logica van de censoren volgen, dat de islam kan ‘leiden’ tot een bedreiging voor de fysieke integriteit van niet-islamieten? Werd de moord op Van Gogh niet ‘veroorzaakt’ door de islam? Volgens mij niet: ofwel was de doder niet toerekeningsvatbaar, en is de doodslag in wezen een ongeluk. Ofwel is de moordenaar wél toerekeningsvatbaar, en dan is hijzelf en niet de islamitische idee de oorzaak. En dit geldt niet enkel voor de islam, maar voor ieder idee, ieder zegsel. Niet voor sommige wel, en voor andere niet.
Censureren vereist dus blijkbaar discriminatie, tussen uitingen en zegsels die mogen gezegd worden, en andere die moeten verboden worden. Een goede grond voor zo’n discriminatie is evenwel niet te geven. Deze logische problematiek reikt verder dan alleen maar de censuur. Iedere maatregel die zogezegd bedoeld is tegen discriminatie van een of andere groep of categorie, vereist logischerwijs een meta-discriminatie, waarbij tussen de discriminaties wordt gediscrimineerd. Sommige discriminaties worden immers verboden, en andere niet. Alle discriminaties verbieden kan niet, omdat iedere menselijke keuze een discriminatie inhoudt: wie de ene mens als partner neemt, neemt de andere niet als partner en discrimineert die; wie bier koopt van het ene merk, discrimineert de producent van het andere merk enz. En idem dito: wie de ene mening aanhangt of interessant vindt, discrimineert en ‘beledigt’ diegenen die ijveren voor de tegenovergestelde opvatting. Meta-discriminaties blijven op hun beurt weer zonder verantwoording tenzij men op meta-metaverantwoordingen gaat beroep doen enzovoort. De recente uitspraak over de Belgische anti-discriminatiewet is daarvan een goed voorbeeld, in de zin dat de logische problematiek van de discriminatie tussen de discriminaties even aan de oppervlakte kwam (maar helaas, zoals gebruikelijk, niet consequent werd doordacht). Gevolg: het lijstje verboden discriminaties werd langer. Hetzelfde heb je met censuurwetten: waarom de ene ‘aanstootgevende’ en ‘kwetsende’ mening verbieden, en de andere niet? Als censor wil je natuurlijk het bestaande verbod handhaven (anders ben je geen censor), maar je staat dan onder logische druk om nog meer te gaan verbieden, waarna je het probleem natuurlijk op een ruimere schaal terug zult ontmoeten. Natuurlijk is dit geen strikte éénrichtingsevolutie (de uitspraak over de antidiscriminatiewet bood bv weer iets meer spreekvrijheid), maar de logische druk werkt - van zodra men het censuurprincipe onderschrijft - in één richting. De enige oplossing is natuurlijk om de hele anti-discriminatieretoriek en censuurideologie achterwege te laten, en mensen consequent te behandelen als verantwoordelijke individuen en niet als groepsexemplaren, die van hogerhand moeten worden gestuurd, gebreideld, gekweekt, getemd en vernederd.
|