Op 12 januari kreeg ik eindelijk de gelegenheid een vraag om uitleg over de banden tussen de Stasi en hooggeplaatste politici(ingediend op 25 november 2003!) te stellen aan minister Onkelinx, niet in de plenaire vergadering van de Senaat, maar wel in het Vast Comité I. De redenen voor deze poging tot wegmoffelen moeten waarschijnlijk gezocht worden in de regime-horigheid van sommigen, waaronder de voorzitter van de Senaat, ook voorzitter van het Vast Comité I.
In haar antwoord verwees minister Onkelinx naar een onderzoek dat haar voorganger in 1994 liet uitvoeren, waaruit bleek dat in België geen Stasi-activiteiten bestonden. Wat vandaag wordt tegengesproken door het telegram van Stasi-medewerker “tschirlich” aan zijn Stasi-generaal.
De minister moest evenwel toegeven dat de Belgische Staatsveiligheidsdiensten nooit de Stasi-archieven hadden ingekeken (in tegenstelling tot bijna alle andere Westerse landen), ook niet nadat deze werden opengesteld voor onderzoek. Blijkbaar was en is – zoals ik reeds vermoedde – het bezwadderen, broodroven van zangeresjes en het aanleggen van dossiers over verkozen parlementsleden belangrijker dan het behoeden van de veiligheid van de staat.
De minister weigert dus te veroordelen dat begunstigden van de Oost-Duitse dictatuur lid kunnen zijn van een vergadering die geacht wordt onkreukbaar te zijn. Ministers van Staat mogen beste vriendjes geweest zijn met de democratie-ondermijnende Stasi; de Staatsveiligheid mag zich bezig houden met het aanleggen van dossiers over democratisch verkozenen; de administrateur-generaal van de Staatsveiligheid mag politieke initiatieven nemen; de voorzitter van de Senaat mag kritische vragen om uitleg naar een doofpotcommissie verwijzen.
Ik acht me alleszins niet gebonden door de geheimhouding die het bewuste Vast Comité I kenmerkt, en meende u mijn opmerkingen en dit relaas niet te mogen onthouden.
Wim Verreycken
Senator
|