De laatste weken heeft u in de nieuwsbrief van Liberales meerdere artikelen kunnen lezen over de Europese schuldencrisis. De strekking van de betreffende columns of essays was dat de enige oplossing om uit te crisis te geraken, verdere steun aan de zuidelijke Europese landen is en een hechtere Europese integratie. De argumenten die daarbij worden aangedragen, betwist ik in hoge mate. Vaak wordt beweerd dat het behoud van de euro noodzakelijk is, omdat de gemeenschappelijke munt symbool staat voor de Europese vrede. Ik begrijp de gedachte wel, maar het noodzakelijke karakter ervan ontgaat mij. Nog gekker wordt het als mensen beweren dat zonder de munt een catastrofe dreigt waarbij oorlog, hel en verdoemenis zeker niet kunnen worden uitgesloten.
Een munt kan inderdaad symbool staan voor iets groters – denk aan de waarde die Amerikanen hechten aan hun één dollarbiljet. Maar dat maakt het bestaan ervan nog niet noodzakelijk. Symbolen kunnen opkomen en weer verdwijnen, des te gemakkelijker als die symbolen door heel veel mensen worden gezien als iets dat hen opgedrongen is in plaats van een wederzijdse liefde. Dan het punt van de oorlogsdreiging die ons te wachten zou staan. Je kunt in de Europese geschiedenis gemakkelijk perioden aanwijzen van langdurige vrede (meest recent: vanaf Napoleon tot de Frans-Duitse oorlog in 1870) zonder dat er één munt was. Nog algemener geformuleerd: landen die niet dezelfde munt hebben, zijn niet per definitie met elkaar in oorlog. Zou dat wel het geval zijn, dan zou de wereld in permanente staat van conflicten verkeren.
Ik kan me best voorstellen dat u dit soort opmerkingen van mijn kant triviaal vindt – toegegeven: het zijn ook versimpelingen van de werkelijkheid. Ik wil er echter alleen maar mee aantonen dat mijn opmerkingen niet meer of minder simplistisch zijn dan het zogenaamde argument dat zonder de euro de Europese vrede op het spel staat. Wie krachttermen als Vrede, Veiligheid en Welvaart gebruikt, doet een beroep op uw morele gevoelens en probeert het u te bemoeilijken om nuchter naar de zaken te kijken. Daarom neem ik het met name intellectuelen (ik denk aan Jürgen Habermas) ook zo kwalijk dat zij zoveel waarde hechten aan het ‘euro-is-vrede’ argument: zij doen alsof ze een objectief en redelijk argument gebruiken, maar hun betoog is net zo subjectief als de onderbuikgevoelens van de mensen die in Europa slechts het machtsmisbruik van een eliteproject zien.
Andere voorstanders van de euro dwepen met statistieken die aantonen dat de schuldpositie en schuldontwikkeling van de zuidelijke Europese landen de facto niet fundamenteel anders is dan in de sterkere lidstaten. Laat ik vooropstellen dat het een feit is dat de overheidsschuld in zuidelijke lidstaten zeer hoog is, maar dat de particuliere schulden er vaak relatief veel lager zijn. In een land als Nederland (mede dankzij hypotheekrente aftrek) is de particuliere schuld enorm, maar is de overheidsschuld relatief beperkter.
Tot zover gaat de objectieve constatering. Daar wordt dan door voorstanders van de euro de volgende gedachte aan verbonden: ‘We vinden elkaar in het feit dat we allemaal schulden hebben en laten we daarom ophouden met het veroordelen van land A door land B’. Ook hier – net als het ‘euro-is-vrede’ argument – geldt dat dit type denken sympathiek overkomt, maar de realiteit is dat het op de kapitaalmarkt niet gaat om sympathie. Daar staat de inschatting van risico’s op wanbetaling centraal en de verdiencapaciteit van een land om leningen terug te betalen. Omdat land A zijn schulden op een andere wijze heeft opgebouwd en een andere economie heeft dan B, bestaat er een renteverschil dat beide landen op staatsleningen moeten betalen. Dat is basiseconomie. Daar is overigens niet mee gezegd dat die risico-inschatting op zichzelf objectief is. Want als ik voor mij persoonlijk mag spreken; ik heb nooit geloofd dat economie een strikt rationele wetenschap is. De wet van vraag en aanbod is op abstract niveau een autonoom en objectief werkend mechanisme, maar vraag en aanbod zelf ontstaan onder andere vanuit sociale, psychologische en andere niet rationele verlangens.
