Politics.be Registreren kan je hier.
Problemen met registreren of reageren op de berichten?
Een verloren wachtwoord?
Gelieve een mail te zenden naar [email protected] met vermelding van je gebruikersnaam.

Ga terug   Politics.be > Themafora > Maatschappij en samenleving
Registreer FAQForumreglement Ledenlijst Markeer forums als gelezen

Maatschappij en samenleving Dit subforum handelt over zaken die leven binnen de maatschappij en in die zin politiek relevant (geworden) zijn.

Antwoord
 
Discussietools
Oud 2 mei 2003, 19:39   #1
Jos Verhulst
Staatssecretaris
 
Geregistreerd: 14 augustus 2002
Berichten: 2.701
Standaard

BREEKIJZER BASISINKOMEN

�*
"The idea that the poor should have leisure has always been shocking to the rich".

- Bertrand Russell, in 'In Praise of Idleness'(1932)


Inleiding


Het basisinkomen is een universeel en individueel inkomen dat iedere burger ontvangt op grond van het feit dat hij bestaat. De invoering ervan is een mensheidsideaal: het basisinkomen zou kunnen opgevat worden als de implementering van iemands recht op fysiek bestaan. Omdat wetten op nationale schaal gemaakt worden, dient het basisinkomen vooreerst op nationaal vlak te worden ingevoerd, waar het dus in principe toekomt aan iedereen die legaal in een land verblijft. Hier stellen zich natuurlijk een aantal randproblemen. Erkende asielzoekers zouden bijvoorbeeld zeker het basisinkomen moeten krijgen, terwijl voor asiel-aanvragers onvermijdelijk een specifieke regeling moet uitgewerkt worden. Toeristen, mensen die slechts korte tijd in België werken en/of een basisinkomen uit een ander land ontvangen, kunnen niet in aanmerking komen. Dit soort problemen, dat wellicht op Europese schaal moet worden opgelost, komt hier niet aan bod.

De invoering van een bescheiden basisinkomen op wereldschaal (dat later stapsgewijs zou kunnen worden opgetrokken) zou het kernstuk moeten uitmaken van alle internationale inspanningen inzake ontwikkelingshulp. De realisatie ervan kan beginnen op basis van verdragen tussen een beperkt aantal staten, waarbij dan gaandeweg meer landen kunnen aansluiten. De voordelen van zo'n wereldbasisinkomen zijn legio. Voor de meeste bewoners van een geïndustrialiseerd land zou zo'n wereldbasisinkomen van bv. 15 euro niet veel verschil maken, maar voor een gezin in een arm land zou het bedrag vitaal kunnen zijn. In ontwikkelingslanden zou zo'n wereldbasisinkomen als een soort microkrediet kunnen fungeren en lokale economieën een kans op take-off bieden. Doordat het geld direct terechtkomt bij diegenen die het nodig hebben, is misbruik of verspilling van ontwikkelingsgeld veel moeilijker. Ook op de talrijke technische problemen waarop de invoering van het wereldbasisinkomen kan stuiten gaan we hier niet in. Dit stuk gaat over het argument ten gronde voor het basisinkomen.

De term 'basisinkomen' is nu eenmaal ingeburgerd. Maar eigenlijk zou 'basiskrediet' een betere naam zijn. Het basisinkomen drukt direct het geloof uit in de constructieve en productieve wil, die ondanks alle hindernissen en gebreken in ieder mens leeft en eigenlijk als de kern en definitie van het mens-zijn kan worden beschouwd. De democratisch besloten invoering van het basisinkomen kan fungeren als breekijzer om het derde ideaal van de Franse revolutie, de 'fraternité', in de 21ste eeuw een eerste reële gestalte te geven. .

�*

Argumenteren ten gronde voor het universeel & onvoorwaardelijk basisinkomen

�*

De invoering van het basisinkomen wordt doorgaans bepleit op basis van twee soorten argumenten.

Vooreerst zijn er de pragmatische argumenten. Van Trier (in Vlaanderen Morgen, maart 1996) noemt als eerste argument uit deze categorie: "Een basisinkomen betekent een rationalisering en vereenvoudiging van de bestaande sociale zekerheid". Koen Rademaekers (in de Financieel-Economische Tijd, 13 januari 1998) schrijft: "De basisfilosofie van een 'waardig' basisinkomen is het vervangen van een ingewikkeld net van financiële stromen door eenonvoorwaardelijk inkomen".

Hierbij sluiten dan allerhande andere pragmatische argumenten aan: het basisinkomen helpt de armoedeval vermijden, lost de problemen op die ontstaan doordat het huidig systeem van sociale zekerheid te zeer is gericht op het traditionele gezinspatroon, het creëert werkgelegenheid door het loonsubsidie-effect enz.

Daarnaast worden ook argumenten ten gronde aangevoerd. In genoemd artikel heeft Walter Van Trier het over de 'verkrampte en bekrompen samenleving' die ontstaat wanneer enkel betaalde jobs status en inkomen opleveren: de intrinsieke waarde van andere activiteiten vedwijnt uit het gezichtsveld en de vraag naar betaald werk wordt groter dan de economie eigenlijk vereist.

Deze argumenten antwoorden eigenlijk niet echt op het centrale ethische bezwaar tegen het basisinkomen, en dat door Guy Quintelier (p.27-28 in Crivit 1993) als volgt werd verwoord: "Basisinkomen berust op uitbuiting van medemensen en natuur. Een basisinkomen kan maar iets waard zijn als daartegenover produkten staan: als men met het geld dat men krijgt, produkten kan kopen (...) Als het gaat om produkten van menselijke arbeid, betekent dat dat alle mensen het recht krijgen beroep te doen op de arbeid van andere mensen, zonder daar zelf arbeid tegenover te stellen. Ik vind dat een vorm van uitbuiting". Scherp gesteld kan dit argument worden samengevat met de woorden: "Wie niet werkt zal niet eten". Men spreekt ook van het 'meritocratische bezwaar'.

De meest bekende poging tot weerlegging van het 'centrale ethische bezwaar' wordt geleverd door Van Parijs. Het is het verhaal van 'Lazy en Crazy', dat door Van Parijs ook wordt aangehaald in zijn antwoord op Quintelier: "Jij en ik zitten samen op een eiland; ik vind het belangrijk veel te eten en veel te consumeren, jij niet. Jij bent tevreden met een tamelijk klein inkomen en weinig consumptie, maar je werk ook niet zo graag. Daarom stel ik het volgende voor: laat mij maar op al de velden van dit eiland werken en geef me ook jouw deel van het eiland waarop je zou kunnen werken; ik werk tamelijk graag en wil ook liever wat meer consumeren. Jij gaat hiermee akkoord, maar in ruil vraag je mij toch een klein beetje van hetgeen ik ga produceren. Als ik hierin toestem, word ik dan door jou uitgebuit? Ik meen van niet, want wat ik jou geef is op het eerste zicht een deel, een produkt van mijn arbeid, maar in feite is het eigenlijk, eenvoudigweg, de huur die ik jou moet betalen voor jouw gelijk recht op jouw aandeel in het eiland" (p.29-30 in Crivit 1993; zie ook Van Parijs 1995).

Het betoog van Van Parijs gaat uit van de veronderstelling dat iedereen a priori zoiets als 'een gelijk aandeel' of een gelijke claim op het eiland heeft. Dit is echter niet vanzelfsprekend. Andere, misschien superieure ethische uitgangspunten zijn mogelijk. Men kan bijvoorbeeld stellen dat de claim op een productiemiddel (zoals de velden op het eiland van Lazy & Crazy) pas aanvaardbaar wordt in de mate dat de claimer dit productiemiddel ook daadwerkelijk aanwendt voor productie.

Het centrale ethische bezwaar is echter ook ver van sluitend. Het ethisch bezwaar verzuimt bijvoorbeeld om aan te tonen, waarom de niet-vervulling van de inspanningsverplichting (aangenomen dat die zou bestaan) specifiek met de schrapping van een minimaal inkomen moet worden gesanctioneerd. Dat recht op een inkomen niet automatisch een plicht tot arbeid voortbrengt, wordt bijvoorbeeld aangetoond door het kindergeld en het verbod op kinderarbeid. In de 19de eeuw werd kinderarbeid vaak verantwoord door te verwijzen naar de inspanningsverplichting: kinderen kunnen wel degelijk productieve arbeid verrichten en de regel 'wie niet werkt zal niet eten' werd op hen dus toegepast. Tegenwoordig wordt die argumentatie niet meer aanvaard; dit moet ons tot voorzichtigheid aanmanen. Strikt genomen komt het beginsel 'wie niet werkt zal niet eten' neer op een soort vogelvrijverklaring van de niet-werker, wiens recht op het naakte fysieke bestaan wordt ontkend.

