Los bericht bekijken
Oud 1 december 2002, 13:11   #2
Jonas De muynck
Provinciaal Gedeputeerde
 
Jonas De muynck's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 21 juni 2002
Locatie: Schaarbeek
Berichten: 891
Standaard

De jaren 1920


Om de houding van de communisten in de nationale kwestie te begrijpen is het zinvol voorafgaandelijk enkele ideologische overwegingen te
introduceren. In feite waren de marxisten steeds dubbelzinnig geweest over de relatie tussen klassenstrijd en nationalisme. Het basisuitgangspunt
van het proletarisch internationalisme, van de solidariteit van alle verdrukten over de grenzen van naties en volkeren heen, werd in sommige gevallen
doorkruist door een pragmatische houding. Bepaalde 'nationalismen' werden als progressief beoordeeld omdat ze de burgerlijke staatsstructuur
verzwakten. Karl Marx was om die reden van oordeel dat het anti-Britse nationalisme in Ierland progressief was.
Tot 1913 kan men stellen dat bij Lenin een principieel internationalisme overheerste. Net als bij Karl Marx meer dan een halve eeuw voordien
sijpelde daarna bij de leider van de bolsjewieken in zijn denken over het nationaliteitenvraagstuk een aantal pragmatische elementen binnen. Tijdens
de prerevolutionaire periode die toen was ingezet, zag Lenin in het nationaliteitenvraagstuk een breekijzer van het tsaristische Rusland. Hij nam de
gelijkberechtiging van de nationale minderheden op in het bolsjewistische programma. Na 1917 kwamen bij Lenin de consolidatie van de
sovjetstaat en de centrale rol van de communistische partij daarin voorop te staan. Hoewel hij ervan overtuigd was dat met de ontwikkeling van het
socialisme ook het nationalisme, als residu van een oude maatschappijvorm, zou verdwijnen, waarborgde de nieuwe sovjetstaat de rechten op een
eigen taal, cultuur en onderwijs van de diverse nationaliteiten. De Sovjet-Unie werd gesticht als een federatie van sovjetrepublieken.
Op het Tweede Congres van de Komintern in juli 1920 werd een resolutie aangenomen over de "nationale en koloniale kwesties". De
communistische partijen kregen er de drie vuistregels voorgeschreven om hun houding tegenover het nationalisme te bepalen. Ze moesten tene
eerste de historische en economische context bestuderen, ten tweede analyseren waar de belangen lagen van de verdrukte klassen en ten derde de
'onderdrukte' naties van de andere scheiden, dat wil zeggen: nagaan welke naties niet konden genieten van het principe van gelijkheid onder de
naties en volkeren.
Verwijzingen naar deze resolutie vond ik herhaaldelijk terug in de loop van de jaren 1920. Dit betekent echter geenszins dat de Vlaamse kwestie in
die periode ook vooraan stond op de politieke agenda van de KPB. Eigenlijk bleef vóór de splitsing met de trotskisten in 1928 de nationale
problematiek grotendeels op de achtergrond. Slechts in 1925 werd op het derde partijcongres enige aandacht besteed aan de nationalistische
beweging in Vlaanderen.
Bij die gelegenheid werd, overigens in Franstalige teksten, onderstreept dat de communisten "de kracht van de culturele traditie" in Vlaanderen niet
mochten negeren. Zij zouden zich inzetten voor de nationale bevrijding, op voorwaarde dat daaraan ook een antikapitalistische strijd werd
gekoppeld. De KPB steunde de V.B. in haar streven naar administratieve splitsing en culturele autonomie. In elke concrete actie moest de partij
wel haar proletarisch standpunt bepleiten. Op basis van hun programma waren de communisten erin geslaagd contacten te leggen in
Vlaams-nationale milieus, maar ze stonden hiermee, zo meldden ze zelf in alle bescheidenheid, maar aan een beginpunt. De communisten zetten zich
wel, voornamelijk via hun frontorganisatie de Internationale Rode Hulp (IRH), in voor amnestieacties ten voordele van de veroordeelde activisten.
"Het activisme was een strijd voor de bevrijding van het Vlaamsche volk uit de macht der Belgische dwingeland en was ten volle gerechtvaardigd
vanuit het oogpunt van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren", schreef De Rode Vaan in maart 1928. Partijvoorzitter War Van Overstraeten ging
op diverse amnestiemeetings het woord voeren samen met flaminganten.
