Bloed versus bodem | door Carl Devos en Nicolas Bouteca
Het fundamentele meningsverschil waarop de BHV-crisis teruggaat, kadert in een verschillende visie op burgerschap. Overtuigde Vlamingen hanteren in regel het ius soli: burgerschap hangt samen met de bodem waarop de voordeur rust. Franstaligen die op Vlaams grondgebied wonen, in casu de rand rond Brussel, zijn Vlamingen of moeten toch het Vlaams karakter van de streek respecteren. Zelfs tegen wil en dank. En ‘de taal is gansch het volk’. Eventuele faciliteiten die aan deze anderstalige ‘minderheid’ rechten geven zijn tijdelijk, uitdovend en minimalistisch te interpreteren. Bedoeld om te integreren. Stemmen voor Franstalige partijen, die zich verzetten tegen dat Vlaams karakter, is een blijk van gebrek aan integratie en is zelfs een bewijs van verzet. Koppel daar een latent Vlaams minderwaardigheidsgevoel aan – een restant van de decennialange onderdrukking van het Vlaams door het Belgisch establishment – en de Franse taal wordt een arrogant expansiewapen. ‘Na Brussel willen ze nu ook de Rand innemen’. Bovendien is de democratische meerderheid van Franstaligen – af te lezen tijdens (vooral lokale) verkiezingen – geen argument: de integriteit en bescherming van het Vlaams grondgebied is een bovenlokale kwestie. Zo kunnen de drie niet-benoemde burgemeersters uit de Brusselse rand zich niet beroepen op hun lokale democratische overwinning: de federale taalwetten en Vlaamse decreten en rondzendbrieven primeren, de gemeente is ter zake trouwenns onbevoegd. Burgemeesters moeten de regels respecteren en zelfs afdwingen. Wie het gezag van de Vlaamse toezichthoudende overheid niet wil aanvaarden, is dan ook ongeschikt als burgemeester, aldus een algemene Vlaamse redenering.
Franstaligen verweren zich met het ius sanguinis: burgerschap staat los van de bodem maar is een kwestie van ‘bloed’, rechten zijn verbonden met de persoon, niet met een territorium. Waar een Franstalige ook woont, Franstalige zal hij blijven en daartoe moet hij ook de nodige rechten krijgen. Zoals kunnen stemmen op ‘zijn volksgenoten’. Het eerste sluit eerder aan bij het Franse republikeins contractnationalisme, het tweede bij het Duitse volksnationalisme. Vlamingen volgen het territorialiteitsbeginsel, Franstaligen het personaliteitsbeginsel. BHV wordt beschouwd als een inbreuk op het territorialiteitsbeginsel. De homogeniteit van het Nederlandse taalgebied komt erdoor in gevaar. Daartegenover staat dat de homogeniteit van het Franstalig taalgebied niet gecontesteerd wordt. Franstalige, of liever Brusselse, toppolitici slaan hun tentakels tot diep in Vlaams gebied uit en ze mobiliseren daar kiezers op hun ‘Franstalig’ karakter: zo verhinderen ze de integratie van die Franstaligen in Vlaanderen.
De krampachtigheid waarmee de Vlaamse beweging aan dat ius soli vasthouden is historisch te verklaren. Het is geen verkapte vorm van racisme – dat verwijt is terecht infantiel en beledigend – maar vooral een manier om taalverlies tegen te gaan, om een lagere statustaal tegen een hogere te beschermen. Daarenboven is er ook een sociale bekommernis: de verfransing gaat gepaard met het verdringen van de originele autochtone Vlaamse bevolking door de rijkere – Brusselse – Franstaligen, die de grond- en woningprijzen in deze groene rand rond Brussel opdrijven. De Vlaamse beweging is daarvoor extreem gevoelig omwille van de langdurige onderdrukking van het Nederlands. Niettegenstaande hun numerieke meerderheid, vormden de Vlaamssprekenden in de eerste eeuw België een ‘sociologische minderheid’. Een traumatische ervaring die zijn sporen nalaat tot in de huidige communautaire onderhandelingen. De taaldiscriminatie uit de 19e eeuw en de toenmalige economisch inferieure positie van Vlaanderen ten opzichte van Wallonië is bij vele Vlaams-nationalisten nog niet vergeten. Het Franstalige ‘non’ tegen communautaire hervormingen wordt door hen steevast als een kaakslag voor het ‘arme’ Vlaanderen ervaren. Dit kaakslagflamingantisme doet echter niks af van de taalwantoestanden die de Vlamingen gedurende een eeuw moesten ondergaan. Gerecht, onderwijs en administratie verliep overal in het Frans waardoor Vlaamssprekenden tot de marge van de samenleving veroordeeld waren. Dat maakte van de strijd voor de erkenning van het Nederlands als tweede landstaal niet alleen een culturele, maar vooral ook een sociale strijd. De discriminatie van het Nederlands in het officieel tweetalig Brussel is daar vandaag nog een levendig voorbeeld van.
uit : Brussel-Halle-Vilvoorde: Voeren van de 21ste eeuw
http://popups.ulg.ac.be/federalisme/document.php?id=642
