Perm. Vertegenwoordiger VN
Geregistreerd: 4 juni 2009
Locatie: België
Berichten: 18.171
|
Ziehier wat die onnozelaars in de Commissie tot herziening vatbaar verklaarden:
Citaat:
Artikel 1. België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten.
Art. 11. Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden.
Art. 11bis.<Ingevoegd bij W 2002-02-21/34, art. 1; Inwerkingtreding : 26-02-2002> De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen voor vrouwen en mannen de gelijke uitoefening van hun rechten en vrijheden, en bevorderen meer bepaald hun gelijke toegang tot de door verkiezing verkregen mandaten en de openbare mandaten.
De Ministerraad en de Gemeenschaps- en Gewestregeringen tellen personen van verschillend geslacht.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel organiseren de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht binnen de bestendige deputaties van de provincieraden, de colleges van burgemeester en schepenen, de raden voor maatschappelijk welzijn, de vaste bureaus van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en in de uitvoerende organen van elk ander interprovinciaal, [1bovengemeentelijk,]1 intercommunaal of binnengemeentelijk territoriaal orgaan.
Het voorgaande lid is niet van toepassing wanneer de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de rechtstreekse verkiezing organiseren van de bestendig afgevaardigden van de provincieraden, van de schepenen, van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn, van de leden van het vast bureau van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of van de leden van de uitvoerende organen van elk ander interprovinciaal, [1 bovengemeentelijk,]1 intercommunaal of binnengemeentelijk territoriaal orgaan.
Art. 12.De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.
Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.
[1 Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter dat uiterlijk binnen achtenveertig uren te rekenen van de vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming kan strekken.]1
Art. 19. De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.
Art. 20. Niemand kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden.
Art. 21. De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid en de akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd, in laatstgenoemd geval, de gewone aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking.
Het burgerlijk huwelijk moet altijd aan de huwelijksinzegening voorafgaan, behoudens de uitzonderingen door de wet te stellen, indien daartoe redenen zijn.
Art. 22. Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.
Art. 23.Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.
Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.
Die rechten omvatten inzonderheid :
1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen;
2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand;
3° het recht op een behoorlijke huisvesting;
4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu;
5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing;
[1 6° het recht op gezinsbijslagen.]1
Art. 25. De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers.
Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.
Art. 28. Ieder heeft het recht verzoekschriften, door een of meer personen ondertekend, bij de openbare overheden in te dienen.
Alleen de gestelde overheden hebben het recht verzoekschriften in gemeenschappelijke naam in te dienen.
Art. 29. Het briefgeheim is onschendbaar.
De wet bepaalt welke agenten verantwoordelijk zijn voor de schending van het geheim der aan de post toevertrouwde brieven.
Art. 39bis. [1 Met uitsluiting van de aangelegenheden die betrekking hebben op de financiën of op de begroting of de aangelegenheden die met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen worden geregeld, kan over de uitsluitend aan de gewestelijke organen opgedragen aangelegenheden, in het betrokken gewest, een volksraadpleging worden gehouden.
De in artikel 134 bedoelde regel bepaalt de nadere regels en de organisatie van de volksraadpleging, en wordt aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is. Een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bedoelde meerderheid voorziet in bijkomende meerderheidsvereisten voor het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.]1
----------
Art. 41.De uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen worden door de gemeenteraden of de provincieraden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld. [1 Ter uitvoering van een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bedoelde meerderheid, kan de in artikel 134 bedoelde regel echter de provinciale instellingen afschaffen. In dit geval kan de in artikel 134 bedoelde regel ze vervangen door bovengemeentelijke besturen waarvan de raden de uitsluitend bovengemeentelijke belangen regelen volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld. De in artikel 134 bedoelde regel moet worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is.]1
((De in artikel 134 bedoelde regel) stelt de bevoegdheden, de werkingsregels en de wijze van verkiezing vast van de binnengemeentelijke territoriale organen die aangelegenheden van gemeentelijk belang kunnen regelen. <W 2005-03-26/31, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 07-04-2005>
Die binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht in gemeenten met meer dan 100 000 inwoners op initiatief van hun gemeenteraad. Hun leden worden rechtstreeks verkozen. Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid regelt het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de overige voorwaarden waaronder en de wijze waarop dergelijke binnengemeentelijke territoriale organen kunnen worden opgericht.