Wij zullen twee grondredenen aanvoeren voor de invoering van een basisinkomen.

- Het basisinkomen is een logisch onontwijkbare implementatie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

- Het basisinkomen is de weerspiegeling van de economische waardeschepping door niet-alloceerbare menselijke bijdragen.

In eerste instantie lijken deze twee argumenten logisch onafhankelijk te zijn. Het zal echter blijken dat een diepere eenheid beide argumenten verbindt.

�*

1. RECHT OP BESTAAN

�*

Het basisinkomen kan beschouwd worden als de directe implementatie van welbepaalde mensenrechten (de aanvaarding van deze mensenrechten is dus een premisse voor dit argument). Artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bepaalt dat een ieder het recht op leven heeft. Artikel 25 bepaalt: "Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten...". Dat betekent onvermijdelijk recht op een zekere consumptie, en dus op een zeker inkomen.

Deze conclusie wordt nogal eens verworpen door te verwijzen naar de plichten, die een mens òòk heeft. Artikel 29 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bepaalt inderdaad, zonder verdere specificatie: "Een ieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is".

Vooreerst dient opgemerkt te worden dat de plichten die met artikel 29 bedoeld worden, zeker niet de plicht om te werken omvatten. Dit blijkt bv. overduidelijk uit het feit dat de levenswijze van renteniers en andere personen, die hun inkomen uit kapitaal betrekken, niet wordt aangevochten. En zelfs indien men voor het gemak aanvaardt dat de plicht om te werken inderdaad bestaat, dan volgt daaruit geenszins dat het recht op een minimaal inkomen voorwaardelijk is en moet gekoppeld worden aan de vervulling van die arbeidsplicht. Het is bijvoorbeeld perfect denkbaar, dat in een samenleving enerzijds een onvoorwaardelijk recht op een basisinkomen geldt, en anderzijds een wettelijk afdwingbare plicht om te arbeiden. Er zou bijvoorbeeld een wet kunnen zijn, bepalende dat men voor zijn vijftigste levensjaar minstens twintig jaar productief (in de klassieke zin) moet zijn geweest. Wie zich hieraan niet houdt, zou kunnen vervolgd worden en bijvoorbeeld gedwongen worden, om vooralsnog de ontbrekende jaren arbeid te presteren (terwijl volkomen los daarvan het basisinkomen van de overtreder doorloopt). Wij bedoelen niet, dat dit een aanbevelenswaardige situatie zou zijn. Maar het voorbeeld toont wel aan dat de koppeling tussen arbeid en basisinkomen uit logisch oogpunt allerminst vanzelfsprekend is.

2. ALLOCEERBARE ARBEID EN NIET-ALLOCEERBARE PRESTATIES

In onze samenleving worden doorgaans twee vormen van inkomen gerechtvaardigd geacht: inkomen uit alloceerbare arbeid en inkomen uit financieel kapitaal of zakenkapitaal. In dit betoog laten wij de problematiek van inkomen uit kapitaal buiten beschouwing. We zullen wel aantonen dat er naast alloceerbare arbeid ook andere vormen van menselijke activiteit bestaan, die economisch onmisbaar doch tegelijk niet salarieerbaar zijn.


a.Alloceerbare arbeid

Veronderstel dat ik een brood bak. Dit brood heeft een prijs. Wat bepaalt die prijs? Men kan zeggen: het spel van vraag en aanbod. Maar dit is toch niet het hele verhaal. Bij de grote meerderheid van de mensen bestaat er de overtuiging dat er zoiets als een rechtvaardige prijs bestaat (Frey en Pommerehne 1993; op het concept van 'rechtvaardige prijs' komen we verder nog terug). Dat is ruw genomen de prijs die aan de producent de mogelijkheid biedt om behoorlijk (volgens de maatschappelijke normen) te leven gedurende de tijd die hij nodig heeft om het product voort te brengen. De markt laat dan toe om na te gaan, hoeveel consumenten bereid zijn om deze rechtvaardige prijs te betalen.

De marktprijs weerspiegelt (idealiter) voor een product als het brood dus in eerste instantie de concrete inspanning die de bakker, samen met de leveranciers van zijn grondstoffen en productiemiddelen, aan de vervaardiging van het brood hebben besteed.

Wie brood maakt en op de markt brengt ontvangt hiervoor een inkomen. Daarbij maakt het geen principieel verschil of ik de broden als zelfstandige bakker per stuk verkoop, dan wel een salaris ontvang als bakker in een industriële bakkerij. In beide gevallen is er een duidelijk en evenredig verband tussen mijn inkomen en mijn arbeidsprestatie. Een verdubbeling van mijn inspanning leidt bv. grosso modo tot een verdubbeling van mijn inkomen. Een inkomen met deze eigenschap noemen we hieronder een 'salaris'.

Deze verhouding van evenredigheid tussen inspanning en salaris is in onze samenleving tot richtsnoer en morele norm verheven. Daarom is het van groot belang om te zien dat dit soort arbeid een aantal eigenschappen vertoont die onmogelijk kunnen veralgemeend worden naar alle vormen van productieve menselijke inspanningen. Om gesalarieerde arbeid te bekomen zijn zeker drie voorwaarden nodig:

1. Alloceerbaarheid. Dit betekent dat er een eenduidig verband is tussen arbeid en product. Men kan duidelijk aanwijzen welke goederen en diensten al dan niet door een bepaalde arbeid zijn voortgebracht.

2. Meetbaarheid. Dit betekent dat 'meer arbeid' van 'minder arbeid' kwantitatief kan onderscheiden worden. Twee maatstaven zijn gebruikelijk. Ofwel kijkt men naar de hoeveelheid voortgebrachte producten (stukloon) ofwel gebruikt men de arbeidstijd als maatstaf.

3. Marktgerichtheid. De markt is in wezen een waarnemingsinstrument, dat toelaat om na te gaan hoeveel vraag er bestaat naar een product of dienst tegen een bepaalde prijs. Indien de behoeften reeds gekend zijn is de markt overbodig en wordt ze ook niet gebruikt. Vele economische behoeften zijn bijvoorbeeld gekend binnen het huisgezin, gewoon omdat de leden van het gezin elkaar concreet kennen. Alleen reeds hierom zal een thuiswerkende ouder geen kosten aanrekenen voor een maaltijd of een wasbeurt. Een ander voorbeeld is de toegankelijkheid van straten. Omdat iedereen, door het loutere feit van zijn fysiek bestaan, zeker behoefte heeft aan toegang tot het wegennet, rekenen we geen inkomprijs aan voor de openbare weg.


b. De vier dimensies van arbeid

De bakker in zijn bakkerij, de bandwerker in de assemblagefabriek, de landwerker op het veld verrichten duidelijk alloceerbare en gesalarieerde arbeid. Hun arbeid is zichtbaar en meetbaar; precies omwille van die eigenschappen kan in de eigenlijke zin een salaris worden vastgesteld. De inspanning van deze werkende mensen laat telbare, meetbare en weegbare sporen na in de stoffelijke wereld.

Toch omvat de arbeid van deze mensen meer dan alleen maar fysieke handelingen. De fysieke, alloceerbare arbeid die de basis vormt van het salaris ligt in werkelijkheid ingebed in een matrix van meer subtiele, maar daarom niet minder essentiële niet-fysieke prestaties: ideële arbeid, zorgarbeid en productie van sociaal kapitaal.