Maar de KPB was een uiterst kleine partij, met in die periode zowat vijfhonderd leden. Bij de eenmaking in 1921 waren er dat nog zowat duizend
geweest. De bolsjewisatie eiste vanaf 1924 veel aandacht op en kostte de partij wellicht ook veel leden. De werking werd erdoor naar de
bedrijven georiënteerd, en de tijd en energie voor interventies op het politieke terrein, onder meer in de nationale kwestie, waren beperkt. Vanaf
1926 verscheurde de Trotsky-Stalin-controverse de KPB. Toen in maart 1928 de scheuring voltrokken was, bleef er nog een handvol militanten
over.
Diezelfde maand zegde de Komintern-leiding in Moskou de KPB toe dat ze nu op omvangrijke politieke steun kon rekenen. Op een vergadering in
Moskou van het Uitgebreid Latijns Secretariaat van de Komintern in oktober 1928 noemde Joseph Jacquemotte de Vlaamse kwestie nog een
"absoluut dringend politiek probleem". Pas door een tussentijdse verkiezing een maand later kwam er enige beweging in deze materie.
Door het overlijden van een liberale volksvertegenwoordiger zonder verkozen opvolger werden in Antwerpen tussentijdse verkiezingen
uitgeschreven voor 9 december 1928. Katholieken en socialisten beslisten de eer te laten aan een liberale kandidaat, maar zowel de trotskisten als
de communisten beslisten een lijst in te dienen. De KPB vroeg de oud-activist Jef van Extergem, die zich een goede week in Moskou bevond op
uitnodiging van de Rode Hulp, terug te keren naar Antwerpen. De partij besliste dus een amnestiekandidaat naar voren te schuiven en knoopte
hiermee schijnbaar opnieuw aan bij haar flamingante wortels van vóór 1921. Dit ging binnen de partij en in Moskou niet onopgemerkt voorbij.
Van Extergem was in september 1919 uit Duitsland teruggekeerd en in juni 1920 door het Antwerpse assisenhof tot twintig jaar opsluiting
veroordeeld. Op 21 juni 1921 werd hij in vrijheid gesteld, op voorwaarde dat hij geen politieke activiteiten meer ontplooide. Maar reeds op het
einde van dat jaar verscheen Het Zelfstandig Vlaanderen, waarin Van Extergem (zijn vrouw trad op als verantwoordelijke uitgever) zich samen
met enkele vooral vrijzinnige ex-activisten inzette voor de amnestiebeweging. De in 1919 ter dood veroordeelde leraar August Borms, voor wie
Van Extergem veel bewondering had, werd de centrale figuur in die campagne. In 1925 kwam Van Extergem opnieuw in de gevangenis terecht en
hij zat er opgesloten tot juni 1928, wat hem als martelaar van de Vlaamse zaak bekendheid bezorgde. Bij zijn vrijlating werd een erecomité
opgericht waarin zowel Vlaamsgezinden als trotskisten en communisten zaten. De Frontpartij distantieerde zich, omdat Van Extergem zich niet hield
aan de Godsvrede, het eerbiedigen van de politieke neutraliteit, een voor de Vlaams-nationalisten heilig principe (althans voor 1933!).



Binnen de door Franstaligen beheerste Kommunistische Partij van België kregen de Vlaamse leden soms de gelegenheid een
Vlaams-nationale politiek te voeren. Zo trok Jef van Extergem bij de tussentijdse parlementsverkiezingen in 1928 zijn kandidatuur in ten
gunste van zijn vriend August Borms en kregen de partijleden de raad op Borms te stemmen. (amvc)


Van Extergem onderhield na zijn vrijlating contacten zowel met de trotskistische oppositie als met de communisten. In september 1928 werd hem
het erevoorzitterschap aangeboden van de IRH en een goede maand later kreeg hij een uitnodiging om naar Moskou te gaan. Hij aanvaardde
KPB-kandidaat te zijn voor de tussentijdse verkiezingen, maar werd slechts lid op de dag van de verkiezingen. De partijleiding toonde zich vrij
verdeeld bij de aanwijzing van Van Extergem als lijsttrekker. Met een verwijzing naar het trotskistische gevaar verstomde evenwel het gemor in
eigen rangen. Toen evenwel in extremis ook de Frontpartij een lijst indiende en de nog opgesloten Borms naar voren schoof als amnestiekandidaat,
besloot Van Extergem in samenspraak met de partijleiding zijn kandidatuur terug te trekken.