Dat decreet en die in artikel 134 bedoelde regel moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van (het betrokken Parlement) aanwezig is.) <W 1997-03-11/36, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 02-04-1997> <W 2005-02-25/40, art. 1, 019 ; Inwerkingtreding : 11-03-2005>
(Over de aangelegenheden van [1 gemeentelijk, bovengemeentelijk of provinciaal]1 belang kan in [1 de betrokken gemeente, het betrokken bovengemeentelijk bestuur of de betrokken provincie]1 een volksraadpleging worden gehouden. (De in artikel 134 bedoelde regel) regelt de nadere uitwerking en de organisatie van de volksraadpleging.) <W 1999-03-12/35, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 09-04-1999> <W 2005-03-26/31, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 07-04-2005>
Art. 44.De Kamers komen van rechtswege bijeen ieder jaar, de tweede dinsdag van oktober, behalve wanneer zij reeds voordien door de Koning zijn bijeengeroepen.
De Kamers moeten ieder jaar ten minste veertig dagen in zitting blijven. [1 De Senaat is een niet-permanent orgaan.]1
De zitting wordt door de Koning gesloten.
De Koning heeft het recht de Kamers in buitengewone zitting bijeen te roepen.
[1 Overgangsbepaling
De tweede zin van het tweede lid treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014.]1
Art. 48. Elke Kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar leden en beslecht de geschillen die hieromtrent rijzen
Art. 57.Het is verboden in persoon aan de Kamers verzoekschriften aan te bieden.
[1 De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft het recht de bij haar ingediende verzoekschriften naar de ministers te verwijzen. De ministers zijn verplicht omtrent de inhoud uitleg te verstrekken, zo dikwijls als de Kamer het eist.]1
[1 Overgangsbepaling
Het tweede lid treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag is de volgende bepaling van toepassing in plaats van het tweede lid :
"Elke Kamer heeft het recht de bij haar ingediende verzoekschriften naar de ministers te verwijzen. De ministers zijn verplicht omtrent de inhoud uitleg te verstrekken, zo dikwijls als de Kamer het eist.".]1
Art. 60. Elke Kamer bepaalt, in haar reglement, de wijze waarop zij haar bevoegdheden uitoefent.
Art. 61. De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks gekozen door de burgers die volle achttien jaar oud zijn en die niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting bij de wet bepaald.
Iedere kiezer heeft recht op slechts één stem.
Art. 63.§ 1. De Kamer van volksvertegenwoordigers telt honderdvijftig leden.
§ 2. Elke kieskring telt zoveel keren een zetel als de federale deler in het cijfer van de bevolking van de kieskring begrepen is. De federale deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer van het Rijk te delen door honderdvijftig.
De overblijvende zetels worden toegewezen aan de kieskringen met het grootste nog niet vertegenwoordigde bevolkingsoverschot.
§ 3. De indeling van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers over de kieskringen wordt door de Koning bepaald in verhouding tot de bevolking.
Het cijfer van de bevolking van elke kieskring wordt om de tien jaar vastgesteld door een volkstelling of door enig ander middel, bepaald door de wet. De Koning maakt binnen een termijn van zes maanden de uitslagen bekend.
Binnen een termijn van drie maanden na die bekendmaking bepaalt de Koning het aantal zetels dat aan iedere kieskring toekomt.
De nieuwe indeling wordt toegepast vanaf de eerstvolgende algemene verkiezingen.
§ 4. De wet bepaalt de kieskringen; zij bepaalt eveneens de voorwaarden waaraan men moet voldoen om kiezer te zijn, alsmede het verloop van de kiesverrichtingen.
[1 Teneinde de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren, voorziet de wet echter in bijzondere modaliteiten.
Aan de regels die deze bijzondere modaliteiten vaststellen, kan geen wijziging worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.]1
Art. 68.[1 § 1. De Senaatszetels bedoeld in artikel 67, § 1, 1°, worden verdeeld onder de lijsten, volgens het door de wet bepaalde stelsel van evenredige vertegenwoordiging, op grond van de opgetelde stemcijfers van de lijsten, behaald in de verschillende kieskringen bij de verkiezingen voor het Vlaams Parlement, overeenkomstig de bij de wet bepaalde regels.
