Banneling
Geregistreerd: 23 juni 2002
Berichten: 8.266
|
VERVOLG UITGANGSPUNTEN NIEUW RECHTS:
2.6. De ethiek: zelfverwerkelijking
De fundamentele categorieën van de ethiek zijn wereldwijd dezelfde : overal worden het edele en het gemene, goed en kwaad, het bewonderenswaardige en het verachtelijke, het rechtvaardige en het onrechtvaardige, het eerbare en het onterende van elkaar onderscheiden. Daartegenover staat wel dat men, naargelang de periodes en de samenlevingen, zeer verschillende gedragingen tot de ene of de andere van deze categorieën rekent.
Wij verwerpen elke louter "morele" wereldvisie, maar erkennen natuurlijk wel, dat geen enkele cultuur eromheen kan de zedelijke waarde van houdingen en gedragingen te onderscheiden en naar waarde te rangschikken. Moreel normbesef is onontbeerlijk voor het open wezen dat de mens is; antropologisch gezien volgt het uit zijn vrijheid. Het geeft uitdrukking aan algemene regels die alom voorwaarde zijn voor de overieving van gemeenschappen, maar het houdt ook verband met de zeden (mores) en kan niet geheel worden losgemaakt uit de omgeving, waarin het zich doet gelden. Het laat zich echter ook niet vatten vanuit louter subjectief gezichtspunt. Het gezegde right or wrong, my country betekent bijvoorbeeld niet, dat mijn land het altijd bij het rechte eind heeft, maar dat het altijd mijn land zal blijven zelfs als het verkeerd zit. Dat houdt in, dat ik het uiteindelijk ongelijk kan geven en dus dat ik beschik over een norm, die mijn louter behoren tot dat land te boven gaat.
Sedert de Grieken wijst de ethiek voor de Europeanen de deugden aan waarvan de praxis het voetstuk vormt van "het goede leven" : vrijgevigheid tegenover gierigheid, eer tegenover schande, moed tegenover lafheid, rechtvaardigheid tegenover ongerechtigheid, matiging tegenover onmatigheid, plichtsbesef tegenover gemakzucht, oprechtheid tegenover leepheid, medeleven tegenover onverschilligheid, onbaatzuchtigheid tegenover inhaligheid enz.
De goede burger is degene die er aldoor naar streeft in al deze deugden uit te munten (Aristoteles). Deze wil om er het beste van te maken sluit geenszins uit, dat er verschillende manieren van leven zijn : beschouwend, actief handelend, producerend) die ieder aan verschillende morele codes beantwoorden en naar waarde gerangschikt zijn in de samenleving : de Europese traditie, zoals die tot uitdrukking wordt gebracht door het antieke model van de drie functies (Dumézil) laat bijvoorbeeld wijsheid prevaleren boven macht en macht boven rijkdom.
De moderniteit heeft de traditionele tegelijkertijd aristocratische en volkse ethiek vervangen door twee soorten burgermoraal : de utilitaristische of nuttigheidsmoraal (Bentham) die stoelt op de materialistisch berekende afweging tussen genot en moeite (goed is wat het genot van het grootste aantal mensen vergroot) en de deontologische moraal of plichtenleer (Kant) die uitgaat van rechtvaardigheid, opgevat als een en onveranderlijk beginsel, waarnaar alle individuen zouden moeten streven, door zich te onderwerpen aan een universele morele wet. Op deze laatste benadering berust de mensenrechtenideologie, die tegelijkertijd een mini-moraal is ‚n het strategisch wapen van het westers etnocentrisch denken.
Deze ideologie is een contradictie in terminis : alle mensen hebben rechten, maar ze zouden er alleen aanspraak op kunnen maken voor ieder individu op zich. Het tegendeel is waar : het recht eist, erkent en bekrachtigt billijkheid in onze relatie tot anderen en dat houdt precies het bestaan van gemeenschappen en sociale bindingen in. Geen recht is denkbaar zonder een precies bepaalde omgeving, waarin het geldt, een samenleving die het erkent en de plichten formuleert die de keerzijde zijn van deze rechten, alsmede voldoende dwangmiddelen om het recht af te dwingen. Fundamentele vrijheden laten zich niet voorschrijven, maar moeten worden veroverd en dan gegarandeerd. Dat de Europeanen dat nu gewapenderhand hebben gedaan hoeft niet te betekenen dat alle volkeren op aarde op dezelfde wijze moeten handelen.
