Een zaaier ging uit om te zaaien. Een deel van het zaad viel bij de weg; de vogelen des hemels kwamen en aten het op. Een deel viel op de rotsen; het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had, en verdorde toen de zon het bescheen. Een deel viel in de doornen, en de doornen wiesen op en verstikten het, en het gaf geen vrucht. Een deel viel in goede aarde, en gaf vrucht die opging en wies, en het droeg wel dertig- en zestig- of hondervoud.
Een deel viel op lange tenen, en werd voor de rechter gebracht, die sprak: "die daar haat zaait, zal boete betalen, en wel dertig- en zestig of honderdvoud."
Laatst gewijzigd door Kodo Kodo : 19 juni 2009 om 10:42.
|