De KPB riep op om voor Borms te stemmen en Van Extergem voerde een intensieve campagne voor zijn opgesloten vriend. De partij stelde zelfs
een eenheidsfront voor aan de Frontpartij, mits zij haar standpunten over het socialisme als oplossing voor het nationale vraagstuk en de betekenis
van de Sovjet-Unie daarin kon verdedigen. De Frontpartij wees, trouw aan haar Godsvredeprincipe, het aanbod af, terwijl ook bepaalde leden van
het Politiek Bureau van de KPB kritische stemmen lieten horen. Henri de Boeck was van mening dat de trotskisten de "correcte Leninistische lijn"
hadden gevolgd; hij vond dat, als er een communistische kandidaat was, die moest behouden blijven. Uiteindelijk behaalde Borms 83.000
stemmen, tegen 44.000 voor de liberale tegenkandidaat. Zijn verkiezing werd door de Kamer ongeldig verklaard. Van Extergem kreeg nog 2615
stemmen achter zijn naam, terwijl de trotskistische kandidaat er 3083 behaalde (Bormsverkiezing).
Voor het eerst sinds haar bestaan had de KPB geprobeerd, via een brede sympathiebeweging voor de veroordeelde activisten, een plaats te
verwerven in de V.B. Men kan zelfs stellen dat de partij voor het eerst echt had opgetreden op het politieke forum. Van Extergem was een goede
keuze geweest, maar de Borms-affaire gooide roet in het eten; meteen waren de communisten het initiatief kwijt. Hun invloed bleek toen veel te
klein om nog enige greep te hebben op de gebeurtenissen, die zij dan ook ondergingen.
In Moskou was er inmiddels een andere wind gaan waaien en werd de KPB nadrukkelijk terechtgewezen voor dit politieke avontuur. Het Zesde
Congres van de Komintern in de nazomer van 1928 legde de partijen een revolutionaire lijn op, die steunde op het geloof in de nakende instorting
van het kapitalisme. De 'klasse tegen klasse'-politiek introduceerde in alle aspecten van de communistische interventie een radicale vlucht vooruit,
die ondanks de economische crisis de communistische partijen nog meer isoleerde van de maatschappelijke werkelijkheid. De socialisten werden in
hun ogen sociaal-fascisten, maar ook in de nationale kwestie werd voortaan iedere partiële eis als burgerlijk en reformistisch verworpen.
In januari 1929 kreeg het Politiek Bureau van de KPB een lange brief van het Secretariaat van het Uitvoerend Comité van de Komintern, waarin
de nationale kwestie uitgebreid ter sprake kwam. De aarzelingen van de KPB tijdens de Bormsverkiezing hadden verwarring gezaaid, maar de
partij had vooral geen eenheidsfront mogen voorstellen met de Frontpartij. Borms was de kandidaat geweest 'van de werkende massa's' en die
keuze werd bijgevolg niet afgevallen. Maar de Frontpartij was een burgerlijke partij, die zich zou verliezen in compromissen met de Belgische staat.
De communisten dienden niet alleen een proletarisch alternatief te bieden voor de Frontpartij, maar ze moesten die partij ook in nationalistisch
radicalisme voorbijsteken. De KPB moest Vlaanderen bevrijden van het Belgisch imperialisme. Niet alleen moest de partij daarom tegen de
klassieke partijen ageren, maar ze moest ook in haar eigen rangen opkomen tegen de onverschillige, passieve houding van vele militanten in de
Vlaamse kwestie. Het ordewoord "Voor het zelfbeschikkingsrecht van Vlaanderen tot aan de afscheuring van België" diende voortaan
onafscheidelijk verbonden te zijn met het ordewoord "Voor de arbeiders- en boerenrepubliek Vlaanderen, voor de arbeiders- en boerenrepubliek
Wallonië".