Tegenover deze "morele orde", waarin maatschappelijk voorschrift en zedelijk gebod worden verward, moet men tenslotte de veelvormigheid van het maatschappelijke leven in stand houden, de orde en de overschrijding van de orde samen denken, zowel Apollo als Dionysos.
Men kan alleen ontsnappen aan het relativisme en het nihilisme van "de laatste mens" (Nietzsche), die thans hand in hand gaan tegen de achtergrond van het in de praktijk gebrachte materialisme, door weer zin te geven, d.w.z. terug te gaan naar waarden waarin we allen deelhebben en die drager zijn van concrete zekerheden zoals die beleefd en verdedigd worden door opnieuw zelfbewust geworden gemeenschappen.
2.7. De techniek: de wereld in beweging brengen
De techniek vergezelt de mens al vanaf zijn ontstaan : gebrek aan bepaalde natuurlijke afweer, de deprogrammering van onze instincten en de ontwikkeling van onze cognitieve vaardigheden houden gelijke tred met de toenemende veranderi'ng van onze omgeving. Maar de techniek werd lange tijd in toom gehouden door niet technische eisen : de noodzaak van een evenwichtige verhouding tussen mens, gemeenschap en kosmos, eerbied voor de natuur als woonverblijf van het Zijn, onderwerping van de aardse macht van Prometheus aan de Olympische wijsheid, afwijzing van de hubris (overmoed), zorg om levenskwaliteit i.p.v. productiviteit enz.
De explosieve ontwikkeling van de techniek in de moderne tijden laat zich verklaren uit het ver~ dwijnen van deze ethische, symbolische of godsdienstige gedragslijnen. Zij wortelt ver weg in het bijbelse gebod : "Vul de aarde en wees er de rentmeester van" [Genesis], wat Descartes tweeduizend jaar later opnieuw opnam en de mens ertoe uitnodigde zich "tot meester en bezitter van de natuur te maken". De rond God opgetrokken dualistische scheidslijn tussen de niet geschapen schepper en de geschapen wereld ondergaat zodoende een antropocentrische gedaantewisseling naar een scheiding tussen subject en object, waarbij dat laatste pardoes ten prooi aan eerstgenoemde wordt aangeboden.
Zo heeft de moderniteit ook de wetenschap (die beschouwend is) onderworpen aan de techniek (die toepast) en zo een ge‹ntegreerde "technowetenschap" doen ontstaan, waarvan de enige bestaansreden ligt in een alsmaar snellere verandering van de wereld. Alleen al in de twintigste eeuw heeft onze levenswijze waarschijnlijk meer ingrijpende veranderingen gekend dan in de vijftienduizend daaraan voorafgaande jaren. Voor de eerste keer in de geschiedenis van de mensheid moet elke nieuwe generatie zich inpassen in een wereld die de voorgaande niet heeft beleefd.
De techniek ontwikkelt zich in wezen als een zelfstandig proces met een eigen dynamiek : elke nieuwe ontdekking wordt onmiddellijk opgenomen in de machtige armslag van een wereldwijd inzetbare techniek, die ze meteen zowel sterker als complexer maakt. De recente ontwikkeling van informatieopslag- en communicatietechnologie (cybernetica, informatica) versnelt deze systeemintegratie ontzaglijk. Het Intemet is hiervan het bekendste voorbeeld : dit netwerk heeft geen beslissingscentrum, geen toegangs- of uitgangscontrole, maar onderhoudt en vermeerdert onophoudelijk de interactie van miljoenen eindstations (terminal computers), die erop zijn aangesloten.
De techniek is niet waardevrij, maar beantwoordt aan een aantal waarden die haar koers bepalen : inzetbaarheid, doelmatigheid, prestatie. Zij heeft een eenvoudig uitgangspunt : alles wat mogelijk is kan en zal inderdaad worden verwerkelijkt, omdat men nu eenmaal oordeelt, dat alleen de verdere ontwikkeling van de techniek de gebreken aan de inwerkingstelling van al bestaande technieken kan opvangen. De politiek, het zedelijk besef en het recht komen pas nadien tussen beide om te oordelen over de (on)wenselijkheid van de gevolgen van een technische innovatie. De opeenhoping van techno-wetenschappelijke ontwikkelingen periodes van stilstand komen voor maar achteruitgang niet - heeft lange tijd het vooruitgangsgeloof versterkt omdat het de toenemende greep aantoonde die de mens kreeg op de natuur, waarvan hij de risico's en onzekerheden terugdrong.
