Voor een atheist is het zonneklaar dat er geen god is, omdat bijvoorbeeld ook kinderen sterven. Die dus niet eens een kans krijgen om aan hun leven te beginnen en die dus niet eens tussen goed of kwaad kunnen kiezen. Toch is het "spel" voor hun afgelopen voordat het goed en wel begonnen is.
Binnen dat denkkader is god dan ook niet meer dan een personificatie van een algemeen gevoeld menselijke behoefte naar universele en fundamentele rechtvaardigheid.
God verwijst dan eerder naar wat er niet is dan naar het bestaan van een wel bepaal wezen, dat kennelijk een leven zou leiden buiten de menselijke zintuigen om.
In het monotheisme vinden we dat god tot een soort behoort waarvan er maar één examplaar is; god zelf. Terwijl er heel veel mensen zijn hebben die allemaal maar één schepper; die ene god die uniek is in zijn soort.
Als er geen sprake zou zijn van één schepper dan is het niet duidelijk waarom er maar één god zou moeten zijn. De goddelijke stof is ondeelbaar, deelt zich niet, er kan dan maar één enkele god zijn of helemaal geen, maar niet een heleboel goden.
Spiritualiteit is niet voor iedereen weggelegd, er bestaan geboren atheisten en ze zitten ook binnen de godsdiensten.
|