De lijsten, waarvan de stemcijfers worden opgeteld krachtens het eerste lid, mogen enkel deelnemen aan de zetelverdeling voor de Senaat bedoeld in artikel 67, § 1, 1°, indien zij ten minste een zetel in het Vlaams Parlement hebben behaald.
De Senaatszetels bedoeld in artikel 67, § 1, 2° tot 4°, worden verdeeld onder de lijsten, volgens het door de wet bepaalde stelsel van evenredige vertegenwoordiging, op grond van de optelling van de stemcijfers van de lijsten, behaald in de verschillende kieskringen bij de verkiezingen voor het Parlement van het Waalse Gewest, en van de stemcijfers van de lijsten voor de Franse taalgroep, behaald bij de verkiezingen voor het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, overeenkomstig de bij de wet bepaalde regels.
De lijsten, waarvan de stemcijfers worden opgeteld krachtens het derde lid, mogen enkel deelnemen aan de zetelverdeling voor de Senaat bedoeld in artikel 67, § 1, 2° tot 4°, indien zij ten minste een zetel in respectievelijk het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Waals Parlement en de Franse taalgroep van het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben behaald.
De wet regelt de aanwijzing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° tot 4°, met uitzondering van de nadere regelen die overeenkomstig een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, door de gemeenschapsparlementen, ieder wat hem betreft, bij decreet worden vastgesteld. Dat decreet moet worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is.
De senator bedoeld in artikel 67, § 1, 5°, wordt aangewezen door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
§ 2. De Senaatszetels bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°, worden verdeeld onder de lijsten overeenkomstig de bij de wet bepaalde regels op grond van de optelling van de stemcijfers van de lijsten, behaald bij de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, volgens het door de wet bepaalde stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Dit is het stelsel dat gebruikt wordt in artikel 63, § 2. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, bepaalt de territoriale omschrijvingen waarvan de stemmen in aanmerking worden genomen voor de verdeling van de Senaatszetels bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°, van respectievelijk de Nederlandse en de Franse taalgroep van de Senaat.
Een lijst kan slechts in aanmerking worden genomen voor de zetelverdeling van een enkele taalgroep.
De wet bepaalt de aanwijzing van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°.
Art. 69.[1 Om tot senator aangewezen te kunnen worden, moet men :
1° Belg zijn;
2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
3° de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;
4° zijn woonplaats hebben in België.
Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing :
"Om tot senator gekozen of aangewezen te kunnen worden moet men :
1° Belg zijn;
2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;
3° de volle leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt;
4° zijn woonplaats hebben in België.".]1
----------
Art. 70.[1 Het mandaat van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° tot 5°, vangt aan op de dag van hun eedaflegging in de Senaat en eindigt, na de algehele vernieuwing van het Parlement dat hen heeft aangewezen, op de dag van de opening van de eerste zitting ervan.
Het mandaat van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°, vangt aan op de dag van hun eedaflegging in de Senaat en eindigt op de dag van de opening van de eerste zitting van de Kamer van volksvertegenwoordigers na de algehele vernieuwing ervan.
Art. 71.De senatoren genieten geen wedde.
Zij hebben evenwel recht op vergoeding van hun onkosten [1 ...]1 .
[1 De vergoeding van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 1° tot 4°, wordt bepaald door het Gemeenschaps- of Gewestparlement dat hen aanwijst. De vergoeding valt ten laste van dit Parlement.
De vergoeding van de senator bedoeld in artikel 67, § 1, 5°, stemt overeen met de vergoeding van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 3°, en valt ten laste van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap.
De vergoeding van de senatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 6° en 7°, valt ten laste van de dotatie van de Senaat.]1
(Binnen de grenzen van de Staat hebben de senatoren vrij verkeer op alle verkeerswegen door de openbare overheden geëxploiteerd of in concessie gegeven.) <W 1996-03-25/33, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1996-04-19>
(lid 4 opgeheven) <W 1996-03-25/33, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1996-04-19>
Art. 74.[1 In afwijking van artikel 36 wordt de federale wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en de Kamer van volksvertegenwoordigers voor de andere aangelegenheden dan die bedoeld in de artikelen 77 en 78.
Art. 75.[1 Het recht van initiatief behoort aan elke tak van de federale wetgevende macht. Het initiatiefrecht van de Senaat is evenwel beperkt tot de aangelegenheden bedoeld in artikel 77.
Voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 worden de wetsontwerpen die aan de Kamers op initiatief van de Koning worden voorgelegd, ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers en vervolgens overgezonden aan de Senaat.
Art. 99. De Ministerraad telt ten hoogste vijftien leden.
De Eerste Minister eventueel uitgezonderd, telt de Ministerraad evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers.
Art. 104. De Koning benoemt en ontslaat de federale staatssecretarissen.
Zij zijn lid van de federale Regering. Zij maken geen deel uit van de Ministerraad. Zij worden toegevoegd aan een minister.
De Koning bepaalt hun bevoegdheid en de perken waarbinnen zij het recht van medeondertekening kunnen krijgen.
De grondwettelijke bepalingen betreffende de ministers zijn op de federale staatssecretarissen mede van toepassing, met uitzondering van de artikelen 90, tweede lid, 93 en 99.
Art. 109. De Koning bekrachtigt de wetten en kondigt ze af.
Art. 110. De Koning heeft het recht de door de rechters uitgesproken straffen kwijt te schelden of te verminderen, behoudens hetgeen ten aanzien van de ministers en van de leden van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen is bepaald.
Art. 111.De Koning kan aan een door het Hof van Cassatie veroordeeld minister of lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering geen genade verlenen dan op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers of (het betrokken Parlement). <W 2005-02-25/40, art. 1, 019 ; Inwerkingtreding : 11-03-2005>
Art. 113. De Koning heeft het recht adeldom te verlenen, zonder ooit enig voorrecht daaraan te mogen verbinden
Art. 142.Er bestaat voor geheel België een (Grondwettelijk Hof), waarvan de samenstelling, de bevoegdheid en de werking door de wet worden bepaald. <W 2007-05-07/30, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 08-05-2007>
Dit Hof doet, bij wege van arrest, uitspraak over :
1° de in artikel 141 bedoelde conflicten;
2° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel, van de artikelen 10, 11 en 24;
3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel, van de artikelen van de Grondwet die de wet bepaalt.
De zaak kan bij het Hof aanhangig worden gemaakt door iedere bij wet aangewezen overheid, door ieder die doet blijken van een belang of, prejudicieel, door ieder rechtscollege.
[1 Het Hof doet bij wege van beslissing uitspraak over elke in artikel 39bis bedoelde volksraadpleging, voorafgaandelijk aan de organisatie ervan, onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de wet.
De wet kan, in de gevallen en onder de voorwaarden en op de wijze die zij bepaalt, het Hof de bevoegdheid toekennen om, bij wege van arrest, uitspraak te doen over de beroepen die worden ingesteld tegen de beslissingen van wetgevende vergaderingen of hun organen, betreffende de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers.]1
De wetten bedoeld in het eerste lid, in het tweede lid, 3°, en [1 in het derde tot het vijfde lid]1, worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
Art. 146. Geen rechtbank, geen met eigenlijke rechtspraak belast orgaan kan worden ingesteld dan krachtens een wet. Geen buitengewone rechtbanken of commissies kunnen, onder welke benaming ook, in het leven worden geroepen.
Art. 148. De terechtzittingen van de rechtbanken zijn openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de orde of de goede zeden; in dat geval wordt zulks door de rechtbank bij vonnis verklaard.
Inzake politieke misdrijven en drukpersmisdrijven kan het sluiten der deuren niet dan met algemene stemmen worden uitgesproken.
Art. 149. Elk vonnis is met redenen omkleed. Het wordt in openbare terechtzitting uitgesproken.
Art. 150.De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven (, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn). <W 1999-05-07/32, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 29-05-1999>
Art. 150.De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven (, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn). <W 1999-05-07/32, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 29-05-1999>
Art. 151.<W 1998-11-20/30, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 24-11-1998> § 1. De rechters zijn onafhankelijk in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden. Het openbaar ministerie is onafhankelijk in de individuele opsporing en vervolging onverminderd het recht van de bevoegde minister om de vervolging te bevelen en om de bindende richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, vast te leggen.
[1 Via de in het eerste lid bedoelde minister beschikken de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten, elk wat haar betreft, bovendien over het recht om de vervolging te bevelen in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheden behoren. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid legt de uitoefeningsmodaliteiten van dit recht vast.
