PARTICRATIE : HET DUITSE VOORBEELD
Op 22 september zijn er verkiezingen in Duitsland. Het kiessysteem bij onze Oostburen wijkt af van het onze. De Duitse Bundestag telt in principe 598 zitjes. Iedere kiezer beschikt over twee stemmen, waarmee hij in theorie kan bepalen wie in het Duitse parlement kan zetelen. De politieke partijen hebben het verkiezingsysteem zodanig ontworpen, dat de macht van de kiezer tot ongeveer nul is herleid.
Vooreerst beschikt de kiezer over een ‘Erststimme’. Daarmee kan hij in één van de 299 ‘Wahlkreise’ (=kieskringen) kiezen tussen de kandidaten, die daar door de diverse partijen worden voorgedragen. De kandidaat die de meeste stemmen haalt, wint de zetel van de Wahlkreis. De kiezers hebben uiteraard geen inspraak betreffende de identiteit van de partijkandidaten. Het zijn de partijleidingen die bepalen wie in een gegeven kieskring kandideert.
Met de ‘Zweitstimme’ kan je wel een voorkeursstem uitbrengen, op lijsten die per deelstaat door de partijen worden opgesteld.
Om te bepalen hoeveel zetels een politieke partij in de Bundestag krijgt, gaat men vooreerst uit van de ‘Zweitstimmen’. Men vermenigvuldigt het aantal Zweitstimmen dat partij X kreeg met 598, en deelt dit door het totaal aantal Zweitstimmen dat is uitgebracht op alle partijen, die meer dan 5% van alle Zweitstimmen kregen; het resultaat is het aantal zetels dat partij X in de Bundestag krijgt. In Duitsland geldt immers sinds lang het particratische handigheidje, dat door paarsgroen nu ook in België werd ingevoerd: de 5%-drempel. Partijen die minder dan 5% van de ‘Zweitstimmen’ halen, krijgen normaliter geen verkozenen. De bedoeling is natuurlijk, om de doorbraak van ongewenste nieuwkomers zo veel mogelijk te bemoeilijken.
Nadat aldus voor iedere partij het aantal zitjes is bepaald, moeten de individuele verkozenen worden aangeduid. Dit gebeurt in eerste instantie via de ‘Erststimme’: alle kandidaten die in hun Wahlkreis de relatieve meerderheid haalden komen in de Bundestag. Te noteren valt, dat via de ‘Erststimme’ verkozen kandidaten ook in de Bundestag komen, wanneer hun partij de 5%-drempel niet haalt. In de praktijk is dit weinig courant. De overblijvende zitjes waarop een partij kan aanspraak maken, worden dan bezet via de resultaten van de ‘Zweitstimmen’.
Er kunnen ook ‘Überhangmandate’ ontstaan. Veronderstel dat een partij via de Erststimme meer verkozenen verwerft dan het aantal waarop zij volgens de ‘Zweistimme’-telling aanspraak kan maken. Dan komen deze via de ‘Erststimme’ verkozenen toch in de Bundestag, met als gevolg dat het aantal parlementsleden groter zal worden dan 598. Zo’n extra zitjes noemt men ‘Überhangmandate’.
Prof. Herbert von Arnim publiceerde een handig overzicht van de technieken, waarmee de burger bij deze Bundestag-verkiezingen buitenspel wordt gezet (‘Wahl ohne Auswahl. Die Parteien und nicht das Volk bestimmen die Abgeordneten’ Die Welt, 21 augustus 2002). In de praktijk blijken de kiezers nauwelijks greep te hebben op de samenstelling van ‘hun’ Bundestag.
Die machteloosheid van de kiezer is het meest evident voor wat de ‘Zweitstimme’ betreft: “Bei Bundestagwahlen kann jeder Wähler mit der Zweitstimme nur starre Parteilisten ankreuzen, auf denen die Reihenfolge der Kandidaten unabänderbar feststeht. Personen, welche die Parteigremien auf ‘sichere Listenplätze’ gesetzt haben, sind praktisch schon gewählt. Das erklärt die Gnadenlosigkeit, mit der parteiintern um diese Plätze gekämpft wird” (‘Bij de Bundestagverkiezingen kan de individuele kiezer enkel vaste partijlijsten aankruisen, waarop de volgorde der kandidaten onbeïnvloedbaar is. Wie van de partijtop op een ‘zekere plaats’ kreeg toebedeeld, is de facto reeds verkozenen. Vandaar ook de genadeloze strijd die binnen de partijen om die plaatsen wordt geleverd’). Wie bijvoorbeeld voor de Duitse groenen wil stemmen, moet in de deelstaat Baden-Württemberg automatisch ook kiezen voor recent in opspraak gekomen figuren als Rezzo Schlauch of Cem Özdemir; wie in Rheinland-Pfalz voor de roden kiest, kiest meteen ook voor Rudolf Scharping.