In juli 1929 werden Jacquemotte en Oscar van den Sompel naar Moskou uitgenodigd voor een bijeenkomst van het Uitgebreid Latijns
Secretariaat. Het kwam er tot een soms bitsige woordenwisseling over de nationale kwestie. Uit een verklaring van Jacquemotte bleek dat de KPB
een rapport had opgesteld over de nationale kwestie, dat evenwel naar de brandstapel was verwezen omdat er te veel nationalistische ideeën in
werden geventileerd. Er was in het Centraal Comité 'langdurig' gediscussieerd over de benaming van de partij. De Vlaamse partijleden, die volgens
Jacquemotte sterk waren beïnvloed door het Vlaams-nationalisme, hadden aangedrongen op de betiteling Communistische Partij in België
omdat zij de Belgische staat niet erkenden. Dit betekende dat zij zich aansloten bij de Vlaams-nationalisten en dat zij voorstander waren van de
Vlaamse autonomie in het kader van een kapitalistisch regime. Had, zo besloot Jacquemotte, de Komintern niet aangedrongen op het verbinden
van het Vlaamse separatisme met de creatie van Socialistische Arbeiders- en Boerenrepublieken in Vlaanderen en Wallonië? In klare mensentaal
bedoelde hij dat de concrete strijd voor de Vlaamse autonomie maar moest worden uitgesteld tot na de overwinning van het socialisme in België.
De Gentse communist van het eerste uur Oscar van den Sompel vatte het in Moskou in erg simpele, maar duidelijke taal zo samen: "Er bestaan erg
grote meningsverschillen tussen de kameraden van onze partij. De enen zien de Vlaamse kwestie vanuit belgicistisch standpunt, de anderen vanuit
(Vlaams-, nvda)nationalistisch standpunt." Enkele Vlaamse leden van het Centraal Comité hadden dus geprobeerd de theoretische stellingen van de
Internationale te verbinden met de concrete verzuchtingen van de V.B., onder meer op cultureel, juridisch en administratief vlak. Het Politiek
Bureau had daar, tegen de zin van Jacquemotte, mee ingestemd. Precies dat was in de ogen van de Komintern verkeerd gelopen. Veel te weinig
was er in België aandacht besteed aan de revolutionaire dimensie. Met een dreigende wijsvinger besloot Komintern-secretaris Stépanoff dat de
houding van de KPB in de Vlaamse kwestie het gevaar inhield van een rechtse 'afwijking'.
Dit alles werd enkele weken later nog eens duidelijk samengevat in een nieuwe brief van het Secretariaat van het EKKI aan het Centraal Comité
van de KPB. In de moties van het Vierde Congres van de KPB, maar ook in de propaganda voor de wetgevende verkiezingen van 1929 vond de
Internationale haar stellingen slechts verminkt terug. Zo werd wel het zelfbeschikkingsrecht voor Vlaanderen (inbegrepen de afscheuring van de
Belgische staat) geëist, net als een eigen wetgeving en administratie voor Vlaanderen en Wallonië, eigen Vlaamse en Waalse regimenten met een
eigen bevelvoering en onderwijs in de eigen landstaal, maar het andere luik dat Moskou daaraan had verbonden, bleef achterwege. Het koppelen
van de socialistische revolutie aan een nationale eisenbundel was voor de Komintern in die periode essentieel. Het overnemen van een aantal
'onbelangrijke' eisen (leger, administratie, onderwijs) werd als "nationaal-burgerlijk-reformistisch" bestempeld.
In het bijzonder verweet de Komintern-leiding de partijleiding in Brussel dat ze niet had gereageerd toen de socialistische verkozenen, nog steeds
naar aanleiding van de verkiezingen van 1929, een document publiceerden waarin ze zich tegen ieder separatisme keerden. De KPB had toen een
oproep moeten richten aan de arbeiders, vond Moskou, en aantonen dat de BWP-'reformisten' verkocht waren aan de Belgische bourgeoisie. De
V.B. radicaliseren, de nadruk leggen op de sociale aspecten ervan: daaruit bestond de taak van de Belgische communisten. Slaagden zij daar niet
in, zo waarschuwde Moskou, dan zou de V.B. een 'nationaal-fascistische inslag' krijgen en zich richten tegen de arbeiders en meer bepaald tegen
de communisten.
Als uitsmijter voegde het Komintern-secretariaat hieraan toe dat de KPB al evenmin een standpunt had ingenomen inzake de geannexeerde
kantons Eupen-Malmédy en dat ze tot de verkiezingen van mei 1929 niet scheen te weten dat er daar een autonomistische beweging bestond.
Deze tekst kon men een goede maand later, in september 1929, zogoed als woordelijk in de vorm van een zelfkritiek aantreffen in De Rode Vaan.