Zo heeft de techniek aan de mensheid nieuwe bestaansmiddelen verschaft, maar heeft tegelijkertijd haar bestaansredenen afgebroken, omdat de toekomst schijnbaar alleen nog maar afhangt van een gelimiteerde uitbreiding van de rationele beheersing van de wereld. De verarming die dit meebrengt, wordt hoe langer hoe duidelijker waargenomen als het verdwijnen van het ‚cht menselijke leven op Aarde. Nadat de techno- wetenschap zowel het oneindig kleine als het oneindig grote heeft verkend, gaat ze nu ook de mens zelf rationaliseren. Die wordt nu tegelijkertijd onderwerp en voorwerp van zijn eigen manipulaties (klonen, kunstmatige voortplanting, in kaart brengen van de genetische code enz.). De mens dreigt te verworden tot een simpel verlengstuk van het gereedschap dat hij heeft geschapen en neemt daarbij een eenzijdig technisch georiënteerde geesteshouding aan die uiteindelijk zijn kwetsbaarheid verhoogt.
Angst voor techniek en eenzijdige liefde voor techniek zijn geen van beide aanvaardbare levenshoudingen. Men kan de kennis en haar toepassing op zich niets verwijten, maar vernieuwing zou niet op grond van haar louter nieuw zijn van waarde mogen zijn. De biotechnologie, waarvan de spectaculaire ontwikkeling nog maar in haar beginstadium verkeert, is een duidelijk voorbeeld van het dubbelzinnige karakter van alle technische vooruitgang: zij kan - in dit specifieke geval - zowel tot een verantwoord eugenetisch gedrag leiden (uiteraard op vrijwillige basis) als tot een "brave new world" zoals uitgedacht door Aldous Huxley.
Tegenover het zogenaamd wetenschappelijke reductionisme, het aanmatigende positivisme en het doffe dom houden van de goegemeente, eigen aan het obscurantisme, is het van belang de technologische ontwikkeling te onderwerpen aan onze maatschappelijke, ethische en politieke keuzes en tegelijkertijd aan ons voorvoelen van de toekomst (voorzichtigheidsprincipe). We moeten ze inpassen in een kijk op de wereld als een pluriversum (veelvoudig heelal) in voortdurende ontwikkeling.
2.8. De wereld: een veelvoudig heelal
Verscheidenheid is eigen aan de voortgang van het leven, dat zich niet rechtlijnig en doorzichtig ontwikkelt, maar steeds complexer en onoverzichtelijk als struikgewas. Raciale, etnische, taalkundige, zedelijke en godsdienstige veelsoortigheid en verscheidenheid kenmerkt de mensheid van meet af aan. Nu kan men tegenover deze evidentie twee houdingen aannemen. Voor sommigen betekent de bioculturele verscheidenheid een last en moet men altijd en overal mensen tot hun gemeenschappelijke noemer herleiden - het ontbrak dan ook niet aan een hele rij verderfelijke gevolgen als reactie daarop : de verschillen waarvan men de normale en spontane uitdrukking wil verhinderen, steken onvermijdelijk de kop weer op in een krampachtige en overspannen vorm.
Voor anderen, waar wij onszelf toe rekenen, zijn verschillen evenzo vele rijkdommen die behouden en gecultiveerd moeten worden en waarvan men het harmonisch naast elkaar bestaan moet nastreven. Onze denkrichting gaat uit van een diepe afkeer van Gleichschaltung, standaardisatie en ongedifferentieerdheid. Wij vinden, dat een systeem op zijn minst net zoveel verscheidenheid moet overdragen als het heeft ontvangen. De ware rijkdom van de wereld ligt vooreerst in haar verscheidenheid aan culturen en volkeren.
De bekering van het Westen tot het universalisme is er de voornaamste oorzaak van, dat het op zijn beurt de hele wereld wil bekeren : vroeger tot zijn godsdienst (Kruistochten), gisteren nog tot zijn politieke opvatttingen (kolonialisme) en thans tot zijn maatschappelijk en economisch model ("ontwikkeling") en tot zijn zedelijke beginselen (mensenrechten). Missionarissen en zendelingen, militairen en handelslui hebben de verwesterlijking van de planeet ondernomen als een allesomvattende imperialistische beweging, gevoed door de wens elk anderszijn weg te vagen en wereldwijd één model voor het menselijk leven op te leggen, waarvan men beweert dat het beter is en dat steevast als "einddoel" en/of als "vooruitgang" wordt opgedist.
