Hierbij vindt u het antwoord van het CGK op onze vraag of de kleine vakbonden kunnen deelnemen aan de sociale verkiezingen.
“U contacteerde ons met de vraag of het arrest van het Grondwettelijk Hof van 2 april 2009 tot gevolg heeft dat kleine vakbonden kunnen deelnemen aan sociale verkiezingen.
Het antwoord op de vraag bestaat uit meerdere delen.
Ten eerste heeft dit arrest een gevolg voor de kenmerken die in de antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 worden opgenomen, aangezien het kenmerk 'syndicale overtuiging' wordt toegevoegd aan de lijst van beschermde kenmerken. Dit arrest heeft echter geen gevolg voor de bevoegdheden van het Centrum. Deze bevoegdheden worden vastgelegd door de oprichtingswet van 15 februari 1993. Op basis van deze wet is het Centrum bevoegd om vragen en klachten te behandelen die verband houden met elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van:
1° nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming;
2° seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, fortuin, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, handicap, politieke overtuiging, fysieke genetische eigenschap of sociale afkomst.
Syndicale overtuiging valt nog steeds niet binnen de bevoegdheden van het Centrum. Het ligt dan ook niet aan het Centrum om een advies te geven over het al dan niet discriminerende aspect van de regeling van de sociale verkiezingen.
Ten tweede en onafhankelijk hiervan kan het ook nuttig zijn om te weten dat artikel 11, §1 van de Antidiscriminatiewet erin voorziet dat een onderscheid op grond van een van de beschermde criteria nooit aanleiding geeft tot enige vorm van discriminatie verboden door deze wet wanneer dit onderscheid wordt opgelegd door of krachtens een wet (zgn. vrijwaringsclausule).
Aangezien de sociale verkiezingen geregeld zijn doorwettelijke bepalingen, kan deze regeling geen discriminatie uitmaken in de zin van de antidiscriminatiewet.
Aangezien de deelname aan sociale verkiezingen afhankelijk is van deze wettelijke bepalingen, biedt de Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 hier zelfs in de hypothese van onderscheid op grond van syndicale overtuiging geen juridisch verweer (cf. voormeld art. 11, §1). Weliswaar moeten de nationale wetsbepalingen in overeenstemming zijn met hogere rechtsnormen, m.n. de Grondwet, het recht van de Europese Unie en het in België geldende internationaal recht (art. 11, §2).
De beoordeling of bepaalde representativiteitsvoorwaarden voor vakorganisaties in België al dan niet op gespannen voet staan met hogere rechtsnormen inzake de vrijheid van vereniging (en daarmee verwant het vakverenigingsrecht) annex de principes van gelijkheid en non-discriminatie, behoort toe aan de bevoegde (inter)nationale (rechts)instanties. Zie bvb. rechtspraak van het Grondwettelijk Hof aangaande het syndicaal statuut binnen de strijdkrachten (te consulteren via
www.arbitrage.be) en de zaken die behandeld worden binnen de Internationale Arbeidsorganisatie – Comité voor de Vrijheid van Vereniging (waaronder de hangende zaak n° 2529 BVL / België, te consulteren via
www.ilo.org).
We hopen dat deze informatie u nuttig is. Indien u nog vragen hebt kunt u uiteraard altijd bij ons terecht.
Hoogachtend,
E. V. L.
Centrum voor Gelijkheid van Kansen
Koningsstraat 138
1000 Brussel
Neutr-On legt zich nog niet neer bij dit antwoord.
www.neutr-on.be