Los bericht bekijken
Oud 2 april 2008, 00:42   #3
Sjaax
Europees Commissaris
 
Sjaax's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 14 november 2006
Locatie: tussen het stemvee
Berichten: 7.237
Standaard

Hierbij past wellicht een oude tekst van mij.

Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door Sjaax
Een gedeelte van een artikel van Frank van Dun heb ik een beetje aangepast. Hij verdedigt een onrealistische libertarische visie, die er op neerkomt dat niettegenstaande alle mogelijke nefaste gevolgen van de globalisering voor het Westen, we moeten blijven vertrouwen in vrijhandel. Vrij opmerkelijk stoelde hij zijn visie op een goede analyse. Die analyse is grotendeels overgenomen, maar ik heb de conclusies in een meer realistische richting omgebogen.

Vrijhandel en globalisering: geen gedwongen huwelijk

Om het even heel extreem te stellen: veronderstel dat er op grote schaal relocatie van industrie van Europa naar het Oosten plaatsvindt en dat Europa er in slaagt alle banen die in de industrie verloren gaan te vervangen door ‘diensten’. Op weinig uitzonderingen na, zullen dat dan consumptiegerichte diensten zijn. Die kan men niet of nauwelijks in- of uitvoeren; zij moeten hier geproduceerd en geconsumeerd worden. De meeste mensen werken bijvoorbeeld als winkelpersoneel, dokter, binnenhuisarchitect, advocaat, als ambtenaar van de ene of de andere overheidsdienst. Bijna alle industriële materialen, producten en werktuigen die zij nodig hebben, worden echter ingevoerd. Kortom, in Europa zijn alle actieven bezig met het organiseren van de lokale consumptie; de organisatie van de productie gebeurt in het Oosten. In deze extreme hypothese, moet de Europese consumptie uiteindelijk voornamelijk betaald worden ofwel uit de inkomsten van kapitalen die Europeanen in het Oosten eventueel belegd of geïnvesteerd zouden hebben en voorts uit de verkoop van Westerse productiemiddelen.

Hoe extreem de hypothese uit de vorige alinea ook mag zijn, zij onderstreept dat relocatie van productiecapaciteit ook gevolgen heeft voor het lokale consumptie- of welvaartsniveau. Geen maatschappij kan voortbestaan als het gros van haar werkende bevolking betaald wordt uit de consumptie van bestaand kapitaal maar daar zelf weinig aan toevoegt. Het is een illusie te geloven dat hoogwaardige dienstverlening aan elders gelegen industrieën het Europese welvaartsniveau zal kunnen vrijwaren. Die dienstverlening heeft betrekking op ‘kennis’, een van de meest mobiele productiefactoren: productie en verwerking van ‘Westerse’ kennis zijn voor anderen geen onoverkomelijke hinderpalen. Het is eveneens een illusie te geloven dat de in de Europese verzorgingsstaten alsmaar belangrijker wordende dienstensector niet vooral lokale consumptiegerichte dienstverlening zal omvatten.

De relocatie van productiecapaciteit (nu nog vooral naar Azië, in mindere mate naar Zuid-Amerika, en later mogelijk ook naar Afrika) is geen fait divers. Het valt te vrezen dat voor het gros van de bevolking in de Westerse wereld aanhoudende economische groei en de daaraan verbonden welvaartsverwachtingen niet langer verzekerd zijn. Het idee dat de dienstverlening in het Westen het verlies van industriële jobs kan en zal compenseren zonder welvaartsverlies, berust op de veronderstelling dat de factoren arbeid en kapitaal nog altijd even immobiel zijn als ze vroeger waren. Als die veronderstelling waar is, dan blijven de welvaartscreërende industrieën en de daaraan verbonden dienstverlenende sectoren hier in het Westen. Dan blijft de voorwaarde voor de vrijhandelsdoctrine geldig en leidt toenemende wereldhandel tot verbetering van de levensstandaard in alle landen. Als de veronderstelling niet langer waar is - zoals de hierboven genoemde ontwikkelingen doen vermoeden - dan moeten wij er rekening mee houden dat de vrijhandel wel eens niet in het voordeel van de Westerse welvaartsstaten zou uitwerken. (De argumentatie geldt uiteraard ook voor de geografische spreiding van activiteiten binnen een land. In sommige regio's gebeurt nauwelijks wat, als zij al niet bijna geheel ontvolkt zijn. De mobiele factoren, arbeid en kapitaal, zijn eruit weggetrokken.) De vrijhandel belooft wel een steeds grotere import van kwalitatief betere en goedkopere consumptiegoederen maar dat effect zal ook het leven rekken van de illusie dat men kan consumeren zonder te produceren. In dat geval wordt het risico van kapitaalconsumptie heel reëel.

