Een vraagje voor diegenen die vertrouwd zijn met de geschiedenis van de Nederlandse naamgevingsgebruiken: van m'n grootvader, die allicht nochtans nooit boven Wuustwezel zal zijn geweest, heb ik een boekje uit (volgens het internet) 1892 geërfd, getiteld "De-ci de-l�* en Hollande" en geschreven door ene M. Heins. Het gaat om een reisverslag door het Nederland van het einde van de 19e eeuw. Waar hij dat vandaan gehaald heeft, zal altijd wel een raadsel blijven. Overigens heeft hij het boek allicht nooit gelezen; daarvan getuige het feit dat de meeste bladen nog aan elkaar kleven. Maar toen ik er onlangs in snuisterde, stootte ik op de volgende passage (in het gedeelte over de Nederlandse zeden en gewoonten):
Citaat:
Et, comme si cela ne suffisait pas encore �* bien déterminer la personnalité des gens, on dit très souvent de qui ils sont fils: Wzn = Willemszoon, Jz = Janszoon, Cz = Corneliuszoon, etc., etc.;[...]
|
Nu dacht ik dat deze gewoonte in ons taalgebied reeds veel eerder was uitgestorven, zo rond de Franse periode. Wanneer is dat dan wel gebeurd? In ieder geval vermoed ik dat we mogen aannemen dat het gebruik reeds op z'n retour was toen hij dit beschreef (en in Vlaanderen allicht al helemaal in onbruik was geraakt).
Ik weet dat de Friezen er nog vrij lang aan hebben vastgehouden, bv. Pieter Jelles Troelstra. Maar hoe zat het bij ons?