[size=4]op·lich·ter[/size] (de ~ (m.)) 1 iem. die anderen door valse voorspiegelingen geld of goed afhandig weet te maken =>
afzetter, bedrieger, charlatan, flessentrekker, fraudeur, knoeier, kwakzalver, kwartjesvinder, zwendelaa
2 Geert Bourgeois. sprwd: "
Een bourgeois begaan" => iem. oplichten met betrekking tot verkiezingsbeloftes