De inbedding van alloceerbare arbeid in andere, niet-alloceerbare vormen van arbeid doet zich voor langs twee dimensies. Enerzijds wordt op microeconomische schaal iedere concrete vorm van fysieke en alloceerbare arbeid direct ondersteund door niet-alloceerbare prestaties. In dat geval spreken we van secundaire niet-alloceerbare prestaties (zie volgende alineas). Anderzijds wordt op macroeconomische schaal ook heel wat niet-alloceerbare arbeid gepresteerd die gericht is op de productie van ideeën, zorg en sociaal kapitaal als zodanig. Deze niet-alloceerbare prestaties zijn volstrekt onmisbaar opdat de economie in haar geheel zou kunnen functioneren. Tegelijk zijn deze prestaties niet salarieerbaar in de zin, dat de economische output kan afgemeten worden en het salaris in evenredigheid met deze output kan worden bepaald.

c. secundaire ideële arbeid

Onmiddellijk achter het niveau van de alloceerbare arbeid, die welbepaalde en aanwijsbare goederen en diensten voortbrengt voor de markt, treffen we het niveau aan van de ideële arbeid. Iedere werkende mens kan zijn fysieke arbeid slechts uitvoeren, indien hij voortdurend kleine oordelen velt of besluiten neemt, die maken dat de stroom van fysieke arbeid onder optimale omstandigheden kan doorgaan. De bandwerker ziet dat de doos bouten, waaruit hij voor zijn werk moet putten, leeg geraakt; hij verwittigt zijn foreman dat er een probleem dreigt, zodat die kan ingrijpen. De bakker ziet dat een bakplaat wat aangebrand blijkt, en reinigt ze; of hij experimenteert voorzichtig met een nieuw type vulling voor een koffiekoek, en kijkt uit hoe de klanten reageren. De boer besluit om het werk in een welbepaald veld nog drie dagen uit te stellen, want de grond is nog wat drassig en er is juist droog weer voorspeld...

Zonder deze ondersteunende, secundaire ideële arbeid loopt de eigenlijke fyieke, alloceerbare arbeid vroeg of laat (en meestal vroeg) onherroepelijk vast. Dat het hier wel degelijk om een apart soort arbeid gaat blijkt uit het fenomeen van de stiptheidsstaking. Bij een stiptheidsstaking verrichten de werkers nog wel de fysieke en kwantificeerbare arbeid, waarop hun salaris is gebaseerd, maar ze leggen op ideëel vlak het werk neer. Ze volgen gewoon het boekje, en het resultaat is dat alles in de war loopt. Of kijk naar een machine, die op het eerste zicht razendsnel en efficiënt 'arbeid' presteert. Tot plots iets misloopt, en alles razendsnel in de soep loopt terwijl de daarnet zo doelmatig lijkende mechanismen nu doelloos en vernietigend blijven doorbeuken, tot iemand ingrijpt. Dit voorbeeld leert ons, dat arbeid zonder ideële component eigenlijk helemaal geen arbeid is. Een machine is een complex werktuig in handen van zijn bediener, en het is die laatste die echte arbeid levert. Een machine levert als zodanig geen arbeid.

d. secundaire zorgarbeid

Maar met de ideële component is nog niet de hele arbeidsprestatie van de bakker, bandwerker of landbouwer beschreven. De secundaire ideële arbeid wordt op zijn beurt gepresteerd vanuit zorg en verantwoordelijkheid. De arbeidende mens stelt zichzelf voortdurend zorg- en kwaliteitsdoelen die geïnspireerd zijn door zijn betrokkenheid op de concrete persoon van de consument. Het is precies deze zorg, die het motief levert om voortdurend de secundaire ideële productie op gang te houden, die op haar beurt de alloceerbare arbeid laat stromen. Hoewel alloceerbare en gesalarieerde arbeid voor de anonieme markt geschiedt, vormt de arbeidende mens zich normaliter toch een min of meer reëel beeld van de concrete consument bij wie het resultaat van zijn arbeid uiteindelijk terechtkomt. De werkende mens wil zijn werk niet alleen uitvoeren, hij wil het goed uitvoeren omdat hem de verbruiker als concrete mens voor ogen staat.

Secundaire zorgarbeid is de bron van kwaliteit in de alloceerbare productie. Bij de werkende mens brengt dit kwalitatieve element de voldoening van arbeidsfierheid teweeg. Deze fierheid kan maar bestaan in de mate dat de alloceerbare arbeid, minstens ten dele, geschiedt vanuit een vrije beslissing van de werkende mens. Enkel indien de werkende mens mee op eigen initiatief zijn arbeidsverband heeft gecreëerd en er zich mee identificeert, kan hij het surplus in die arbeid laten stromen dat het product tot een kwaliteitsvol goed maakt. Fier kan je enkel zijn op een vrijwillige prestatie.

Hoe eroderend de afwezigheid van secundaire zorgarbeid kan zijn, wordt getoond door de naoorlogse evolutie van de Oost-Europese economieën. Het concept van een centrale planeconomie biedt begripsmatig geen ruimte voor vrijwillige creatie van arbeidsverbanden of economisch initiatief en bijgevolg ook niet voor kwaliteitsvolle productie. Op korte termijn tast de afwezigheid of wegdringing van zorgarbeid de kwaliteit van de productie aan. Maar zorgarbeid levert niet enkel het motief voor kwaliteitsvolle alloceerbare arbeid, doch ook het motief tot optimale ideële productie. Ook de stroom van vernieuwing en verbetering van de alloceerbare productie valt gaandeweg stil, indien de alloceerbare arbeid niet door zorgarbeid is doordrongen.

Secundaire zorgarbeid omvat dus eigenlijk drie aspecten: de zorgende beeldvorming als zodanig, en de transformatie die de ideële en fysieke productie hierdoor ondergaat. Door secundaire zorgarbeid wordt de arbeid tot verantwoordelijke arbeid gemaakt.

e. productie van sociaal kapitaal

Met secundaire zorgarbeid hebben we nog niet de eigenlijke bodem van de alloceerbare arbeidsprestatie gevonden. Zorgarbeid is maar mogelijk wanneer de werkende mens betrokkenheid ontwikkelt ten opzichte van de consument, die op de vruchten van zijn arbeid is aangewezen. Deze betrokkenheid is niet automatisch of vanzelfsprekend gegeven maar dient ook voortgebracht te worden. De arbeidende mens moet, op de diepste bodem van zijn arbeidende activiteit, een zekere verbondenheid voelen met de andere mensen in het algemeen. De arbeidende mens moet de andere mensen de moeite waarde kunnen vinden. Enkel in deze fundamentele betrokkenheid en waardering voor de mensen in het algemeen , kan de motivatie gevonden worden om überhaupt zorgarbeid te ontwikkelen, en om kwaliteitsvolle en doordachte alloceerbare arbeid te verrichten.

De activiteit die deze wederzijse menselijke waardering en vertrouwen voortbrengt, noemen we de productie van het sociaal kapitaal. Het sociaal kapitaal vormt de eigenlijke oerbodem waarop alle arbeidende activiteit berust. Hoewel economische theorieën meestal berusten op het model van de homo economicus, die uitsluitend op het eigen voordeel is gericht, zou iedere economische activiteit al snel instorten zonder de aanwezigheid van sociaal kapitaal.

De productie van sociaal kapitaal verschilt evenwel van secundaire ideële arbeid en secundaire zorgarbeid in de zin, dat ze niet meer met een bepaalde alloceerbare arbeidsprestatie kan verbonden worden. Het sociaal kapitaal moet reeds voorhanden zijn, wil ergens met zorg en doordachtheid verzadigde alloceerbare arbeid kunnen ontstaan. Men kan zeggen dat productie van sociaal kapitaal altijd primair is, in de zin dat deze productie niet specifiek is toegespitst op één bepaalde economische activiteit. Sociaal kapitaal is de noch ongedifferentieerde prima materia van de samenleving, de uit wederzijdse waardering en vertrouwen bestaande sociale substantie die als fundament dient voor iedere specifieke maatschappelijke activiteit. We komen hierop terug.

