Discussie: geldstromen
Los bericht bekijken
Oud 17 november 2004, 16:49   #2
Patriot!
Secretaris-Generaal VN
 
Patriot!'s schermafbeelding
 
Geregistreerd: 6 oktober 2002
Locatie: België - Belgique - Belgien - Belgium
Berichten: 21.353
Stuur een bericht via ICQ naar Patriot! Stuur een bericht via MSN naar Patriot!
Standaard

HANNES LIEGT!
--------------------------------------------------------------------------------

In 2001 reeds verscheen er in de het kwartaalblad “Secessie” (2001, nr 2, p. 25-37) een studie van Prof. Em. J. Hannes over de “geldstromen” in het 19de eeuwse België. In juli jl. rakelde het blad ‘Trends’ deze studie opnieuw op onder de provocerende titel: “Vlaanderen dokt al sinds 1830 af”. Daarin werden scherpe uitspraken gedaan die er op neerkwamen dat Vlaanderen in feite sedert het ontstaan van de Belgische staat fungeert als een hangmat voor Wallonië en dat het zuiden nooit solidair geweest is met het noorden.

De studie van Hannes valt echter op velerlei punten te nuanceren. En dat is nog zeer zacht uitgedrukt. Laten we eerst het onderwerp even bekijken. De auteur onderzoekt de welvaartsverdeling in België en de “geldstromen” in de periode van 1830-1910. Als instrumenten gebruikt hij de personele belasting, de betalingsbasis, de erfenisrechten en de patentbelasting. Een belangrijke, eerste vaststelling is dat het economisch betoog ideologisch gekleurd is. De auteur onderzoekt immers niet de provinciale rekeningen (nochtans de basis van het gebruikte cijfermateriaal) maar wel een regionale optelsom. Immers, Hannes gebruikt als grond van zijn betoog de vergelijking tussen “Vlaanderen” (lees: West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg) en “Wallonië” (lees: Henegouwen, Namen, Luxemburg en Luik). Van Brabant is er soms, maar niet altijd, sprake. Nochtans wijst de auteur zelf meermaals op de interessante en belangrijke verschillen tussen de onderlinge provincies.

In de 19de eeuw was er geen sprake van een politieke tweedeling tussen Vlaanderen en Wallonië. De Vlaamse Beweging was vòòr 1914 louter cultuurgebonden en helemaal niet anti-Belgisch, integendeel. De nationalistische benaderingswijze van Hannes is dus een post factum implementatie van een 21ste-eeuws politiek denkbeeld op het verleden en is daarom een zeer twijfelachtige methode.

