Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door system
'Gij' is niet oudbollig ...
|
Gij (ge) is een persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud en meervoud. Naast jij/jou/je/jullie en u (aanspreekvormen in de standaardtaal) is 'gij' een vorm die nu alleen nog gebruikt wordt in de spreektaal in het zuiden van het Nederlandse taalgebied (Brabant, Limburg en Vlaanderen). 'Gij' heeft dan wat gevoelswaarde betreft een tussenpositie tussen het (te) strenge 'u' en het (te) familiaire, als geaffecteerd aangevoelde 'jij'. In andere Nederlandstalige gebieden wordt 'gij' soms nog in (katholieke en protestantse) kerken gebruikt als aanspreekvorm voor het Opperwezen. Daarbuiten wordt het als archaïsch opgevat.
Oorspronkelijk is 'gij' in de zestiende eeuw ontstaan als de beleefdsheidsvorm van de tweede persoon meervoud. Nog in dezelfde eeuw werd de vorm ook voor een tweede persoon enkelvoud gebruikt, als alternatief voor het toen al wegkwijnende en als grof aagevoelde
du, dij en
dijn. Noordelijker werd 'jij' gebruikt als gereduceerde vorm van 'gij'. 'U' kwam aanvankelijk als accusatief en datief voor van beide. In de periode dat 'gij' en 'jij' niet meer werden gebruikt als beleefdsheidsvorm, was er geen alternatieve beleefdsheidsvorm. Deze is sinds de zeventiende en achttiende eeuw gevormd uit 'Uedele' (uwe edelheid). Dit werd later afgekort tot 'U.E.' (uitgesproken als Uwe). Weer later werd 'Uwe' geschreven en zo ontstond 'u'.
De flexie van 'gij'
- nominatief:
gij (beklemtoond) of
ge (onbeklemtoond);
Gij komt te laat.
- genitief:
uwer;
Gij zijt elders en toch moet ik uwer gedenken.
- datief:
u;
Weet ge zeker dat dit u toebehoort?
- accusatief:
u;
Als ge hard werkt, zal ik u belonen.
- reflexief:
u;
Gij vergist u.
- possessief:
uw;
Drinkt ge uw glas niet leeg?
De conjugatie van de werkwoorden met 'gij'
Vervoegen met het voornaamwoord
gij is moeilijk omdat de meeste Nederlandstaligen hiervoor het gevoel zijn kwijtgeraakt. In het presens van de indicatief is de vervoeging meestal dezelfde als met 'jij'. Uitzonderingen vormen de hulpwerkwoorden
zijn en
mogen:
Gij jaagt
Gij wacht
Gij hebt
Gij kunt
Gij zijt
Gij moogt
In het imperfectum van de indicatief is de vervoeging van zwakke werkwoorden zoals met
jij. De vervoeging van sterke werwoorden bestaat uit de stam van het imperfectum met de uitgang -t. De klinker a wordt daarbij verdubbeld tot aa, behalve bij
gij hadt.
Zijn is onregelmatig:
Gij speelde (spelen)
Gij wachtte (wachten)
Gij
zongt (zingen)
Gij
liept (lopen)
Gij mocht (mogen)
Gij
kwaamt (komen)
Gij
zaagt (zien)
Gij
waart (zijn)
Gij
hadt (hebben)
Gij
zoudt (zullen)