VOLK
Ik woon in de volksstraat. Niet dat de volksstraat woont in mij. Wij proberen, als allemaal volkjes, verstandig samen te wonen.
Dat lukt. Ik volg de volksstraat op straat. En omgekeerd.
Tegen sommige boodschappentassen zeg ik dag. En omgekeerd. Met enkele gezichten drink ik regelmatig een glas. In elkaars huizen. Wat mijn volksstraat verder bezighoudt-soms houdt mij dat bezig, soms niet. Mijn straat is nodig, anders viel ik bij het verlaten van mijn huis in een wart gat.
Waar mijn straat voor staat, weet ik pas weer wanneer ze nog eens door het stemhokje is gelopen.
De laatste jaren val ik na zo'n doorloop bij het eerste verlaten van mijn huis telkens toch in een gat. Het zwarte gat waarvoor 1 op de 3 van mijn straatgenoten hebeft gestemd. Ik loop dan nog eens helemaal door mijn straat en vraag me ingetogen af wat er scheelt.
Deze keer was ik de avond zelf al de volksstraat opgegaan. Het zwarte gat slokt alsmaar meer volk op. Straks is er niemand meer om iets mee te drinken. Het weer was aangenaam. Vaak hangen dan nog vreemde mensen uit hun raam, met oeroude herineringen aan dat soort weer. Nu echter waren het mensen van hier. Zij riepen iets van de daken. "Leve Vlaams Blok!" Een klein meneertje met een soort krabbenhoofd, hangend uit een aardig huis, riep "Sieg Heil! Sieg heil!"",
Ik liep afgrondelijk verdraagzaam door mijn volksstraat. Ondraaglijk verdraagzaam kan ik zijn. Ik dacht: Alles voor het volk, het volk is alles. Laten wij het verder aanbidden. Zijn zwarte gat likken, als het maar gezellig is. Misschien, dacht ik verdraagzamer dan ooit, misschien moet ik naar dat krabbenhoofd gaan luisteren. Nederig vragen wat er precies scheelt. Honger? Dorst? Zeventiende maand? Opslag? Neerslag? Bijslag? Verveling? Te weinig televisies?Mal de vivre? Sehnsucht? Weeldeleed?
Maar eerst moet ik de krabbentaal leren, subtaal van de volkstaal.
Voor de spiegel: Sieg Heil, Sieg Heil.
Bernard Dewulf DM 16 juni 2004
|