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, bepaalt de deelname van de gemeenschappen en gewesten, voor de aangelegenheden die onder hun bevoegdheden vallen, aan de uitwerking van de in het eerste lid bedoelde richtlijnen en aan de planning van het veiligheidsbeleid, evenals de deelname, wat dezelfde aangelegenheden betreft, van hun vertegenwoordigers aan de vergaderingen van het College van procureurs-generaal.]1
§ 2. Er bestaat voor geheel België een Hoge Raad voor de Justitie. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden respecteert hij de onafhankelijkheid bedoeld in § 1.
De Hoge Raad voor de Justitie bestaat uit een Nederlandstalig en uit een Franstalig college. Elk college telt evenveel leden en is paritair samengesteld enerzijds uit rechters en ambtenaren van het openbaar ministerie die rechtstreeks verkozen worden door hun gelijken onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald, en anderzijds uit andere leden benoemd door de Senaat met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen onder de voorwaarden bij de wet bepaald.
Binnen elk college is er een benoemings- en aanwijzingscommissie en een advies- en onderzoekscommissie, die elk paritair zijn samengesteld overeenkomstig de bepaling van het vorige lid.
De wet bepaalt nader de samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie, zijn colleges en hun commissies evenals de voorwaarden waaronder en de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen.
§ 3. De Hoge Raad voor de Justitie oefent zijn bevoegdheden uit in volgende materies :
1° de voordracht van de kandidaten voor een benoeming tot rechter, zoals bedoeld in § 4, eerste lid, of tot ambtenaar van het openbaar ministerie;
2° de voordracht van de kandidaten voor een aanwijzing in de functies bedoeld in § 5, eerste lid, en in de functies van korpschef bij het openbaar ministerie;
3° de toegang tot het ambt van rechter of van ambtenaar van het openbaar ministerie;
4° de vorming van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie;
5° het opstellen van standaardprofielen voor de aanwijzingen bedoeld in 2°;
6° het geven van adviezen en voorstellen inzake de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke orde;
7° het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de interne controlemiddelen;
8° met uitsluiting van enige tuchtrechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheid :
- het ontvangen en het opvolgen van klachten inzake de werking van de rechterlijke orde;
- het instellen van een onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde.
Onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij de wet, worden de bevoegdheden vermeld onder 1° tot en met 4° toegewezen aan de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie en de bevoegdheden vermeld onder 5° tot en met 8° toegewezen aan de bevoegde advies- en onderzoekscommissie. De wet bepaalt in welke gevallen en op welke wijze de benoemings- en aanwijzingscommissies enerzijds, en de advies- en onderzoekscommissies anderzijds, hun bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen.
Een wet aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, bepaalt de overige bevoegdheden van deze Raad.
§ 4. De vrederechters, de rechters in de rechtbanken, de raadsheren in de hoven en in het Hof van Cassatie worden door de Koning benoemd onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij de wet.
Deze benoeming geschiedt op gemotiveerde voordracht van de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een tweederde meerderheid overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden geweigerd op de wijze bij de wet bepaald en mits motivering.
In geval van benoeming tot raadsheer in de hoven en in het Hof van Cassatie, geven de betrokken algemene vergaderingen van deze hoven, voorafgaandelijk aan de voordracht bedoeld in het vorige lid, een gemotiveerd advies op de wijze bij de wet bepaald.
§ 5. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters van de hoven en de voorzitters van de rechtbanken worden door de Koning in deze functies aangewezen onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald.
Deze aanwijzing geschiedt op gemotiveerde voordracht van de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een tweederde meerderheid overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden geweigerd op de wijze bij de wet bepaald en mits motivering.
In geval van aanwijzing tot de functie van eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of van eerste voorzitter van de hoven geven de betrokken algemene vergaderingen van deze hoven, voorafgaandelijk aan de voordracht bedoeld in het vorige lid, een gemotiveerd advies op de wijze bij de wet bepaald.
De voorzitter en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de kamervoorzitters van de hoven en de ondervoorzitters van de rechtbanken worden door de hoven en de rechtbanken in deze functies aangewezen uit hun leden onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald.
Onverminderd de bepalingen van artikel 152, bepaalt de wet de duur van de aanwijzingen in deze functies.
§ 6. Op de wijze bij de wet bepaald, worden de rechters, de titularissen van de functies bedoeld in § 5, vierde lid, en de ambtenaren van het openbaar ministerie onderworpen aan een evaluatie.