Rond alloceerbare fysieke arbeid treffen we dus drie diepere niveaus van activiteit aan: secundaire ideële arbeid, secundaire zorgarbeid en productie van sociaal kapitaal. Deze drie vormen de onmisbare bedding en de matrix waarbinnen een welbepaalde alloceerbare arbeidsprestatie plaatsvindt .Er bestaat een hiërarchische inbedding van fysieke alloceerbare arbeid in ideële arbeid, zorgarbeid en tenslotte productie van sociaal kapitaal. De inbedding geldt zowel in microeconomisch als in macroeconomisch opzicht. Op microeconomisch domein wordt concrete alloceerbare arbeid steeds ondersteund door secundaire ideële arbeid en secundaire zorgarbeid. Op macroeconomisch vlak verloopt de alloceerbare productie volgens modaliteiten die voortdurend door primaire ideële arbeid worden verbeterd (wat resulteert in een voortdurende productiviteitsstijging) , en zijn zowel alloceerbare als ideële arbeid enkel mogelijk binnen de ruimere matrix van primaire zorgarbeid. In beide opzichten vormt productie van sociaal kapitaal de uiteindelijke maatschappelijke bodem van de economische activiteit.
__________________
WIJ LEVEN NIET IN EEN DEMOCRATIE,
WIJ LEVEN IN EEN PARTICRATIE
Jos Verhulst is offline   Met citaat antwoorden
Oud 2 mei 2003, 19:42   #2
Jos Verhulst
Staatssecretaris
 
Geregistreerd: 14 augustus 2002
Berichten: 2.701
Standaard

(vervolg)

f. primaire ideële arbeid

Wij zagen dat iedere welbepaalde alloceerbare prestatie ondersteuning door ideële activiteit nodig heeft. Maar naast deze zogenoemde 'secundaire ideële arbeid' bestaat ook primaire ideële arbeid, waarbij de productie van het ideële alszodanig het objectief is. Ideële arbeid verloopt volgens een continuüm, gaande van de kleine dagdagelijkse productie ter ondersteuning van alloceerbare arbeid, over meer algemene ideeën inzake arbeidsorganisatie (van het type dat bv. in de ideeënbus terechtkomt), tot primaire productie van ideeën en inzichten als zodanig, zoals bijvoorbeeld geschiedt in wetenschappelijk onderzoek of in artistieke productie. In dit laatste geval valt het verband tussen omvang van de fysieke arbeidsprestatie en resulterende productie vrijwel volledig weg.

De productiviteit van een economie verdubbelt ruwweg iedere dertig jaar. Dit betekent dat met inzet van dezelfde alloceerbare arbeidstijd na pakweg dertig jaar dubbel zoveel goederen en diensten worden voortgebracht (hiervoor is een jaarlijkse productiviteitsstijging van 2,35% vereist). Het is duidelijk dat de oorzaak van deze productiviteitstijging als een authentieke productiefactor moet worden gezien. Meestal wordt voor deze productiviteitstoename verwezen naar het zakenkapitaal. Maar de verbetering van het zakenkapitaal is slechts een symptoom van een dieper liggende productieve werkelijkheid: de ideële arbeid.

Primaire ideële arbeid brengt voortdurend ideeën voor technische verbeteringen of economische rationaliseringen voort en leidt aldus tot een voortdurende verbetering van de productiemiddelen en de productie-organisatie. Ruwweg kan men zeggen dat ongeveer de helft van de thans beschikbare consumptiegoederen en diensten zijn voortgebracht dank zij de primaire ideële arbeid gepresteerd door de nu levende generatie. Indien gedurende één generatiecyclus (pakweg 30 jaar) geen ideële productie zou plaatsvinden, zou op het einde de alloceerbare arbeid slechts half zo productief zijn. Ideële productie is dus geenszins een randfenomeen.

Het is duidelijk dat primaire ideële productie niet op dezelfde wijze kan vergoed worden als 'gewone' alloceerbare arbeid. Gewone arbeid wordt per stuk of per tijdseenheid betaald: wie dubbel zo lang werkt, brengt ook tweemaal zoveel producten of diensten voort en ontvangt ook tweemaal zoveel salaris. Bij ideële productie is van zo'n verband geen sprake; het is daarentegen precies de ideële productie die bepaalt hoeveel consumptiegoederen in een gegeven tijd kunnen voortgebracht worden. Een buitengewoon productief idee kan opduiken op enkele minuten of uren, en soms fortuinen opleveren, maar soms ook totaal onbetaald blijven. Een essentieel aspect van ideële productie is de leeractiviteit. Wie leert breidt zijn mogelijkheden tot ideële productie uit, en zonder voortdurende leeractiviteit zou de ideële productie in een samenleving snel stilvallen, maar tegelijk is het compleet onmogelijk om de economische opbrengst te bepalen van een welbepaalde leerinspanning. André Gorz (1997, p.140) verwoordt dit alles aldus: "Naarmate intelligentie en verbeeldingskracht de belangrijkste productieve kracht worden, houdt arbeidstijd op om een bruikbare maatstaf voor arbeid te zijn, en arbeid wordt onmeetbaar. De voortgebrachte gebruikswaarde kan ieder verband verliezen met de tijd besteed aan het voortbrengen van die waarde".

Bij primaire ideële arbeid is er niet alleen geen eenduidig verband meer tussen de omvang van de inspanning en de economische opbrengst. Deze opbrengst kan vaak zelfs niet ingeschat worden. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een technische vinding, die zeer beloftevol lijkt, op korte termijn toch weer wordt vervangen door een andere, nog betere vinding. Schrijfmachines worden opgevolgd door PC's, en rekenlinealen door zakjapanners. Ideële vindingen kunnen ook hun tijd ver vooruit zijn. Zo werd bijvoorbeeld de 'muis' die nu bij iedere PC een onmisbare rol speelt, in 1968 uitgevonden door Douglas Engelbart. Pas in 1984 werd de vinding door Apple op de markt gebracht. Het viel in 1968 gewoon niet in te schatten wat de muis nu eigenlijk waard was , omdat niemand de opkomst en verspreiding van de PC kon inschatten. Ook nu is zo'n inschatting onmogelijk; het is perfect mogelijk dat plots een beter systeem wordt gevonden, of (omgekeerd) een nieuw toepassingsbereik.

Primaire ideële productie verschilt van alloceerbare arbeid ook nog in een ander opzicht. De voortbrengselen van ideële arbeid worden niet in de eigenlijke zin verbruikt of opgesoupeerd; ze worden aangewend. De uitvinding van het wiel of van het vuur blijven nog steeds waarde opleveren; de composities van Bach blijven nog steeds lust voortbrengen. En toch worden deze voortbrengselen van de menselijke geest niet opgebruikt. Van verbruikerszijde bekeken heeft ieder idee de potentie om doorheen de geschiedenis oneindig veel waarde te scheppen.

Primaire ideële arbeid kan op diverse manieren rationeel gefinancierd worden. Enerzijds kunnen mensen, waarvan de bekwaamheid op het vlak van ideeënproductie erkend is, een inkomen ontvangen dat hen, net als mensen die alloceerbare arbeid verrichten, toelaat om 'redelijk' te leven. Deze werkwijze is geschikt voor bepaalde vormen van primaire ideële arbeid, zoals bijvoorbeeld toegepast wetenschappelijk onderzoek. Mensen kunnen ook risicokapitaal aantrekken om een bepaald idee (zoals bijvoorbeeld een filmproductie) te realiseren; dit risicokapitaal omvat dan ook de kosten die de betrokkenen nodig hebben om behoorlijk te kunnen leven tijdens de realisatie van het idee. belangrijk is dat in al dit soort gevallen de financiering in wezen geschiedt op basis van vertrouwen of geloof in de capaciteiten van de betrokkenen. De ideeënproductie wordt dus niet gekocht, zoals een op de markt aangeboden goed of dienst. Het geld dient om ruimte te scheppen voor ideeënvorming.

In de wereld van de ideële productie dient het uitgangspunt het vertrouwen te zijn. Dit vertrouwen kan alleen maar langs democratische weg (direct of indirect) tot stand komen. De samenleving besluit om een aantal middelen vrij te maken voor ideële productie en vertrouwt de besteding van de middelen gedeeltelijk toe aan mensen die in de ogen van de democratische meerderheid over specifieke talenten op dit domein beschikken. Men dient de productieve kracht die van het vertrouwen uitgaat niet te onderschatten. De huidige vlaag van evaluitis, die door de politieke klasse aan het onderwijs en de universiteiten wordt opgedrongen, zal op termijn zeker contraproductief werken, omdat deze controlecultuur de matrix van maatschappelijk vertrouwen verwoest die de natuurlijke voedingsbodem is voor ideële productie.