De kritiek op de frontpolitiek van de Belgische (Vlaamse?) communisten inzake de nationale kwestie in Vlaanderen gaf geen aanleiding tot enige
dissidentie. Dat was elders in Europa wel het geval. Met name in de Elzas leidde de verstrakking van de 'klasse tegen klasse'-politiek tot een
scheuring in de communistische partij. Het Elzasser communisme was geworteld in de Duitse sociaal-democratie. Vanaf 1925 volgde de Parti
Communiste Français (PCF) er een duidelijke autonomistische koers, tegen het Franse 'imperialisme' en voor de gelijkberechtiging van
Duitssprekende Elzassers. In 1926 zocht de partij toenadering tot de katholiek geïnspireerde nationalisten en dat leverde enkele opmerkelijke
verkiezingssuccessen op, onder meer in de hoofdstad Straatsburg, waar een communist tot burgemeester werd verkozen. In 1929 kwam de
ommekeer. Politieke allianties met de burgerlijke nationalisten werden door Moskou taboe verklaard, wat leidde tot een scheuring in de PCF van
de Elzas. Het merendeel van de partijleden viel de orthodoxe tendens af.
In België gebeurde niets van dat alles. In Vlaanderen was de partij zogoed als onbestaande en in de rest van het land telde ze nog enkele
honderden, Franstalige, leden. Op 1 mei 1930 marcheerden goed en wel tweehonderd personen in de partijoptocht achter de slogan "Leve de
arbeiders- en boerenrepublieken van Vlaanderen en Wallonië". De KP was een sectair clubje geworden.




De jaren dertig


Zoals verwacht kon worden veranderde de nieuwe politieke koers niets aan de onmogelijkheid van de KPB om in de V.B. enige invloed uit te
oefenen. De linkse zwenking van de Internationale was er verantwoordelijk voor dat Joseph Jacquemotte, medestichter van de partij en leider van
de Moskougetrouwen in de strijd tegen de trotskistische oppositie, aan de kant werd geschoven. Hij werd als partijleider vervangen door Henri de
Boeck en Marc Willems. Pas dan kwam in Moskou de kritiek op de oude voorzitter los, ook met betrekking tot zijn houding in de Vlaamse
kwestie.
Er moest verandering komen in het Belgische karakter van de partij, "waarvoor Jacquemotte met zoveel energie heeft gevochten in ons Politiek
Bureau", rapporteerde Frans Morriëns, de nieuwe afgevaardigde van de KPB bij het Secretariaat van de Romaanse Landen in het voorjaar van
1930. Binnen het Politiek Bureau van de Belgische partij was een geschil gerezen over de eventuele oprichting van een Vlaamse Federatie.
In mei 1931 stond op het Vijfde Partijcongres van de KPB de nationale kwestie opnieuw op de agenda. De Vlaamse kwestie was niet langer,
zoals vroeger door de communisten wel eens werd gesteld, een landbouwkwestie. Het zelfbeschikkingsrecht van het Vlaamse volk werd er
bevestigd, maar een strijd voor de culturele autonomie in het kader van een Belgische (kapitalistische) staat werd door de communisten verworpen.
Zo'n strijd kon integendeel slechts het Belgisch imperialisme consolideren. Ook had de partij in het verleden de Vlaamse zaak te zeer genegeerd,
stelden de voorbereidende teksten voor het congres. Bepaalde leden, vooral in Wallonië, plaatsten een gelijkheidsteken tussen de Vlaamse en de
Waalse kwestie, zodat de nationale kwestie pas rees na de revolutie. Daar moest worden tegen ingegaan, vond de partij nu: "De Waalse kwestie
bestaat niet, het Waalse volk wordt door geen enkel ander volk onderdrukt."
Enkele maanden later waren enkele partijmilitanten present op de jaarlijkse IJzerbedevaart met een speciaal propagandablad onder de titel
Diksmuide. Dat riep op tot het separatisme van het Vlaamse volk. Behalve tot enkele 'incidenten' met rechtse flaminganten leidde dit nergens toe.
In 1930 was de economische crisis ook in België in volle hevigheid voelbaar geworden. Bij vele communisten groeide de overtuiging dat de
analyses van de Internationale over de nakende ineenstorting van het kapitalistische systeem bewaarheid zouden worden. De revolutionaire lijn
werd aangehouden; de socialisten bleven als misleiders van het proletariaat zowat de hoofdvijanden; in de vakbonden moesten de communisten
eigen oppositiekernen oprichten; iedere structurele aanpassing werd als 'reformistisch' verworpen.