Wat wordt er nu zoal vastgesteld? De auteur stelt vast dat de vier Vlaamse provincies in de 80 jaar na de Belgische onafhankelijkheid 44.1% van de belastingen inbrachten. (tov. 44% van het totale bevolkingsaandeel). In ‘Wallonië’ was dit bedrag slechts 30% (tov. 38.2% van de bevolking). Dit wordt door hem aangevoeld als een anomalie of zelfs een (latente) onrechtvaardigheid. Maar wat hij er niet expliciet bijvertelt is dat waar “Wallonië” in verhouding tot Vlaanderen slechts 78.4% belastingen betaalde, het Brabants aandeel in de totale belastingen liefst 47% te hoog lag tegenover “Vlaanderen” (met een bevolkingsaandeel van 17.7% bracht de provincie 26% in de schatkist). Gezien de simplistische redenering van de auteur dat “België zal barsten wanneer de Franstaligen één eurocent moeten betalen aan de Vlamingen” kan men zich dus gerust afvragen wanneer “Vlaanderen” gaat barsten. Zo wees Luc Standaert in HBVL (25.08, opinie ‘geflitst’) er terecht op waarom er in West-Vlaanderen twee keer en in Antwerpen zelfs drie keer zo veel flitspalen staan dan in Limburg. Hebben deze provincies dan bij de herverdeling van de gelden uit boetes ook recht op een voorkeursbehandeling?
Dat “Vlaanderen” in de periode 1840-1850 relatief meer personele belasting betaalde dan “Wallonië” is trouwens normaal, gezien de brede laag van burgerij en middenstand in het noorden. Iets waar de auteur trouwens zelf op wijst. Dat “Vlaanderen” ook tijdens de hongercrisis relatief meer bleef betalen dan het zuiden verklaart de auteur eveneens zelf. De oorzaak zou volgens hem liggen bij een slechte fiscale wetgeving, in de Nederlandse periode vastgelegd. Zo werden in de betalingsbasis componenten van uiterliijke welstand als “deuren en vensters” berekend per graad van bevolkingsdichtheid. Deze lag in “Vlaanderen”, zo blijkt, hoger. Daardoor bleef de nijverheid in het zuiden onderbelast terwijl het agrarische “Vlaanderen” –grond was in het ancien régime nog veel meer een status- en machtssymbool dan op het einde van de 19de eeuw- relatief overbelast werd. Maar “Vlaanderen” bestond niet alleen uit landbouwers. Vaak waren de gronden tot vlak voor WO I in de handen van grote hereboeren. Geen wonder dus dat het aantal cijnskiezers in 1870 voor 66% uit het noorden van België afkomstig was. Onderzoek heeft overigens aangetoond dat er tot omstreeks 1875 méér edellieden (machtsbasis: grootgrondezit) dan burgers zich verkiesbaar stelden voor verkiesbaarheid in de Senaat. Gedurende 50% van het door de auteur onderzochte tijdsbestand bleef grondbezit dus zeer belangrijk, en ook daarna was het minstens tot 1919 (invoering Alg. Enk. Stemrecht voor mannen) een belangrijke machtsbasis. Gronden werden dus (terecht) zwaar belast. In het meest agrarische gebied groeide trouwens de welvaart vanaf 1880 het meest. Dat dit in “Vlaanderen en Brabant” gebeurde geeft de auteur ook toe. Hij suggereert dat het onrechtvaardig was dat “Vlaanderen” toen evenveel betaalde dan “de vier Waalse provincies” samen. Dat Brabant 75% betaalde van het “Vlaamse” aandeel schijnt hij dan weer normaal te vinden.

Kortom, de aangehaalde “verschillen” zijn zeer relatief. De auteur merkt trouwens in zijn besluit op dat er ook grote inter- en zelfs intraprovinciale verschillen bestonden. De vraag is natuurlijk wat de waarde is van een ‘Vlaams’ cijfer. Wanneer bijvoorbeeld bij “onbelaste huizen” dit cijfer ligt op 62.9% voor Limburg en 40.3% voor Vlaanderen is er al niet meer veel sprake van ‘Vlaamse eenvormigheid’. Dit euvel in de berekenigsmethode komt steeds opnieuw voor: bij de patenbelasting, de betalingsbasis, de erfenisrechten enz.

Trouwens, wanneer bepaalde gebieden “te veel” betaalden betekent dit niét dat al het geld automatisch stroomde naar andere gebieden. De opbouw van de Sociale Zekerheid, en dus van transfers, dateert immers pas van 1944. Het geld en de overschotten vloeiden voordien gewoon naar Brussel, naar de centrale Staat. Van daaruit werden investeringen gedaan, niet alleen in de steenkoolmijnen maar ook naar het noorden. De Scheldetol werd afgekocht in 1862, de Antwerpse haven werd de grootste van Europa en wegen en spoorwegen verbonden weldra alle Belgische steden. Onrecht dus is de bewering dat het geld nutteloos is besteed. Integendeel, de welvaart van het huidige Vlaamse gewest is te danken aan de investeringen van het unitaire België. In de 19de eeuw was, we citeren de auteur, “de bril van de ambtenaren niet communautair misvormd”. Over de verschillen in belastingsspreiding kan geredetwist worden. Sommigen zoals Hannes zien er een slechte wetgeving in, anderen – waaronder ondergetekende- zien het als een combinatie van dit element en de verschillende sociale structuren en verdeling van gronden. Maar een tweeledigheid ontwaren (met de onderliggende stelling van een ‘Waals complot’ dat tot vandaag doorloopt) is onmogelijk.
Patriot! is offline   Met citaat antwoorden