Het gelijkschakelend universalisme dat erin schuilt is slechts de projectie en de gemaskeerde weergave van het centraal stellen van eigen volk en cultuur, die als absoluut superieur wordt aanzien: etnocentrisme op wereldschaal.
Deze verwesterlijking-mondialisering heeft de wereld ‚n de manier waarop wij de wereld waarnemen totaal gewijzigd. Primitieve stammen verwezen naar zichzelf als "de mensen" waarmee ze er blijk van gaven zichzelf als enige vertegenwoordigers van hun soort te beschouwen. Een Romein of Chinees, Rus of lnca konden in hetzelfde tijdperk leven zonder zich van elkaars bestaan bewust te zijn. Die tijden zijn veranderd : door de explosieve uitbreiding van de communicatietechniek en door het feit dat het Westen uit bovenmatige arrogantie zichzelf de hele wereld cadeau doet, beleven wij thans een nieuw tijdperk, waarin etnische, geschiedkundige, taalkundige en culturele verschillen naast elkaar bestaan in het volle bewustzijn van hun identiteit en het erdoor weerspiegelde anderszijn.
Voor het eerst in de geschiedenis is de wereld een pluriversum, een meerpolige orde, waarin grote culturele eenheden op elkaar stuiten in een met elkaar gedeelde planetaire tijdelijkheid, d.w.z. de gehele wereld wordt beleefd in real time. Gelijktijdig ontkoppelt het moderniseringsproces zich evenwel beetje bij beetje van de verwesterlijking : nieuwe beschavingen verschaffen zich toegang tot de hedendaagse machtsmiddelen en kennis zonder daarvoor hun historisch-culturele erfgoed te ontkennen en prijs te geven aan Westerse waarden of ideologieën.
Het idee dat we het 'einde van de geschiedenis' zouden bereiken, dat zich laat kenmerken door de wereldwijde triomf van de rationaliteit en veralgemening van de leefwijze en de politieke structuren van het liberale Westen, is onjuist.
We beleven, in tegendeel, een nieuwe "nomos van de Aarde", een nieuwe ordening van de internationale relaties. De klassieke Oudheid en de Middeleeuwen hebben op ongelijke wijze grote, relatief autarkische beschavingen tot ontwikkeling zien komen. De Renaissance en de Moderne Tijd werden gekenschetst door de opkomst en versteviging van natiestaten die met elkaar wedijverden voor macht over Europa en dan de wereld.
In de twintigste eeuw zagen we zich een tweepolige orde aftekenen : het liberalisme en het marxisme die tegen elkaar te hoop liepen, de Amerikaanse zeemacht die het opnam tegen de continentale landmacht van de Sovjets. De eenentwintigste eeuw zal worden gekenmerkt door de opkomst van een veelpolige wereld die aan scherpte wint rond de bekende beschavingsvormen: de Europese, Noord-Amerikaanse, Latijns-Amerikaanse, Arabisch- islamitische, Chinese, Indische, japanse enz. Deze beschavingen zullen de oude plaatselijke, regionale of nationale gemeenschappen niet platwalsen: zij dienen zich integendeel aan als de hoogste collectieve vorm, waarmee individuen zich zullen willen vereenzelvigen en waarbuiten alleen nog de algemeen menselijke dimensie valt waar te nemen. Deze grote blokken zullen waarschijnlijk wel worden genoodzaakt op bepaalde gebieden samen te werken voor de verdediging van algemeen nut, zoals een ecologisch verantwoord milieu.
In een meerpolige wereld wordt macht meer bepaald door de bekwaamheid weerstand te bieden aan de invloed van anderen dan door de mogelijkheid tot het opleggen van de eigen wil aan derden. Voornaamste vijand van dit pluriversum van grote op zichzelf staande beschavingsblokken is elke cultuur of systeem die van zichzelf denkt dat het universeel en van wereldwijde gelding is, gelooft een verlossende zending te hebben gekregen en zijn model aan alle andere wil opdringen. Europa als continentale realiteit en het Westen als steeds minder geografisch bepaald concept sturen in deze optiek onontwijkbaar op een scheiding af.