Ondanks de enorme werkloosheid kwam de KPB met deze aanpak niet van de grond. In de zomer van 1932 telde de partij iets meer dan duizend
leden, dat was ongeveer evenveel als in 1928, voor de afscheuring van de trotskistische oppositie. Diezelfde maand brak in de Borinage een
spontane stakingsbeweging uit waarin de communisten voor het eerst in hun tienjarige bestaan een rol van betekenis speelden. Het leverde hen,
hoewel regionaal ongelijk verdeeld, heel wat ledenwinst op, maar tegen 1934 was het ledental op tweeduizend teruggevallen.
Inmiddels was de partij met de nationale kwestie al evenmin opgeschoten. In mei 1932 had het Centraal Comité beslist een Vlaams Bureau op te
richten met de Antwerpenaar René Dillen als verantwoordelijke. Dat was iets waar de Vlaamse communisten reeds in 1921 om hadden gevraagd.
Na de verkiezingen van november 1932, die in Wallonië toch enige progressie lieten zien (nationaal van 1,9% naar 2,8%), drongen de Vlaamse
leden van het Centraal Comité eens temeer aan op meer aandacht voor Vlaanderen. "Wij onderschatten de Vlaamse kwestie," was de mening van
Frans Moureau, "en ons Vlaams Bureau biedt geen resultaten." De Antwerpenaar Emiel Wackenier benadrukte het belang van de strijd tegen de
fascisering van de V.B. Van de Sompel vond dan weer dat de Antwerpse communisten er niet in slaagden de Vlaamse kwestie te verbinden met de
arbeidersstrijd, terwijl in Gent de Vlaamse kwestie werd genegeerd. Ook op dat vlak was er sinds de Eerste Wereldoorlog blijkbaar nog weinig
veranderd en bleef er in de communistische beweging, ondanks de nationale en internationale 'stroomlijning', een continuïteit bestaan in bepaalde
gevoeligheden. De achteruitgang van de Frontpartij in 1932 weet de KPB aan haar compromissenpolitiek en haar "capitulatie voor het Belgisch
imperialisme".
De partij bleef in de nationale kwestie een extreme politiek voeren, hoewel de stelling was verlaten dat alles maar moest gebeuren na de grote
revolutie. In 1933 kwam er een belangrijke nieuwe dimensie bij. Adolf Hitler en zijn Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP)
waren in Duitsland aan de macht gekomen en in België werd dat jaar het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) opgericht. Het grootste deel van de
V.B. sloeg een extreem-rechts pad in en de communisten konden daar niet blind voor blijven. In een nieuwe brief aan het Centraal Comité van de
KPB was het Secretariaat van het EKKI in oktober 1933 tot het besluit gekomen dat de fascistische beweging, vooral in Vlaanderen, aan belang
had gewonnen en dat Verdinaso en VNV de fascistische dictatuur voorbereidden onder het mom van de strijd tegen de nationale verdrukking.
Moskou verzocht de Belgische communisten nogmaals meer aandacht te besteden aan Vlaanderen en aan de nationale onderdrukking van de
Vlaamse bevolking in het bijzonder.
Een jaar later stond de partij nog even ver en kreeg partijsecretaris Georges van den Boom in Moskou de volle laag. De KPB telde in Vlaanderen
hooguit enkele honderden leden, haar politieke programma's bleven bijgevolg theoretische hersenspinsels. Tegen het midden van de jaren 1930
leek het tij echter te keren. De dreiging van extreem-rechts gaf een nieuw politiek elan aan de door de economische crisis zwaar gehavende en
gedesoriënteerde linkerzijde. In de Sovjet-Unie was er om dezelfde reden verandering op til en dat beïnvloedde tevens de houding van de
communistische wereldbeweging in de nationaliteitenproblematiek.
Merkwaardig genoeg speelde België op dit vlak de rol van voorloper. Er waren in Frankrijk onder impuls van PCF-leider Thorez reeds vanaf
1934 aanzetten geweest tot het doorbreken van de 'klasse tegen klasse'-politiek en in de Komintern had de vernieuwer Georgi Dimitrov de leiding
overgenomen. Maar de consecratie van de nieuwe volksfrontlijn kwam er pas met het Zevende Congres van de Internationale in juli-augustus
1935. De KPB had inmiddels in april 1935 een Nationale Conferentie bijeengeroepen in Charleroi en met de nodige impulsen uit Moskou werden
daar nieuwe bakens uitgezet. Er moesten openingen komen naar de socialistische linkerzijde en de interne partijwerking moest worden
gedemocratiseerd. Maar ook de nationale kwestie werd door de Komintern-leiding niet vergeten.
