Eur. Commissievoorzitter
Geregistreerd: 23 juli 2003
Berichten: 9.858
|
diversiteit in de samenleving
Na een aantal weken 0110-propaganda en collectief gejeremieer ter linkerzijde over “verdraagzaamheid” en andere sandalen-en-geitewollen-sokken-breierij, wordt het tijd dat de kelk tot de bodem geledigd wordt. Het gaat immers niet over “verdraagzaamheid”, maar over “diversiteit”. “Diversiteit” is de clue waar de hele soap rond draait.
Eerst en vooral: ik gebruik hierna de aanduidingen “links” en “rechts”. Niet omdat ik per se mensen in vakjes wil steken, maar omdat beide typeringen voor iedereen het duidelijkst weergeven waar de tweedeling in de politiek en bij uitbreiding het hele maatschappelijke vlak om draait. Er kan gesteld worden dat “links” pro diversiteit is, en “rechts” tegen diversiteit. Het is echter niet de bedoeling een discussie te openen of beide termen deze lading voldoende exhaustief dekken. Ik gebruik ze enkel als gemakkelijkheidsoplossing.
Bon, ter zake dan. Het is al langer duidelijk dat links zich profileert als “de tolerante klasse”, de “groep der verdraagzamen”. Maar is dat wel zo? Waar links vooral voor pleit, is een zo divers mogelijke maatschappij. Witten, bruinen, roden, zwarten, homo’s, lesbo’s, hetero’s, katholiek, protestants, anglicaans, islamitisch, joods, hindoe, boeddha, new age, yoga, macrobiotisch, vegetarisch, veganistisch, couscous, kebab, chinees, thaïs, indonesisch, etc. : alles kan en mag (zolang het maar niet teveel wijst naar de traditionele Vlaamse cultuur). De wereld is een supermarkt van ideeën, en dus moet onze straat dat ook zijn. Links kan zich dat ook permitteren omdat het veelal gaat over hogeropgeleiden met enorm veel kansen en potentieel, die dus ook geen graten zien in een “bedreiging” door buitenaf, zij het op economisch, sociaal, religieus of ander vlak. Bijkomend feit hierbij is dat links zowat de voltallige media en culturele sector in handen hebben. Om die diversiteit in ieders hart te doen overgaan, hebben de linksen echter nog geen adequaat middel gevonden. Hoogstens wendt men zich tot “betutteling”, oftewel de moderne versie van de priester die vanop zijn kansel de Waarheid verkondigt, en wee zijn gebeente van ieder die het niet met de priester eens is... Al te kritische stemmen worden dan ook (al dan niet) vriendelijk verzocht hun bek te houden. Het is duidelijk dat op dit moment de linkse, diverse samenleving aan de winnende hand is.
Rechts daarentegen, vindt zichzelf niet “onverdraagzaam” of “intolerant” (wie zou dat wél over zichzelf denken, nietwaar). Het is echter overduidelijk dat rechts gewoonweg tegen diversiteit is: de straat, het dorp, de stad en het land moeten zoveel mogelijk “herkenbaar” zijn, en dat wil dus zeggen “vergelijkbaar zijn met mijzelf”. Blank, half-gelovig in de katholieke god, stevig ingebed in de Vlaamse klei, pensenkermissen, worst met appelmoes. Andere gewoonten mogen, zolang ze maar niet “opgedrongen” worden (ttz ze mogen niet in de openbaarheid worden tentoon gespreid). Rechts is zeker en vast gegroeid binnen de onderlaag van de maatschappij, waar mensen het moeilijker hebben met veranderingen, en waar economische en sociale noden constant onder druk staan. Tegenwoordig echter, verplaatst rechts zich meer en meer ook naar hogeropgeleiden. Rechts heeft echter nog een lange weg te gaan eer ze dezelfde mediatieke impact kent als links. Vooralsnog zijn rechtse stemmen voornamelijk “dissidenten”, die, als ze al niet compleet belachelijk worden gemaakt, vooral onder bedwang worden gehouden met verwijzingen naar ’40-’45. Deze periode kleeft trouwens als een slechte tatouage op het vel van het rechtse non-diversiteitsdiscours, en het is vrijwel zeker dat onder linkse druk, deze tatouage nagenoeg onverwijderbaar is.
Wanneer we nu voor de keuze komen te staan, en er wordt aan ons gevraagd om “links” of “rechts” te kiezen, om “pro” of “contra” diversiteit te staan, om “verdraagzaam” te zijn, of gerekend te worden tot de groep “onverdraagzamen”, wat moeten we dan antwoorden? Het meest rationele antwoord dat we zouden kunnen geven, zou moeten vertrekken van de bewijsbaarheid van het goede, dan wel het slechte van diversiteit. En als diversiteit niet per se goed, dan wel per se slecht is, bestaat er dan een “diversiteitsoptimum”? Bestaan er parameters waarmee en waardoor we kunnen inschatten wat het beste gehalte aan diversiteit is binnen een bepaalde samenleving?
Natuurlijk vereist zo’n discussie nuancering, en die nuancering hebben velen al lang verloren. Dat werd nog maar eens terdege geïllustreerd door al die “verdraagzamen” gisteren, en de reacties van de “onverdraagzamen” daarop. Ik betwijfel daarom sterk dat de discussie hier ooit ten gronde zal kunnen gevoerd worden. Het niet voeren van de discussie leidt echter tot polarisatie, een “uiterste van diversiteit” zo je wil. En alhoewel DeMorgen in zijn editoriaal vanmorgen die polarisatie toejuicht, het lijkt mij alvast duidelijk te zijn dat dergelijke diversiteit in de samenleving, niet direct uitnodigt tot samen leven. Samen leven betekent immers dat ieder een deel van zijn waarheid inbindt, dat iedereen toegeeft dat er grenzen zijn aan de diversiteit, maar dat er ook diversiteit nodig is.
__________________
Out of the blue, into the black
|