Overgangsbepaling.
De bepalingen van de §§ 3 tot 6 treden in werking na de installatie van de Hoge Raad voor de Justitie, zoals bedoeld in § 2.
Op deze datum worden de eerste voorzitter, de voorzitter en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters en de kamervoorzitters van de hoven en de voorzitters en de ondervoorzitters van de rechtbanken geacht in deze functies te zijn aangewezen voor de duur en onder de voorwaarden bij de wet bepaald en tegelijk te zijn benoemd in respectievelijk het Hof van Cassatie, het hof van beroep of het arbeidshof en de overeenkomstige rechtbank.
Tot dan blijven de hiernavolgende bepalingen van toepassing.
De vrederechters en de rechters in de rechtbanken worden rechtstreeks door de Koning benoemd.
De raadsheren in de hoven van beroep en de voorzitters en ondervoorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg binnen hun rechtsgebied worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door die hoven, de andere, naar gelang van het geval, door de provincieraden en (het Parlement) van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voorgelegd. <W 2005-02-25/40, art. 1, 019 ; Inwerkingtreding : 11-03-2005>
De raadsheren in het Hof van Cassatie worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door het Hof van Cassatie, de andere beurtelings door de Kamer van volksvertegenwoordigers en door de Senaat voorgelegd.
In beide gevallen mogen de op een lijst voorgedragen kandidaten ook op de andere worden voorgedragen.
Alle voordrachten worden openbaar gemaakt ten minste vijftien dagen voor de benoeming.
De hoven kiezen uit hun leden, hun voorzitters en ondervoorzitters.
----------
(1)<W 2014-01-06/44, art. 1, 069; Inwerkingtreding : 31-01-2014>
Art. 152. De rechters worden voor het leven benoemd. Zij worden in ruste gesteld op de bij de wet bepaalde leeftijd en genieten het bij de wet bepaalde pensioen.
Geen rechter kan uit zijn ambt worden ontzet of worden geschorst dan door een vonnis.
De overplaatsing van een rechter kan niet geschieden dan door een nieuwe benoeming en met zijn toestemming.
Art. 157bis.[1 De essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel, alsook de ermee overeenstemmende aspecten inzake het parket, de zetel en het rechtsgebied, kunnen niet worden gewijzigd dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.
Overgangsbepaling
De wet stelt de datum van inwerkingtreding van dit artikel vast. Deze datum stemt overeen met de datum van inwerkingtreding van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel.]1
Art. 161. Geen administratief rechtscollege kan worden ingesteld dan krachtens een wet.
Art. 167.§ 1. De Koning heeft de leiding van de buitenlandse betrekkingen, onverminderd de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten om de internationale samenwerking te regelen, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden waarvoor zij door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn.
De Koning voert het bevel over de krijgsmacht, stelt de staat van oorlog vast alsook het einde van de vijandelijkheden. Hij geeft daarvan kennis aan de Kamers, zodra het belang en de veiligheid van de Staat het toelaten, onder toevoeging van de passende mededelingen.
Geen afstand, geen ruil, geen toevoeging van grondgebied kan plaatshebben dan krachtens een wet.
§ 2. De Koning sluit de verdragen, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de aangelegenheden bedoeld in § 3. [1 Deze verdragen hebben eerst gevolg nadat zij de instemming van de Kamer van volksvertegenwoordigers hebben verkregen.]1
§ 3. De in artikel 121 bedoelde Gemeenschaps- en Gewestregeringen sluiten, ieder wat haar betreft, de verdragen die betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor (hun Parlement) bevoegd is. Deze verdragen hebben eerst gevolg nadat zij de instemming van (het Parlement) hebben verkregen. <W 2005-02-25/40, art. 1, 019 ; Inwerkingtreding : 11-03-2005>
§ 4. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de nadere regelen vast voor het sluiten van de verdragen bedoeld in § 3 en van de verdragen die niet uitsluitend betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor de gemeenschappen of de gewesten door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn.
§ 5. De Koning kan de verdragen die voor 18 mei 1993 gesloten werden en betrekking hebben op de in § 3 bedoelde aangelegenheden, opzeggen in overeenstemming met de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen.
De Koning zegt deze verdragen op indien de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen hem daarom verzoeken. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid regelt de procedure bij gebreke van overeenstemming tussen de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen.
|
|