2. 9. De kosmos : een ononderbroken geheel
Onze visie is holistisch: wij zien de wereld als een geheel, waarvan inhoud en vorm slechts variaties op hetzelfde thema vormen. De wereld is tegelijkertijd ‚‚n en meervoudig, integreert verschillende niveaus van het zichtbare met het onzichtbare, alsmede verschillende dimensies van tijd en plaats en verscheidene organisatieprincipes voor de onderdelen, waaruit zij is samengesteld. Microkosmos en macrokosmos dringen wederzijds bij elkaar in en beïnvloeden elkaar. Wij verwerpen dus het onverbiddelijke onderscheid tussen schepper en geschapen wezen, alsmede het idee dat onze wereld slechts de weerspiegeling is van een andere, "achterliggende" wereld. De kosmos als werkelijkheid (fusis) is de plek waar het zijnde zich laat zien, het oord waar de waarheid (aletheia) van ons mede-toebehoren tot de kosmos in eeuwige wording zich ontvouwt. Panta rhei zijn de woorden van Herakleitos, het "alles stroomt" : alles loopt uit op alles.
De mens vindt en geeft slechts zin aan het leven door vast te houden aan wat hem en de grenzen aan zijn wezen te boven gaat. Onze denkrichting erkent ten volle deze constante in de antropologie, die overigens in alle godsdiensten tot uiting komt. Wij denken dat de terugkeer van het heilige zich zal voltrekken in een herbronnen van de oorsprongsmythen, een zich één voelen met natuur en kosmos, en in een heling van de verwoestende tweedelingen : onderwerp en voorwerp, lichaam en brein, ziel en geest, het zijn en het bestaan, ratio en gevoel, domein van de mythe en domein van de logica, natuur en bovennatuur enz.
De onttovering van de wereld om ons heen weerspiegelt de sluiting van de moderne geest, die niet meer in staat is zich te verheffen boven zijn gehechtheid aan het materiële en zijn idee dat de mens het middelpunt van alles is. De moderniteit is immers zelf het product van materialisme en antropocentrisme. Ons tijdperk heeft bij uitsluiting en alleen aan de mens van oudsher aan goden toebehorende eigenschappen overgedragen (metafysica van de subjectiviteit). Daardoor verwordt de hele wereld tot voorwerp, d.w.z. tot het geheel van middelen die de mens onbeperkt ter beschikking staan om zijn eigen doeleinden na te jagen. Dit ideaal, dat men de hele wereld maar kan inspecteren op zijn nuttigheid sluit nauw aan bij een lineaire geschiedenisopvatting, d.w.z. dat de historische ontwikkeling zich als een rechte lijn aftekent met een bepaald beginpunt (natuurlijke staat, aards paradijs, gouden tijdperk, oorspronkelijk communisme) en een bepaald eindpunt (klassenloze maatschappij, Gods Rijk, ultiem vooruitgangsstadium, tijdperk van de zuivere rationaliteit, eeuwige vrede), waarbij het ene net zo noodzakelijk is als het andere.
Voor ons zijn verleden, heden en toekomst geen onderscheiden tijdsdelen in een doelgerichte en lineaire geschiedenisloop, maar voortdurende dimensies van elk geleefd moment. Het verleden en de toekomst zijn altijd aanwezig in elk huidig gebeuren. Tegenover het nu aanwezige een fundamentele tijdscategorie - staat afwezigheid : het uit het oog verliezen van de oorsprong en verduistering van de horizon. Dit wereldbeeld kwam reeds in de Europese oudheid tot uiting, zowel in de religieuze overtuigingen als in de cultische gebruiken en evenzeer in de verhalen over het ontstaan van de wereld als in het presocratische denken. Ons heidendom wijst in de eerste plaats op een bewust medevoelen met dit oude wereldbeeld, dat nog altijd met hart en ziel wordt beleefd en in onze geest aanwezig is, juist omdat het niet van gisteren is, maar van alle tijden.
Het heidendom heeft ook een esthetische dimensie : het rechtvaardige en het goede kunnen niet gescheiden worden van het mooie. Het heidendom is bovendien een bron van tolerantie, want het verheft het "polythe‹sme van de waarden" tot basisvoorwaarde voor de erkenning van de Andere. in plaats van ondeugdelijke vervangmiddelen zoals tot sekten vervallen godsdiensten en sommige neopaganistische parodieën, zeer kenmerkend voor tijden van verwarring, stellen wij een benadering die aansluit bij het lange geheugen, d.w.z. die onbeperkt is in de tijd : altijd wordt pas in relatie tot de oorsprong de betekenis gevonden van wat staat te gebeuren.
|