In de Belgische resolutie die het Secretariaat van het EKKI op 21 maart 1935 naar Brussel stuurde, werd nogmaals de nodige aandacht gevraagd
voor de "onderschatting" van de Vlaamse kwestie. Men bleef gedeeltelijk hameren op oude kwesties als het separatisme, maar voor het eerst sinds
1928 doken twee nieuwe elementen op: de partij moest concrete nationale eisenbundels uitwerken en op zoek gaan naar een "eenheidsfront van
alle anti-imperialistische en antifascistische elementen in Vlaanderen". De Komintern-leiding wenste dat het Vlaams Bureau de leiding en volledige
verantwoordelijkheid kreeg voor deze opdracht en de inhoud van het Vlaams partijorgaan kon bepalen. Op de Nationale Conferentie werden
Willems en De Boeck uit hun leidende functies ontheven. Joseph Jacquemotte, die de eenheidspolitiek belichaamde, werd de onbetwiste
partijleider.
In de volksfrontpolitiek trachtten de communisten hun theoretische visie op het nationale probleem op een ietwat gewijzigde manier te
onderbouwen. In Dimitrovs interventie op het Zevende Wereldcongres van de Komintern stond de strijd tegen het fascisme en de alliantiepolitiek
van de communisten centraal, maar hij schoof meteen een gereviseerde kijk op de nationale kwestie naar voren. Dimitrov zei het zo: "Wij
kommunisten, zijn onverzoenlijke principiële tegenstanders van het burgerlijke nationalisme in al zijn schakeeringen. Wij zijn echter geen aanhangers
van het nationale nihilisme en mogen nooit als zoodanig optreden. De taak van de opvoeding van de arbeiders en van alle werkers in de geest van
het proletarische internationalisme is een van de voornaamste opgaven van iedere kommunistische partij. Maar degene, die meent, dat dit hem
veroorlooft en er zelfs toe noopt op alle nationale gevoelens van de breede werkende massas te spuwen, die is ver verwijderd van het werkelijk
bolsjewisme, die heeft niets van de leer van Lenin en Stalin over het nationale vraagstuk begrepen." Vertaald naar de werking van de
communistische partijen werd dat: "Het proletarische internationalisme moet zich in ieder land om zoo te zeggen 'aanpassen' om in de vaderlandsche
bodem diepe wortels te kunnen schieten. De nationale vormen van de proletarische klassenstrijd en de arbeidersbeweging in de afzonderlijke
landen zijn niet in tegenspraak met het proletarische internationalisme, integendeel, juist in deze vormen kan men ook met sukses de internationale
belangen van het proletariaat verdedigen." Dimitrov liet ten slotte niet na te verwijzen naar de 'oplossing' van het nationaliteitenvraagstuk in de
Sovjet-Unie: "Alleen de proletarische revolutie kan de ondergang van de kultuur voorkomen, haar tot hoogste bloei brengen, als werkelijke
volkskultuur -- nationaal naar de vorm en socialistisch naar de inhoud -- hetgeen voor onze oogen onder de leiding van Stalin in de Unie van de
Socialistische Sowjet-Republieken wordt verwezenlijkt."
De Belgische partij had vier afgevaardigden gestuurd naar het congres, onder wie Jacquemotte en Jef van Extergem. In een optimistische toespraak
schetste Van Extergem de inspanningen van de KPB, onder meer het voorstel om als autonome organisatie tot de Belgische Werkliedenpartij
(BWP) toe te treden, om te komen tot eenheids- en volksfronten tegen het fascisme. Hij sprak de overtuiging uit dat het communisme in België tot
een massabeweging kon uitgroeien. Vlaamse accenten vielen er in zijn toespraak niet te bespeuren. De partij had inderdaad aanzienlijke
vooruitgang geboekt en het zag er even naar uit dat ze, in navolging van de PCF in Frankrijk, een rol van betekenis kon gaan spelen in de Belgische
politiek. Tegen eind 1936 telde de KPB 8500 leden, een verviervoudiging sinds 1934. Bij de parlementsverkiezingen van mei 1936 sprong zij van
2,8% naar 6%, maar het verschil tussen de Vlaamse kantons (2,3%) en de Waalse (9,4%) bleef erg groot.