In feite heeft iedere mens deel aan de ideële productie, bijvoorbeeld onder de vorm van secundaire ideële arbeid , onder de vorm van leeractiviteit of onder de vorm van kunstzinnige initiatieven enz. Het is economisch onmogelijk en onzinnig om iedereen voltijds vrij te stellen voor ideële productie. Maar anderzijds is het even onzinnig, om alle beschikbare ruimte voor ideële productie uitsluitend aan een begaafde minderheid toe te vertrouwen. De middelen die de samenleving veil heeft voor ideële productie worden het best opgesplitst in twee segmenten. Een eerste segment wordt toegewezen aan mensen, die op basis van hun bekwaamheid beroepshalve worden vrijgesteld voor ideële productie. Een tweede segment wordt uniform verdeeld onder alle burgers, om het feit uit te drukken dat iedere persoon in principe toegang heeft tot ideële productie. Zoals we reeds zagen, is ideële arbeid niet salarieerbaar; maar ideële arbeid moet mogelijk gemaakt worden door hiertoe de ruimte te bieden via het verstrekken van een inkomen dat niet aan een meetbare productie is gekoppeld.

We vinden hier op een belangrijke reden om het basisinkomen in te voeren. Het basisinkomen schept voor iedere mens de ruimte om deel te hebben aan een fundamentele menselijke activiteit, namelijk de ideële productie. Recht op arbeid omvat niet alleen het recht op gesalarieerde, alloceerbare arbeid, doch ook het recht op ideële arbeid. Het basisinkomen drukt (ondermeer) de wil van de samenleving uit om te iedereen , en niet enkel de mensen die voor één of ander type ideële arbeid een bijzonder talent vertonen, een zekere ruimte te geven om te komen tot ideële productie. Iedereen moet bijvoorbeeld ruimte hebben voor leren en reflectie. Hoe groot die universele ruimte dient te zijn, moet alweer langs democratische weg worden uitgemaakt. Maar dat er logisch gezien minstens een zekere universele ruimte moet zijn, volgt uit het feit dat iedere vorm van arbeid ook een ideële component omvat.

patenten en auteursrechten

We kennen nog een soort vergoedingssysteem voor ideële productie: het systeem van patenten en auteursrechten. Doch het is duidelijk dat dit systeem van 'intellectuele eigendom' slechts zeer benaderend kan werken en snel tot allerhande distorties leidt.

Eén van de bedenkelijkste ontwikkelingen op dit domein doet zich voor in de wereld van de elektronische publicaties. Sutherland (1999) beschrijft hoe nefast monopolievorming in de wereld van de wetenschappelijke publicaties kan spelen. Elsevier Science heeft op wereldvlak een quasi monopolie opgebouwd in de sector van de wetenschappelijke tijdschriften, en kan daardoor onwaarschijnlijk hoge prijzen aanrekenen aan universitaire bibliotheken die niet zonder die tijdschriften kunnen. Zelfs voor tamelijk bescheiden ogende tijdschriften kost een jaarabonnement al snel duizendenponden. Daar komt bij dat Elsevier noch de auteurs, noch de instituten waar ze werken, noch de reviewers enige vergoeding betaalt. De hoge prijzen zijn het gevolg van een monopolie: het is bijna niet mogelijk om een nieuw tijdschrift op te starten, gegeven het wetenschappelijk prestige van de bestaande bladen. Wetenschappelijke onderzoekers zullen immers steeds proberen om in gevestigde, prestigieuze tijdschriften te publiceren, omdat hun academische loopbaan van zo'n publicaties afhangt. Van 1998 naar 1999 zijn de prijzen alweer met 19% gestegen. Momenteel wordt de overgang naar elektronische tijdschriften voorbereid. Het abonnement op zo'n tijdschriften zal nog duurder zijn, omdat het wegvallen van het abonnement meteen ook de toegang afsluit tot de vorige jaargangen. Meer algemeen wijst Sutherland naar de gevaarlijke tendens waarbij auteurs hun auteursrecht overdragen aan firma's, die dit auteursrecht dan eeuwigdurend bezitten. In de USA wordt door de 'content industries' (producenten van films, foto's, geluidsopnamen enz.) ook meer en meer gelobbied om een einde te maken aan de 'fair use'-mogelijkheid die momenteel nog bestaat. Momenteel is het mogelijk om, voor de doeleinden van een betoog, gebruik te maken van data of illustraties uit andere publicaties. De 'content industries' willen dat ook hiervoor moet betaald worden. Het is duidelijk dat, indien dit soort ontwikkelingen zich doorzet en de ideële productie van de mensheid meer en meer tot permanent bezit wordt van bedrijven, ongelofelijke transfers zullen op gang komen naar mensen die de 'rechten' op zo'n creaties kunnen opkopen. In feite leidt deze tendens al snel tot gigantische uitbuitingsstructuren.

Onze samenleving functioneert doordat allerhande vruchten van ideële arbeid collectief bezit werden. De naamloze uitvinder van het wiel heeft, doorheen de geschiedenis, een onwaarschijnlijke meerwaarde voortgebracht. Dat geldt voor de eerste mens die het vuur temde, die voor de eerste maal koper of ijzer smolt, of welbewust een zaad in de grond stopte... Wij betalen die mensen of hun nazaten niet, maar de productiviteit van hun ideeën is nog steeds met ons. Wij zijn collectieve erven van dit ideële goed. Het is onvermijdelijk dat ideële goederen vroeg of laat overgaan naar het gemeenschappelijk patrimonium van de mensheid. Er bestaan evenwel geen puur economische criteria om uit te maken na welke termijn, of onder welke voorwaarden die onvermijdelijke collectivisering moet gebeuren. Daarom bestaat voor de voortbrengselen van ideële arbeid geen objectief bepaalbare economische waarde.

In werkelijkheid kunnen ideële producten zelfs nooit echt eigendom zijn; van nature zijn ze bestemd om geïncorporeerd te worden in het collectief erfgoed van de mensheid. Nieuwe kennis en inzichten zijn geen economisch goed in de klassieke zin, omdat ze door gebruik niet wordt opgesoupeerd. Hetzelfde geldt voor kunstwerken. Een schilderij wordt niet verbruikt wanneer het wordt bekeken, en een symphonie verslijt niet naarmate ze wordt opgevoerd. De klassieke meesterwerken uit de kunst schijnen voor opeenvolgende generaties als het ware uit het niets steeds nieuwe waarde te scheppen. Bovendien kunnen de voortbrengselen van ideële arbeid nooit echt gekooid of opgeslagen worden: ze 'lekken' altijd uit en produceren niet-betaalde 'positieve externe effecten' voor de samenleving in haar geheel. Alfred Kleinknecht, een econoom die zich precies heeft gespecialiseerd op het domein van ideële productie (economische effecten van productinnovatie) vat de situatie als volgt samen: "Bij de economische analyse van innovatievraagstukken komt men al gauw terecht in de wereld van het marktfalen. Het basisprobleem is dat bij uitvindingen, bij innovaties en bij de bijbehorende kennis de eigendomsrechten niet gemakkelijk kunnen worden afgebakend. Juristen hebben daar wel het een en ander voor verzonnen (denk bijvoorbeeld aan het octrooi- en merkenrecht). Echter, deze systemen zijn verre van waterdicht en zij zijn ook niet overal toepasbaar. Kennis lekt gemakkelijk weg en kan opgepikt worden door anderen die daar niet voor hoeven te betalen. In economenjargon hebben we het dan over positieve externe effecten" (Kleinknecht 1998, p.17-18).