Voor wie eerst heeft ingezien dat de renteverschillen tussen de noordelijke en zuidelijke lidstaten een weerspiegeling zijn van onderliggende economische wetmatigheden, komt pas daarna de vraag hoe we daarmee omgaan. Er zijn twee keuzes. Ten eerste: omdat de onderliggende problemen in elk land zijn anders zijn, besluiten (sommige) landen op eigen houtje hun uitweg uit de crisis te zoeken. De tweede optie: Europa zoekt gezamenlijk een weg naar economisch herstel.
Voor de eerste keuze pleit dat herinvoering van nationale munten het voordeel heeft dat met behulp van devaluaties (klassiek reddingsmiddel in crisistijd) de munt en daarmee de export concurrerend kan worden gemaakt. Bovendien is het een legitiem uitgangspunt om als land ervoor te kiezen dat je met een strikter nationale economie beter gewapend bent tegen ‘de boze buitenwereld’ dan wanneer je soevereiniteit uit handen geeft aan een groter collectief. In dat collectief zit dan echter weer het voordeel van de tweede optie. Europa als monetaire unie kan als één blok meer vuist kan maken ten opzichte van andere economische grootmachten – mits je daadwerkelijk ook als collectief functioneert. Welke optie je ook prefereert, tot ongenoegen van bureaucraten is de uiteindelijke keuze bovenal politiek van aard.
Samen doorgaan in één muntunie heeft alleen kans van slagen als de afzonderlijke Europese economieën meer naar elkaar toegroeien. Dat is voor een deel kunstmatig, via inflatie, af te dwingen. Een dergelijk instrument vergroot het politiek draagvlak niet. Bij het aangaan van de muntunie is al de gok vooruit al eens genomen: aan het ‘project Europa’ werd voorrang gegeven boven de nuchtere analyse dat de economieën op dat moment teveel van elkaar verschilden om een stabiele eenheidsmunt te zijn. Ik behoor niet tot diegenen die achteraf beweren dat het per definitie wel moest mislukken. Maar dezelfde gok nóg een keer wagen, staat voor mij gelijk aan de casinospeler die telkens opnieuw blijft inzetten in de ijdele hoop het verloren geld alsnog terug te verdienen. Soms is het beter je verlies te nemen en een herstart te maken – ook als dat verlies inmiddels tientallen miljarden is, verborgen in het Europese steunfonds en in de schuldpapieren die de ECB massaal heeft opgekocht.
Erop vertrouwen dat de Grieken ‘inmiddels inzien dat hun belastingsysteem moet worden hervormd’, is precies dat; je baseren op een gevoel van urgentie dat je met dezelfde mate van (on)redelijkheid kunt omkeren: toen de crisis in 2009 uitbrak bleek het Griekse tekort keer op keer hoger dan aanvankelijk werd voorgesteld, ‘dus’ die Grieken leren zelfs als het écht moet, toch niet.
Kortom, alle analyses over het einde van de Europese munt, over een splitsing in een ‘neuro’ en een ‘zeuro’, over de invoering van zogenaamde ‘eurobonds’, etc. – het is en blijft een spelletje speculeren op hoog niveau én met een onvoorstelbare hoeveelheid geld. Juist omdat speculeren in dit geval een politiek project is, is voor mij één ding duidelijk: de stem van de Europese burgers in de diverse lidstaten zal veel serieuzer moeten worden genomen dan tot nog toe wordt gedaan. Referenda of verkiezingen die (net als in Griekenland eigenlijk) expliciet gaan over wel of niet als één geheel verdergaan, lijkt mij daartoe een uitstekend instrument. Want welke toekomst we ook kiezen, het houdt alleen stand als het een democratisch draagvlak heeft.
Of de euro in mijn thuisland Nederland een democratische toekomst heeft, hangt zoals ik het zie in hoge mate af van de transparantie die politici durven te tonen. Als zij eindelijk eens toegeven dat de reddingsoperaties tot nu toe miljarden hebben gekost, dat lang niet alle steun zal worden terugbetaald, maar dat de euro tóch moet worden voortgezet omdat we zonder euro achter blijven in de economische wedijver met andere grootmachten; alleen dan geef ik zo’n referendum een kans – omdat politici dan toegeven dat zij evenmin als u en ik de toekomst kunnen voorspellen, maar wel een globaal idee hebben waar het heen moet. Als daarentegen geroepen wordt dat ons oorlog en verderf te wachten staat en dat we eigenlijk wat meer sympathie voor elkaar zouden moeten hebben, zijn dat argumenten waar ik persoonlijk niet warm of koud van word.
Mocht het tot een volksraadpleging komen – waarschijnlijk niet – dan staat het u volkomen vrij op basis van welk (on)redelijk argument dan ook, uw keuze te maken en tot een andere afweging te komen. Voor het geval dat, wens ik u vanaf deze plek alvast veel succes met uw keuze.
Rob Kuppens
Bron:
politics.be