Uit jura falconis, jg 42, 2005-2006, nr 2, p. 243-274 §2.2.3
Hoewel het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie in artikel 2, lid 1 en 6 § 2 wordt voorgesteld als een prestatie, doet artikel 11 vermoeden dat het een voorwaarde is voor de toekenning en het behoud van het recht op maatschappelijke integratie. Volgens de Raad van State (Parl. St. Kamer doc 50, nr. 1603/001, 73.) moet deze laatste visie worden weerhouden.
Over dit project moet onderhandeld worden en het moet uitgaan van de verwachtingen, de vaardigheden, de bekwaamheden en de behoeften van de betrokken persoon en van de mogelijkheden van het OCMW.
Van een werkelijke overeenkomst kan hier evenwel geen sprake zijn. Het betreft hier eerder het formaliseren van een aantal verplichtingen die in de wet zelf niet konden worden opgenomen gezien de noodzaak tot individualisering.
Dat blijkt onder meer uit het feit dat het sluiten van een contract of het aangaan van een project in bepaalde gevallen verplicht is, wat onverenigbaar is met de vrijheid van contracteren. Volgens bepaalde auteurs zou die verplichting zelfs kunnen worden gekwalificeerd als een vorm van dwang.
De persoon die aanspraak maakt op een leefloon bevind zich immers niet in de meest benijdenswaardige situatie. Bij het al dan niet aangaan van een dergelijk project heeft hij dus de keuze tussen toestemmen en het leefloon ontvangen enerzijds en het weigeren een project aan te gaan en zo het gevaar lopen geen leven te kunnen lijden in overeenstemming met de menselijke waardigheid anderzijds. Daarom kan men zich ook de vraag stellen of hier werkelijk ruimte is voor onderhandelingen.
Bovendien wordt die onderhandelingsmarge in het K.B. houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie (B.S. 31 juli 2002) verder beknot. Niet alleen doordat het K.B. bepaalt in welke verplichtingen het contract moet voorzien (Zie bv: art. 21 K.B. houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, B.S. 31 juli 2002), maar ook doordat de maatschappelijk werker bij de totstandkoming van het contract gebruik dient te maken van een kaderovereenkomst opgesteld door de raad voor maatschappelijk welzijn.(Art. 10 K.B. houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, B.S. 31 juli 2002.)
Vervolgens is er ook sprake van een fundamentele ongelijkheid tussen de partijen. Dit op zich staat de totstandkoming van een overeenkomst niet in de weg maar beknot wel opnieuw de onderhandelingsruimte voor een project dat zoals gesteld dient uit te gaan van de verwachtingen, de vaardigheden, de bekwaamheden en de behoeften van de betrokken persoon. Daarenboven is het OCMW in deze overeenkomst tegelijk rechter en partij, wat mijns inziens het meest fundamentele bezwaar is.
Een persoon die in zo’n penibele situatie is verzeild geraakt dient te onderhandelen met een tegenpartij in het voortdurende besef dat die tegenpartij bij machte is hem datgene waarop hij aanspraak maakt te ontzeggen.
De bedoeling van het project is duidelijk: men wenst vooral de persoon die aanspraak maakt op leefloon voor zijn verantwoordelijkheid te stellen. Hij of zij wordt geresponsabliliseerd. De term leefloon is daar trouwens een uitdrukking van: in ruil voor zijn bereidheid tot maatschappelijke integratie ontvangt hij/zij een loon.
Daardoor dreigt activering te verglijden in het individuele schuldmodel dat ervan uitgaat dat een arme verantwoordelijk is voor zijn arm zijn.
__________________
Velen voeren een vaandel, maar als de strijd er is, de vlucht te nemen, of een ander banier te verdedigen. Socialist, christen genoemd, maar de ZWAKKEN, DE ARMEN in de maatschappij nog meer in de grond stampen. Moge allen die daar aan meegewerkt hebben, vervloekt zijn in hun daden in hun generaties, dat geen geluk hun nog mag toekomen, dan wel, rampspoed, ziekte en verderf. Dat zij krijgen wat zij een ander aandoen in het meervoudige.
Laatst gewijzigd door JurgenD : 12 december 2012 om 01:14.
|