Met financiering via patenten en auteursrechten dient dus omzichtig omgesprongen te worden: zo'n regelingen leiden zelden tot billijkheid omdat de economische effecten van ideële producten vrijwel altijd onbeheersbaar en onmeetbaar zijn, en omdat de economische ontwikkeling nu eenmaal structureel vereist dat ideële producten in het gemeenschappelijk patrimonium van de mensheid worden opgenomen. Deze producten worden niet, zoals de door alloceerbare arbeid voortgebrachte goederen en diensten, in de eigenlijke zin verbruikt, zodat een aan het gebruik gekoppelde vergoeding irrationeel wordt. Patenten en auteursrechten dienen dan ook scherp in de tijd beperkt, en over het algemeen zoveel mogelijk vermeden te worden. Ze zijn gerechtvaardigd in de mate dat ze gebruikt worden om het geld, geïnvesteerd in de ideeënproductie, terug te verdienen. Maar het is duidelijk dat momenteel het patent- en auteursrechtensysteem veel verder gaat, en vaak immense inkomsten bezorgt aan mensen die inzake ideeënproductie zelfs geen enkel evenredig risico of initiatief hebben genomen (zoals bv.de hierboven genoemde uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften). Bovendien gaat de drift om het patent- en auteursrecht te handhaven steeds meer leiden tot inbreuken in de private levenssfeer, of tot onterechte of willekeurige inning (zoals momenteel reeds gebeurt met fotokopieermachines).

g. primaire zorgarbeid

Net zoals ideële arbeid in een continuüm voorkomt, van de voortdurende productie van micro-ideeën in dienst van de alloceerbare arbeid tot de ontwikkeling van revolutionaire wetenschappelijke inzichten, verloopt ook de zorgarbeid over een breed spectrum, van de bescheiden toewijding en kwaliteitszorg van de bandwerkster, tot de prestaties van moeder Theresa of pater Damiaan. En net zoals ideële arbeid in bepaalde gevallen direct in dienst staat van concrete alloceerbare arbeid, en elders weer autonome ideeënproductie als zodanig beoogt, kan ook zorgarbeid in dienst staan van fysiek-alloceerbare of ideële arbeid (secundaire zorgarbeid), dan wel direct op het individu gerichte zorgverstrekking op het oog hebben (primaire zorgarbeid).

Primaire zorgarbeid heeft natuurlijk altijd een fysieke en ook een ideële dimensie, maar het eigenlijke doel van deze arbeid is niet de productie van goederen, diensten of ideeën voor e anonieme consument, maar dienstbaarheid aan een concrete persoon. Intermenselijke aandacht en inleving of medeleven op individueel niveau is de eigenlijke substantie van zorgarbeid.

Zorgarbeid is dus onkoopbaar en kan als zodanig niet betaald worden; want betrokkenheid en medeleven zijn als zodanig per definitie niet koopbaar, op dezelfde wijze als bijvoorbeeld een kleur als zodanig niet weegbaar is. Primaire zorgarbeid kan niet via een salaris worden betaald; voor zorgarbeid kan je (net als ideële arbeid) alleen maar ruimte maken, die de mens dan op eigen initiatief kan aanwenden om zorg te verstrekken. Mensen die zich aangetrokken voelen tot beroepen waar primaire zorgarbeid overweegt, zoals eerstelijnsgeneeskunde of onderwijs, kunnen hiervoor alweer niet echt gesalarieerd worden, maar via een behoorlijk inkomen hooguit de financiële ruimte krijgen. Beschouw bijvoorbeeld een geneesheer, die onder zijn patiënten een zwaar zieke en uiteindelijk stervende patiënt heeft, die hij wekenlang dagelijks en soms ook 's nachts moet bezoeken. Deze dokter moet natuurlijk ruimte krijgen voor zijn zorgarbeid. Maar er ontstaat een onnatuurlijke en moreel oncomfortabele situatie wanneer die dokter ieder huisbezoek apart weer moet aanrekenen, alsof hij alloceerbare arbeid verricht. Het is veel beter dat de dokter voor zijn werk als huisarts van een aantal patiënten de nodige ruimte krijgt, onder de vorm van een welomschreven en redelijk inkomen. Hetzelfde geldt voor leraren: ook zij worden niet apart vergoed voor iedere dienst die zij aan een individuele leerling verstrekken. Hoewel het begrip uit de mode is, blijkt het hier toch een diepe zin te hebben: zorgarbeid, primair of secundair, doe je uit roeping.

Mensen die zorgarbeid verstrekken hebben ook ten gronde vrijheid nodig in hun beroepsuitoefening. Een arts of een opvoeder kunnen maar authentieke aandacht en zorg schenken, indien zij ook over de vrijheid beschikken om te doen wat zij het beste achten. Vrijheid van therapie of onderwijsvrijheid dienen eerst en vooral op het individuele niveau te gelden, en niet op het niveau van zuilen of organisaties. Want nogmaals: betrokkenheid, die de essentie uitmaakt van zorgarbeid, kan alleen in een bedding van vrijheid ontstaan en kan per definitie nooit afgedwongen , afgekocht of in een keurslijf geperst worden.

Opvoeding is wellicht het prototype van primaire zorgarbeid. Tegelijk illustreert opvoeding, hoe ook op macroscopische schaal de alloceerbare arbeid, net als de ideële arbeid, noodzakelijkerwijs is ingebed in de ruimere matrix van primaire zorgarbeid.

Het is evident dat de 'productie' van een nieuwe generatie van mensen, die tot productieve samenwerking in staat zijn, essentieel is voor de instandhouding van een economie. De stroom van alloceerbare arbeid en primaire ideële arbeid blijft slechts in stand indien de generatiewissel verzekerd is.

Deze generatiewissel kan echter nooit tot stand komen op basis van alleen maar alloceerbare arbeid.

Vooreerst is het een antropologisch feit dat de mens zich niet normaal kan ontwikkelen zonder de ervaring van zorgende aandacht vanwege andere mensen. En deze zorgende aandacht kan alleen maar ontspruiten uit het zorgende individu zelf en kan nooit afgekocht worden. Aandacht en betrokkenheid kunnen niet per stuk betaald worden, zoals de voortbrengselen van alloceerbare arbeid. De kern van de opvoeding is onontkoombaar de individuele aandacht en intrinsieke bekommernis van de opvoeder voor de pupil. Deze bekommernis en aandacht kunnen per definitie niet 'gekocht' worden. Een ouder, leraar of kinderverzorgster kan niet betaald worden om zich intrinsiek te bekommeren om een kind, omdat verbondenheid of medevoelen geen economische goederen zijn. De hele huidige onderwijspolitiek, die impliciet berust op het denkbeeld dat zo'n moreel engagement wel koopbaar is, berust dan ook op drijfzand en kan op termijn tot rampen leiden.

Bovendien is het volstrekt uitgesloten om op opvoedkundig vlak een verband te leggen tussen inspanning en rendement. De productieve gevolgen van een geslaagde opvoeding blijken normaliter pas na vele decennia. Niemand kan voorspellen welk kind welke economische productiviteit aan de dag zal leggen; het is onmogelijk om de 'economische waarde' van een concreet kind te voorspellen.

Niettemin moet, ook vanuit een louter economisch gezichtspunt, een aanzienlijke inspanning geleverd worden om de kinderen op te voeden. Indien op het ogenblik van onze pensionnering geen nieuwe generatie klaarstaat om het heft over te nemen, zal ons pensioen niets waard zijn. De economie dient dus een deel van haar opbrengst te investeren in deze nieuwe generaties, en dit niet eens uit 'humane overwegingen' of 'solidariteit', maar om puur economische redenen. Indien zo'n investering niet of onvoldoende gebeurt, grijpt sociale roofbouw op de toekomst plaats.

Niet-gesalarieerde zorgarbeid is, evenmin als ideële arbeid, een marginaal gegeven. Het Nederlandse Centraal Bureau voor Statistiek vond in 1991 dat de Nederlanders anderhalve keer meer tijd besteden aan niet-betaalde dan aan betaalde arbeid. Volgens het Human Development Report (1995) besteden vrouwen ongeveer 2/3, en mannen ongeveer 1/3 van hun arbeidstijd aan niet-betaald werk. Het overgrote deel van deze arbeid moet als zorgarbeid worden beschouwd.

In onze samenleving staan tegenover zorgarbeid enkel zeer onvolledige geldstromen, die op chaotische en zeer ongelijke wijze en omwille van de verkeerde redenen worden verdeeld.