Hoe staat het met de kandidaten, die via de ‘Erststimme’ worden verkozen? Op het eerste gezicht zou althans déze helft van de Bundestag’ enigszins de voorkeur van de burgers moeten weerspiegelen. De werkelijkheid is anders. In theorie kan men kandideren in de Wahlkreis met de steun van 200 medeburgers. In de praktijk zorgen factoren als mediaboycot ervoor, dat zo’n ‘Freier’ nooit verkozen wordt. Behalve de PDS in de oostelijke deelstaten, leggen socialisten en christen-democraten beslag op vrijwel alle ‘Erststimme’-verkozenen. De SPD hanteert bij de opstelling van zijn kandidatenlijsten het principe, dat enkel kandidaten die in een ‘Wahlkreis’ (voor de ‘Erststimme’) opkomen ook een verkiesbare stek krijgen op de deelstaatlijsten (voor de ‘Zweitstimme’). Vaak zijn de kandidaten, die zich aanbieden voor de ‘Erststimme’, dus reeds verzekerd van hun verkiezing via hun plaats op de deelstaatslijst. Armin geeft enige voorbeelden: “So kämpfen, um einige Beispiele aus Nordrhein-Westfalen zu nennen, im Wahlkreis Kleve die Parlementarische Staatssekretärin Barbara Hendricks (SPD) und Ronald Pofalla (CDU) um das Mandat. Beiden ist der Einzug in den Bundestag aber schon sicher. Das gleiche gilt für Dagmar Schmidt (SPD) und Friedrich Merz in Hochsauerland-Wahlkreis. Im Wahlkreis Hamm-Unna II kann man sogar drei Kandidaten zu ihrer jetzt schon gewonnenen ‘Wahl’ gratulieren: Dieter Wiefelspütz (SPD), Laurenz Meyer (CDU) und Jörg van Essen (FDP)” (‘Zo betwisten, om enkele voorbeelden uit Nordrhein-Westfalen te geven, staatssecretaris en parlementslid Barbara Hendricks (SPD) en Ronald Pofalla (CDU) elkaar het mandaat voor de kieskring Kleve. In werkelijkheid zijn beiden reeds zeker van hun intrede in de Bundestag. Idem dito voor Dagmar Schmidt (SPD) en Friedrich Merz in de kieskring Hochsauerland. In de kieskring Hamm-Unna II kan men zelfs drie kandidaten reeds feliciteren voor hun ‘verkiezing’: Dieter Wiefelspütz (SPD), Laurenz Meyer (CDU) en Jörg van Essen (FDP)’). Onderzoek aan de ‘Deutsche Hochschule für Verwaltungswissenschaften’ (Speyer) toont, dat in Nordrhein-Westfalen 80 van de 126 te begeven zitjes (62,5%) reeds voor de verkiezing met zekerheid zijn begeven, terwijl men voor 17 andere zitjes de gelukkige verkozene nu reeds met grote waarschijnlijkheid kan aanduiden (wat de score op 76% brengt). Voor Beieren zijn deze percentages 73% resp. 81%, voor Hamburg 83% resp. 92% enz.