In het kader van de volksfrontpolitiek wensten de communisten dus de smalle weg te bewandelen tussen 'nationaal nihilisme' en 'burgerlijk
nationalisme'. Wat dit precies betekende, had Dimitrov niet duidelijk gemaakt, maar de politieke praktijk van de communistische partijen liet op dit
vlak toch een aantal verschuivingen zien. In het Belgisch kader werd het zoeken naar 'nationale vormen van de proletarische klassenstrijd' concreet
vertaald in een nieuw vertoog over het nationaliteitenvraagstuk en in een structurele aanpassing van de partij zelf.
Op het Zesde Partijcongres van de KPB in november 1936 legde partijsecretaris Georges van den Boom een rapport voor onder de titel Voor de
gelijkheid en de autonomie van de volkeren van Vlaanderen en Wallonië in een Vrij België. Daarin spraken de communisten zich uit voor een
Vlaams zelfbestuur maar tegen separatisme. Voor hen was er dus geen Belgische natie, enkel een Vlaamse en een Waalse natie in een Belgische
staat. In de lijn die door Dimitrov was aangegeven, steunden de communisten de 'rechtmatige' Vlaamse eisen als een element in de ideologische
strijd tegen het VNV-fascisme.
Aansluitend bij deze nieuwe visie werd besloten een Vlaamsche Kommunistische Partij (VKP) op te richten. Van een werkelijk federale structuur
in de communistische partij kan men echter niet spreken. Volgens de nieuwe partijstatuten waren de partijorganisaties in Vlaanderen autonoom,
maar maakte de VKP integraal deel uit van de KPB. De VKP voerde de beslissingen van het Congres van de KPB en van haar 'leidende
instanties' uit en "paste ze aan de bijzondere omstandigheden in Vlaanderen aan". De leiding van de VKP oefende haar activiteit uit "onder de
controle van het Centraal Comité van de KPB".
Op 24 januari 1937 hield de VKP haar stichtingscongres in Gent. Als onbetwiste leider van de Vlaamse communisten werd daar Van den Boom
en niet Van Extergem geconsacreerd. Volgens Komintern-afgevaardigde Bereï was de keuze op Van den Boom gevallen wegens zijn
"onomstootbare" overtuiging, spijts zijn "schematisme" en zijn "gebrek aan populariteit in de partij". Van Extergem daarentegen was, aldus Bereï,
wel populair in de partij en was een goed spreker, maar hij was er "niet in geslaagd in de nationale kwestie een definitief standpunt in te nemen".
Van Extergem werd dus op dat vlak gewantrouwd.
In zijn inleidend verslag herhaalde Van den Boom de communistische eis voor Vlaams zelfbeschikkingsrecht in het kader van de Belgische staat. De
volkeren van Vlaanderen en Wallonië moesten één front vormen tegen het Hitler-fascisme. De 'los van Frankrijk'-eis van de Vlaams-nationalisten
(die de communisten voorheen nog hadden gesteund) werd verworpen omdat hij in de kaart speelde van Duitsland. De VKP stelde een federaal
België voor, waarin Vlaanderen en Wallonië elk hun eigen parlement konden kiezen en hun eigen regering aanduiden. Onderwijs, cultuur en
economie zouden door de regio's worden beheerd, terwijl de buitenlandse politiek en de landsverdediging federaal bleven. De federale regering zou
paritair samengesteld worden uit Vlamingen en Walen. Verder werd de vastlegging van een taalgrens gevraagd en moest het Brussels gewest
volledig tweetalig zijn.
Van den Boom riep de Vlaamse socialisten, christen-democraten, liberalen en democratische Vlaams-nationalisten op een Vlaams Volksfront te
vormen. Het meest opvallend in zijn pleidooi was wel het gebruikte vocabularium: "Wij zijn geen volksvreemden," aldus Van den Boom, "alles wat
ons volk is, leeft in ons."
In zijn rapport aan Dimitrov van februari 1937 vermeldde Komintern-afgevaardigde Bereï dat hij had deelgenomen aan de voorbereiding van de
stichting van de VKP. Hij had in het bijzonder "de tendens bij de Vlaamse verantwoordelijken bekritiseerd om de activiteit van de nieuwe partij
meer te concentreren op de strijd tegen de Belgische staat dan tegen het fascisme". Een maand later bevestigde een resolutie van het Secretariaat
van de Komintern dat de belangrijkste taak van de VKP erin bestond het Vlaamse volk te overtuigen van het Duitse gevaar. Om dat gevaar te
keren was de eenheid tussen Vlamingen en Walen onontbeerlijk. D
Jonas De muynck is offline