Gezinnen met kinderen ontvangen bijvoorbeeld kindergeld en genieten van belastingsaftrek. Deze transfers volstaan echter niet om de kosten die kinderen meebrengen volledig te dekken. Bovendien investeert de samenleving belangrijke bedragen in onderwijs en kinderopvang. Ook hier is de ratio ver te zoeken. Indien onderwijs en kinderopvang in gezinsverband geschiedt vinden geen transfers plaats. Gezinnen die de opvang en de opvoeding van hun kinderen aan anderen uitbesteden ontvangen wel aanzienlijke tegemoetkomingen. Een voorbeeld op dit domein zijn de kinderdagverblijven. Blijkens het jaarverslag 1997 van 'Kind en Gezin' ontvingen de kinderdagverblijven in dat jaar kinderen voor een totaal van 2.256.856 dagen. De werkingstoelagen die de kinderdagverblijven hiervoor ontvingen liepen op tot 2310,1 miljoen. Dit betekent dat de opvang van één kind gedurende één dag 1.024 frank aan subsidie kost. De ouders leveren ook een bijdrage, in totaal van 742,6 miljoen, die evenwel grotendeels fiscaal aftrekbaar is (wat op een bijkomende subsidie neerkomt). Een tweeverdienersgezin dat twee kleine kinderen voltijds in de dagopvang plaatst ontvangt dus een subsidie , op basis van 200 werkdagen, dus een basissubsidie van 200 x 2 x 1.024 BEF = 409.600 BEF (of 34.000 BEF per maand). Een éénverdienersgezin waar de jonge kinderen thuis verblijven ontvangt deze subsidies niet. Nochtans lijdt het weinig twijfel dat de meeste jonge kinderen thuisblijven verkiezen boven verblijf in een kinderdagverblijf. Het is ook zeker dat veel gezinnen met twee jonge kinderen zouden opteren voor een loopbaanonderbreking, indien ze hiervoor een jaarlijkse tegemoetkoming van enkele honderdduizenden franken zouden krijgen.

In feite ontstaat dit soort abnormaliteiten alweer doordat men de relatie tussen voor de markt geproduceerde consumptiegoederen en salaris, die specifiek is voor alloceerbare arbeid, wil exporteren naar andere vormen van economisch relevante prestaties. Dit is echter onmogelijk. Wie bv. zou proberen om alle economisch relevante prestaties binnen de gezinnen systematisch met een salaris te verbinden, zou - afgezien van het feit dat de 'waarde' van de meeste prestaties onmeetbaar is - het eigenlijke gezinsleven onmogelijk maken en het menselijk welzijn fundamenteel aantasten.


Net zoals voor ideële arbeid, dient een samenleving voor zorgarbeid de nodige ruimte te scheppen op twee domeinen. Vooreerst dienen mensen, die zich geroepen voelen tot het beroepshalve uitoefenen van gevraagde zorgarbeid, hiertoe de ruimte te krijgen via de toekenning van een inkomen dat echter geen nabootsing van het stuksalaris mag worden (zoals in de eerstelijnsgeneeskunde). Ten tweede dienen alle mensen een zekere ruimte te krijgen om deel te nemen aan zorgende arbeid. Men kan ook spreken van een recht op zorgarbeid. Het individueel, onvoorwaardelijk en universeel basisinkomen kan ten dele ook gezien worden als een uitdrukking van dit onvoorwaardelijk recht op deelname in zorgarbeid. Met name biedt het basisinkomen ruimte voor ieder individu om zorgarbeid te verrichten ten dienste van zijn naastbestaanden of in vrijwilligersorganisaties.
__________________
WIJ LEVEN NIET IN EEN DEMOCRATIE,
WIJ LEVEN IN EEN PARTICRATIE
Jos Verhulst is offline   Met citaat antwoorden
Oud 2 mei 2003, 19:43   #3
Jos Verhulst
Staatssecretaris
 
Geregistreerd: 14 augustus 2002
Berichten: 2.701
Standaard

(vervolg)

h. productie van sociaal kapitaal

Naast zorgarbeid en ideële arbeid dient alloceerbare arbeid ook altijd gedragen te worden door een zekere mate van sociaal kapitaal. Stabiele arbeidsverbanden waarbinnen zorgzame en creatieve arbeid tot stand komt, is enkel mogelijk indien de leden van de samenleving ten opzichte van elkaar een minimum aan wederzijds vertrouwen, respect en waardering aan de dag leggen. Sociaal kapitaal vormt in die zin de uiteindelijke bodem waarop alle vormen van arbeid rusten.

Het is van groot belang dat sociaal kapitaal als een actief gegeven wordt gezien. Het sociaal kapitaal schuilt niet enkel in de min of meer theoretische 'positieve' opvatting die mensen theoretisch omtrent elkaar koesteren, los van hun handelen. Sociaal kapitaal ontstaat voortdurend in de eenheid van handelen en opvatting. Mensen werken in allerhande verbanden samen, bouwen in die samenwerkingsverbanden actief vertrouwen op , en zetten vanuit dit vertrouwen weer nieuwe samenwerkingsverbanden op touw. Er is dus een fundamentele synergie tussen handelen en denken: het eigenlijke sociale kapitaal bevindt zich tussen die twee polen.

De economische betekenis van sociaal kapitaal

Een eenvoudig voorbeeld van sociaal kapitaal is de algemene bereidheid die de leden van onze samenleving vertonen, om aan onbekenden de weg te wijzen. Iedereen wordt geacht om aan iedereen de weg te mogen vragen. Het is duidelijk dat zelfs zo'n eenvoudige vorm van sociaal kapitaal reeds een belangrijke economische betekenis kan hebben. Een vrachtwagenchauffeur die in een hem onbekende stad een vracht moet afleveren, kan aanzienlijke tijdswinst boeken dank zij de inlichtingen die hij aan willekeurige voorbijgangers kan vragen. Meer karakteristiek voor de rol van sociaal kapitaal is nog het feit, dat de chauffeur een rit überhaupt kan wagen, ook als hij de weg niet zo goed kent, precies omdat hij weet dat hij desnoods de weg kan vragen. Ook als de chauffeur uiteindelijk niemand de weg hoefde te vragen, is de rit toch mogelijk gemaakt doordat hij de weg kon vragen. Dit is typisch voor de productieve rol van het sociaal kapitaal: sociaal kapitaal creëert een matrix van sociale betrouwbaarheid, veiligheid en transparantie die niet natuurlijkerwijs gegeven is, maar die wel essentieel is om tot economische activiteit te komen. Sociaal kapitaal reikt daarom verder dan alloceerbare of niet-alloceerbare arbeid. Het is de productieve kracht die voortvloeit uit het feit dat bij andere mensen betrouwbaar gedrag en zekere vormen van bijstand kunnen worden verwacht.

Uit dit voorbeeld blijkt ook, dat sociaal kapitaal bij uitstek een collectief gegeven is. Vooreerst moet het collectief worden voortgebracht. Een samenleving is bijvoorbeeld maar veilig, indien de verpletterende meerderheid van haar leden zich niet-bedreigend gedragen tegenover anderen. Zelfs een klein aantal agressievelingen kan een sterke verhoging van het onveiligheidsgevoel, en de daaraan verbonden kosten, teweegbrengen (Gould 1994). Omgekeerd genieten alle individuen, ook al zijn ze sociaal geïsoleerd, van het bestaande sociaal kapitaal:

"Het is de eigenschap van niet-uitsluitbaarheid die sociaal kapitaal maakt tot een openbaar goed in de klassieke zin: de opbrengst ervan komt immers al de leden van de betrokken gemeenschap ten goede, en niemand kan van die opbrengst uitgesloten worden. Een sociaal geïsoleerd individu kan toch grote baat hebben bij het wonen in een buurt met groot sociaal kapitaal. Beschouw bijvoorbeeld het hypothetisch geval van een alleenwonende weduwe , die toch meeprofiteert van het feit dat ze leeft in een buurt waar de bewoners zijn georganiseerd, ouderen bij de verkiezing naar het stemlokaal voeren, bij sneeuwval de voetpaden vrijmaken enz. (...) Volgens conventionele indelingen zou die weduwe als een sociaal geïsoleerd individu worden beschouwd. Toch heeft ze toegang tot het beschikbare sociale kapitaal in haar gemeenschap, onder de vorm van passieve waakzaamheid en toezicht vanwege haar buren. Met andere woorden, meting van het sociaal kapitaal op socio-ecologisch niveau registreert iets dat uitstijgt boven de individuele sociale verbanden" (Kawachi e.a.1998, p.1496).

In een samenleving waar sociaal kapitaal afneemt, dalen de mogelijkheid tot productieve samenwerking en stijgen de kosten veroorzaakt door ziekenzorg en criminaliteit.