De kern van het systeem is dus duidelijk. Aan de basis ligt een eenvoudig principe: kiezers stemmen enkel voor bekende partijen en gezichten. Burgers zijn voorzichtig: ze kiezen liever voor een twijfelachtige figuur die ze tenminste kennen, dan voor een onbekende. De met de politieke klasse verstrengelde media houden de outsiders zoveel mogelijk onbekend, wat in combinatie met de 5%-drempel zorgt voor een efficiënte afblokking van nieuwkomers. Daar komt nog bij dat de gevestigde partijen beschikken over publieke gelden en organisatorische know-how, wat nieuwkomers eveneens missen. De meeste kandidaat-parlementsleden zullen het dus proberen waar te maken binnen de bestaande partijen. Om aan de top van de kieslijst te geraken, moeten ze zich identificeren met de partij en zijn geplogenheden. Von Arnim vat de gevolgens aldus samen: “Von den Parteien bestimmte Abgeordnete sind dem Typus nach ‘Parteisoldaten’, wie der frühere SPD-Politiker Hans Apel aus eigener Erfahrung berichtet. Sie verdanken ihr alles und geben der Parteiräson im Zweifel den Vorrang, selbst vor besserem eigenen Wissen und Gewissen. Abgeordnete, die ihr (grundgesetzlich garantiertes) freies Mandat wirklich frei ausüben und notfals auch von Mehrheitsbeschlüssen der Fraktion abweichen wollen, passen nicht in dieses Bild und riskieren, bei der nächsten Wahl nicht wieder aufgestellt zu werden. Unser Wahlsystem verschafft den Parteien praktisch das Monopol auf die Rekrutierung der Politiker” (‘Door de partij geselecteerde verkozenen behoren tot het type van de ‘partijsoldaten’, zoals de vroegere SPD-politicus Hans Apel op basis van eigen ervaring meldde. Zij danken alles aan hun partij en geven bij twijfel de partijraison voorrang boven eigen inzicht en geweten. Verkozenen die hun (grondwettelijk gegarandeerd) vrij mandaat ook vrij willen uitoefenen en desnoods van de meerderheidsbesluiten in hun fractie willen afwijken, passen niet in dit systeem en riskeren bij de volgende verkiezing niet aan de bak te komen. Ons kiessysteem geeft aan de partijen de facto een monopolie inzake politieke recrutering’).
Von Armin verzet zich om die reden ook tegen een verdere verhoging van het reeds riante inkomen van de Bundestag-afgevaardigde. Binnen het huidige systeem zal zo’n hogere betaling de onderhorigheid van de ‘volksvertegenwoordiger’ aan de partijleiding alleen nog maar doen toenemen. De hoofdsanctie die de verkozene riskeert in geval van ontrouw aan de partij, namelijk de niet-herverkiezing, gaat in geval van inkomensverhoging immers nog zwaarder doorwegen.
Tenslotte wijst Herbert von Arnim op de post-verkiezingselementen, die de onmacht van de kiezer volledig maken: “Der Wähler bestimmt am 22.September zwar die Truppenstärke der Parteien im Bundestag. Wer letzlich die Schlacht gewinnt, nämlich die Regierung bildet und den Kanzler stellt, machen die Parteiführungen aber unter sich aus - in Koalitionsabsprachen nach der Wahl. Selbst wenn Rot-Grün verliert, kann die Koalition möglicherweise mit Hilfe der PDS weiter regieren. Und ob Westerwelle sich zu Schröder oder Stoiber ins Koalitionsbett legen wird, lässt die FDP vor der Wahl ganz bewusst offen” (‘De kiezer bepaalt op 22 september weliswaar de troepensterkte in de Bundestag. Maar het zijn de partijleidingen die onderling, bij coalitie-overeenkomsten na de verkiezingen, uitmaken wie uiteindelijk de veldslag wint, wie in de regering komt en wie de kanselier aanduidt. Zelfs wanneer rood-groen verliest, is het mogelijk dat deze coalitie met de hulp van de PDS verder regeert. En of Westerwelle scheep gaat met Schröder of met Stoiber, laat de FDP vòòr de verkiezingen welbewust open’).
