Toen na de federale wetgevende verkiezingen van 10 juni 2007 bleek dat de grote winnaar Leterme er niet in slaagde de Belgische Franstalige partijen tot (v)rede te brengen, stelde een mij zeer welbekende hem voor om een regeringsmeerderheid te vormen met de Vlaamse partijen, daarbij de Franstalige partijen uitnodigend om aan die meerderheid deel te nemen.
Leterme antwoordde dat dit niet mogelijk was, vermits er naar zijn vaststaand oordeel ook een meerderheid in de Franse taalgroep in elke kamer van het parlement diende te zijn.
De mij zeer welbekende repliceerde daarop dat deze vereiste geenszins voorzien was of is in de Belgische grondwet of welkdanige andere Belgische wet. Betreffende meerderheid in elke taalgroep komt slechts ter sprake bij de constitutionele bepalingen inzake de vorming van een “bijzondere” meerderheid ter wijziging van de grondwet zelve of voor het aannemen van bepaalde wetten (cfr. onder andere Art. GW 195, 198 en Art. 4 laatste lid).
In repliek stelde Leterme dat de meerderheid in elke taalgroep weliswaar geen wettelijke vereiste was tot vorming van een regeringsmeerderheid, doch dat dit een onaantastbare ongeschreven regel was in de Belgische politiek, waarvan hij nimmer wenste af te wijken.
Toen reeds was het de mij zeer welbekende duidelijk dat Leterme zich ten volle onderwierp aan de wensen van de Belgische Franstalige partijen, en dus van het Belgisch staatsregime.
Dit werd zo mogelijk nog duidelijker toen later bleek dat Leterme plots geen meerderheid in de Nederlandse taalgroep meer nodig achtte : van de onaantastbare ongeschreven regel in de Belgische politiek, waarvan hij nimmer wenste af te wijken, week hij zeer gezwind af, omdat het tenslotte “slechts” in het nadeel van de Vlamingen was.
De mij zeer welbekende liet daarop ten aanzien van Leterme ruime verbazing blijken, hem herinnerend aan zijn onwrikbare stelling van nog geen jaar voordien, hem voorleggend dat indien zijn principe dan toch niet zo onwrikbaar bleek te zijn, hij dan beter zoals eerder voorgesteld van in den beginne een regeringsmeerderheid had gevormd met de Vlaamse partijen (regeringsmeerderheid die tenminste de steun zou gehad hebben van de meerderheid van de vertegenwoordigers der grootste Belgische bevolkingsgroep), en hem vragend waarom hetgeen volgens hem voor de ene taalgroep geenszins kon, wel voor de andere mocht kunnen.
Leterme gaf daarop geen enkele repliek.
Inmiddels ging het van kwaad tot erger : toen ook de OpenVLD er uiteindelijk de brui aan gaf en de CD&V als enige “Vlaamse” partij nog deel bleef uitmaken van Leterme’s meerderheid, wist elke objectieve waarnemer dat
a. de CD&V een flinke afstraffing bij de verkiezingen tegemoet ging
b. de N-VA ongetwijfeld flink vooruit zou gaan (de mate waarin was evenwel een verrassing)
c. het erg moeilijk zou worden om nog een werkbare federale regeringsmeerderheid te vormen
Het lijdt geen enkele twijfel dat de huidige politieke toestand in België, behoudens aan de gekende structurele evolutie, voor een groot deel te wijten is aan Leterme’s pertinent gebrek aan rechtlijnigheid, zijn blind nalopen van het Franstalig Belgisch regime, en zijn volstrekte onbekwaamheid om politiek verder te kijken dan zijn eigen carrière.
Dat Leterme zelfs nog vandaag, na de voorbije jaren constant en uitvoerig zijn onbekwaamheid en onvermogen te hebben gedemonstreerd, nog steeds meent te moeten de “schuld” van wat dan ook naar anderen – in casu naar De Wever – toe te schuiven, mag niemand verbazen : dat is nu eenmaal een aspect van de totale incompetentie die hem en zijn partij eigen zijn.
Tot 10 juni 2007 zou ik daar met stelligheid hebben aan toegevoegd : Vlamingen, kom niet klagen : u hebt de leiders waarvoor u hebt gekozen. Maar dat gaat sinds 13 juni 2010 niet meer op : u hebt op die dag voor anderen gekozen, en een “leider” naar voren geschoven.
Nu mag u met reden klagen dat het Belgisch Franstalig minderheidsregime, Leterme en de CD&V incluis, u uw leider niet gunt.
|