Het is dus niet verwonderlijk dat er in het Westen een sterke ‘antiglobalistische mentaliteit’ aanwezig is die gevoed wordt door een intuïtief aanvoelen van de gevolgen van vrijhandel in een tijd van sterk verhoogde factormobiliteit [factormobiliteit = het verhuizen van het ene land naar het andere van productiefactoren waar zij het productiefst inzetbaar zijn]. Indien die verhoogde factormobiliteit haar kritische drempel nadert of misschien al overschreden heeft, dan maken wij het volgende mee. De vrijere wereldhandel legt de interne contradicties bloot van een geopolitiek systeem waarin gedurende vele decennia de ontwikkeling van grote delen van de wereld door postkolonialistische en socialistische dictaturen werd afgeremd en de levensstandaard in het Westen kunstmatig en buiten proportie werd verhoogd. Het is waarschijnlijk dat de toenemende handel elders in de wereld tot een snelle stijging van de levensstandaard leidt — ook daarvoor zijn er sterke aanwijzingen — maar dat hoeft niet gepaard te gaan met een stijging of zelfs handhaving van de welvaart in de Westerse wereld. De relocatie van zichzelf bedruipende, niet ten koste van kapitaalconsumptie gaande economische bedrijvigheden (zowel in de industriële als de dienstensector) kan in het Westen leiden tot een niet alleen relatieve maar zelfs absolute daling van de levensstandaard. Wij hebben het hier uiteraard niet over de heel lange termijn, maar over de overgangsperiode van handelsliberalisering en de opkomst van de nieuwe markten. Op de heel lange termijn zou liberalisering moeten leiden tot wat economen een ‘evenwicht’ noemen — een situatie waaraan iedereen zich ondertussen heeft kunnen aanpassen, waarin allen die dat niet hebben gekund verdwenen zijn, en die verder alleen maar relatief kleine ‘marginale’ aanpassingen vergt. Zover zijn we echter nog niet. Voor de nu aantredende generaties kunnen wellicht drastische aanpassingen op de agenda staan.

Liberalisering brengt een verschuiving van de welvaart van de Westerse wereld naar andere delen van de wereld. Tegenvoorbeelden van vergelijkingen tussen de EU en de VS gelden niet, omdat tussen die twee sprake is van een uitgekristalliseerde situatie, van een ‘evenwicht’. Het is onrealistisch te veronderstellen dat het merendeel van de burgers in het Westen altruïstisch zal zijn en welvaart zal worden opgegeven omwille van een verheven principe. Dat we wegens de concurrentiestrijd met China en India genoodzaakt zouden zijn om langer te gaan werken of minder te gaan verdienen is al helemaal een treurige misvatting. Willen we concurreren met de arbeidsomstandigheden van een Indiase arbeider? Een tegenbeweging zal op gang komen. Ik bespeur een veronachtzaming van deze ontwikkeling. Het blijft vaak bij een oppervlakkige constatering dat het proces van relocatie al eeuwen aan de gang is. De vraag waar Europa zich qua productie dan op moet richten blijft onbeantwoord. Er zal ‘bescherming’ worden gezocht tegen de mondiale markt, die in veel gevallen op sociaal en milieutechnisch onverantwoorde wijze produceert. Het is duidelijk dat Nederland/België niet in hun eentje kunnen reageren op de ontwikkelingen. Ze zullen verdergaande aansluiting, bescherming en dus noodzakelijkerwijs integratie zoeken bij de EU. Daar worden ze bijvoorbeeld geconfronteerd met een importquotum op schoenen. Op zich kunnen bij dat quotum vraagtekens worden geplaatst. Maar in het kader van bovenstaande analyse is het quotum volkomen logisch. Liberalisme is mooi, maar wel bij een democratisch level playing field en niet vanuit onbezonnen ideologische motieven.

Laatst gewijzigd door Sjaax : 2 april 2008 om 00:42.
Sjaax is offline   Met citaat antwoorden