Het enige wat de kiezer dus kan doen is de relatieve sterkte van de partijfracties in de Bundestag beïnvloeden. Dat is natuurlijk het strikte kosmetische minimum, zonder hetwelke het hele kiesgebeuren een compleet doorzichtige (en daardoor voor de politieke klasse onbruikbare) farçe zou worden. Maar de kiezers kunnen niet bepalen welke individuen in de Bundestag komen, en ze hebben natuurlijk volstrekt geen greep op de coalitievorming en de opstelling van het regeringsprogramma. Na de verkiezingen vernietigen de partijhoofdkwartieren immers een deel van de stemmen: de verkozenen van de ‘oppositie’ worden onmachtig gemaakt, en dit gebeurt zonder dat de burgers daarbij enige inspraak hebben. Niet enkel de coalitiesamenstelling, maar ook het regeringsprogramma wordt buiten medeweten van de kiezer opgesteld. En in dat programma kunnen best dingen staan, waarover tijdens de verkiezingscampagne niet werd gerept, terwijl punten die in de campagne veel nadruk kregen, uit het regeringsprogramma kunnen wegvallen. Overigens wijst von Armin er ook op, dat het voor de kiezer zeer moeilijk is om te bepalen welke partij in een coalitie verantwoordelijk is voor een regeringsmaatregel. Samenvattend stelt von Arnim: “Unser Wahlsystem nimmt dem Wähler die Möglichkeit, schlechte Politiker durch Abwahl zu bestrafen” (‘Ons kiessysteem ontneemt de kiezer de mogelijkheid, om slechte politici door niet-herverkiezing af te straffen’).
Von Arnim geeft in zijn artikel een onbevredigend antwoord op de vraag, wat er moet gebeuren om de Duitse particratie door een echte democratie te vervangen. Ik ga op zijn voorstellen dan ook niet in. De eerste centrale maatregel ter invoering van de democratie moet in elk geval zijn: de invoering van het beslissend referendum op volksinitiatief (iets wat door von Arnim in andere publicaties ook sterk wordt bepleit). De huidige roodgroene coalitie heeft een schuchter voorstel tot grondwetsherziening in die richting neergelegd, dat echter door de christen-democraten werd afgeschoten: het voorstel kreeg in de Bundestag weliswaar een meerderheid, maar niet de vereiste tweederde-meerderheid. Overigens betrof het een erg beperkt voorstel, waarin aan de burgers bijvoorbeeld het recht bleef ontzegd om direct te beslissen over fiscale materies (zoals dat kan in Zwitserland en een reeks Amerikaanse deelstaten).
=>
http://www.mehr-demokratie.de/bu/nn/index.htm
=>
http://www.hfv-speyer.de/VONARNIM/Ne...eutschland.htm
Met de invoering van het beslissend referendum op volksinitiatief komt de soevereiniteit principieel terecht bij het volk, waar ze in een democratie ook thuishoort (in nepdemocratieën als België of Duitsland berust de soevereiniteit ook in theorie niet bij het volk, doch bij de ‘natie’, een schaamlap-term waarmee de facto de maatschappelijke elite wordt aangeduid).
Maar daarnaast moet absoluut de praktijk van stemmenvernietiging door coalitievorming worden stopgezet. Alle stemmen moeten even zwaar wegen, wat impliceert dat alle verkozenen op gelijke wijze moeten wegen op het bestuur. Dat kan alleen in zuivere vorm worden gerealiseerd door de invoering van het stemgeheim voor de verkozenen. Burgers moeten in een authentieke democratie eerst en vooral bepalen hoé wordt beslist: langs vertegenwoordigende of langs directe weg. Indien ze langs directe weg willen beslissen, moeten ze een referenduminitiatief lanceren. Willen ze de beslissing langs vertegenwoordigende weg tot stand laten komen, dan wordt geen referendum-initiatief gelanceerd en dan moeten de burgers hun verkozenen ook daadwerkelijk vertrouwen schenken, en ze in het geheim laten stemmen. Door die mogelijkheid tot geheime stemming krijgen de verkozenen, net als de burger in het stemhokje, de mogelijkheid om zuiver naar best inzicht en geweten te kiezen, en meteen verliezen ook de partijen hun greep op het stemgedrag van de volksvertegenwoordigers, zodat de opdeling van de verkozenen in een ‘meerderheid’ en een ‘oppositie’ onzinnig wordt en alle burgerstemmen effectief een gelijk gewicht krijgen.
Pas met de invoering van het beslissend volksreferendum op alle bestuursniveau’s en over alle onderwerpen, en met de realisatie van het veralgemeend stemgeheim, worden democratie en volkssoevereiniteit een realiteit. Want dan pas komt de macht terecht waar ze thuishoort, namelijk bij de burgers, en worden de partijen van machtsapparaten getransformeerd tot wat ze écht zouden moeten zijn, namelijk producenten van ideeën.