Het verband tussen sociaal kapitaal en criminaliteit werd recent beschreven door Kennedy e.a. (1998). Ook in deze studie werd het sociaal kapitaal gemeten via 1) de antwoorden op de U.S.General Social Survey en 2) aantal leden van vrijwilligersgroepen. De onderzoekers vonden dat in Amerikaanse deelstaten waar de inkomensverschillen groter zijn, het sociaal kapitaal aanzienlijk lager ligt, en meer misdaden met gebruik van vuurwapens voorkomen. Deze verbanden bleken niet verklaarbaar door armoede in absolute zin of door de gemakkelijkheid waarmee vuurwapens kunnen gekocht worden.

Mensen hebben een sfeer van onderling vertrouwen en onderlinge, in daden uitgedrukte waardering nodig om menselijk te kunnen leven. Antropologisch onderzoek toont aan dat de kanker van wantrouwen in extreme gevallen een samenleving compleet kan versplinteren en zelfs het gezinsleven van bijna alle individuen volledig kan verwoesten (Turnbull 1972). Productieve samenwerking wordt dan bijna compleet onmogelijk. De keerzijde is, dat in zo'n samenleving iedere handeling inderdaad 'tegen een salaris' (volgens het principe: 'wie niet werkt zal niet eten') geschiedt: niemand doet iets voor niets, en het resultaat is dat bijna niemand iets echt productiefs kan doen omdat de nodige omhulling van alloceerbare inspanning door sociaal kapitaal ontbreekt.

Sociaal kapitaal heeft met ideeën gemeen dat het niet door gebruik wordt uitgeput. Integendeel, gebruik van sociaal kapitaal (bijvoorbeeld door een nieuw, op vertrouwen gebaseerd samenwerkingsverband op te zetten) creëert nieuw sociaal kapitaal.

Productie van sociaal kapitaal

Sociaal kapitaal kan worden voortgebracht op alle domeinen waar mensen vruchtbaar samenwerken, maar de plaats bij uitstek voor de productie van sociaal kapitaal is ongetwijfeld de rechtsgemeenschap in haar geheel. Hoogwaardig sociaal kapitaal wordt bij uitstek geproduceerd via de inspanningen die de mensen leveren op het domein van politiek-maatschappelijke besluitvorming. In formeel opzicht vormt het juridisch systeem en het staatskader een soort bodem of begrenzing voor het economische leven. Maar deze bodem heeft slechts draagkracht indien de wetten daadwerkelijk op democratische wijze tot stand komen, en daadwerkelijk de mens als voortbrenger van alloceerbare, ideële en zorgarbeid erkennen. Zoniet komt het politiek en democratisch leven in de verdrukking en gaat de economie als een soort jungle fungeren. Het volwaardige democratisch leven is de broedplaats bij uitstek voor de productie van sociaal kapitaal. Het is op dit domein van het maatschappelijk leven dat bij uitstek vertrouwen weer nieuw vertrouwen kan opwekken. Een verlevendiging of versterking van de democratie brengt op zichzelf reeds sociaal kapitaal voort. Op dit domein is de bijdrage van Zwitserse econoom Bruno Frey (1997) en zijn onderzoeksgroep uiterst belangrijk. Frey vond, door een vergelijking te maken tussen de diverse Zwitserse kantons, waar de wetgeving inzake directe democratie nogal uiteenloopt, dat in kantons met meer democratisch beslissingsmogelijkheden ook de belastingsfraude drastisch afneemt. Ander onderzoek (Feld en Savioz 1997) wees dan weer uit, dat kantons met meer democratie, met name op fiscaal terrein, economisch beter varen. Meer democratie betekent op zich reeds, dat meer vertrouwen aan de burgers wordt gegeven, zodat ze op hun beurt meer maatschappelijk vertrouwen kunnen ontwikkelen.

Dat in onze samenleving nog een behoorlijke mate aan sociaal kapitaal aanwezig is blijkt uit het feit, dat een grote meerderheid (volgens recente peilingen ongeveer 70%) van de burgers gewonnen is voor de invoering van het beslissend referendum op volksinitiatief en dat slechts een kleine minderheid hiervan tegenstander is. Dit betekent dat de meeste mensen geloven dat hun medeburgers de kwaliteiten bezitten om bij te dragen tot goede openbare besluitvorming. Beroepspolitici vertonen echter veel minder vertrouwen in hun medeburgers, en de politieke klasse blijft de invoering van het beslissend referendum op burgerinitiatief blokkeren. Het lijkt er dus op dat het politiek bedrijf inzake sociaal kapitaal een negatieve selectie doorvoert: mensen met minder vertrouwen in de burger dringen gemakkelijker door tot de politieke toplaag.

Verder sociaal kapitaal kan gewonnen worden indien langs democratische weg maatregelen worden ingevoerd die nog meer ruimte bieden aan de burgers om sociaal kapitaal te ontwikkelen. Met name wanneer via (direct-)democratische weg het universeel, individueel en onvoorwaardelijk basisinkomen zou worden doorgevoerd, kan een enorme productie aan sociaal kapitaal worden teweeggebracht. Zo'n maatschappelijke gebeurtenis zou immers betekenen dat iedere individuele mens langs democratische weg van zijn medemensen te horen krijgt, niet theoretisch doch daadwerkelijk, dat zijn individueel recht op fysiek bestaan onvoorwaardelijk wordt erkend, en dat zijn vermogen tot deelname aan alle vormen van arbeid, met inbegrip van ideële arbeid en zorgarbeid, onvoorwaardelijk ruimte krijgt. Hierdoor zou de gemeenschap een belangrijk krediet verwerven in het maatschappelijk aanvoelen van ieder afzonderlijk individu; krediet dat als sociaal kapitaal zal fungeren. Men kan hetzelfde effect verwachten dat ook reeds optreedt in het democratisch leven als zodanig: meer democratische besluitvormingsmogelijkheden aan de burgers toekennen betekent tevens, dat men meer maatschappelijk vertrouwen creëert. Men kan het effect verwachten dat ook reeds optreedt bij verminderde inkomensongelijkheid: meer de facto erkenning van het fysiek bestaansrecht van ieder individu creëert bij de individuen meer sociaal kapitaal, en hierdoor bijvoorbeeld ook meer fysieke en geestelijke gezondheid. De invoering van het individueel, onvoorwaardelijk en universeel basisinkomen biedt de mens ruimte voor de productie van sociaal kapitaal, en produceert tegelijk sociaal kapitaal.

3. HET CONTINUUM VAN SOCIAAL KAPITAAL, ZORGARBEID, IDEELE PRODUCTIE EN ALLOCEERBARE ARBEID : BASISINKOMEN EN SALARIS


Uit het voorgaande blijkt dat er een inclusief verband bestaat tussen sociaal kapitaal, zorgarbeid, ideële productie en alloceerbare (betaalde) arbeid . Dit betekent dat sociaal kapitaal een bestaansvoorwaarde is voor ideële productie en zorgarbeid, en deze laatste weer voor alloceerbare arbeid, en dit in twee opzichten:

- alloceerbare arbeid wordt op microeconomische schaal steeds begeleid en mogelijk gemaakt door secundaire ideële productie en door secundaire zorg , en is altijd afhankelijk van de beschikbaarheid van sociaal kapitaal

- daarnaast ligt de alloceerbare arbeid macroeconomisch gezien ingebed in een matrix van primaire ideële arbeid, primaire zorgarbeid en productie van sociaal kapitaal.

Dit sociaal kapitaal van een gemeenschap is het ongedifferentieerd wederzijds vertrouwen tussen de leden van de gemeenschap, en de wederzijdse bereidheid tot samenwerking en ondersteuning. Het sociaal kapitaal vormt de eigenlijke bodem waarop het economische huis is gebouwd. Het is een productiefactor, in die zin dat investering en desinvestering in het sociaal kapitaal kunnen optreden en dat keuzes op dit domein economische gevolgen hebben. Afname van het sociaal kapitaal leidt uiteindelijk tot afname van de economische productiviteit.

In de mate dat sociaal kapitaal voorhanden is ontstaat de mogelijkheid en de bereidheid van de mensen om niet-alloceerbare arbeid te verrichten.

Primaire zorgarbeid omvat de inspanningen die de mensen leveren om voor elkaar voorwaarden te scheppen om te komen tot ideële productie en alloceerbare arbeid. De concrete opbrengst van deze zorgarbeid komt op onvoorzienbare wijze aan het licht, op andere plaatsen en tijden; de 'opbrengst' van zo'n arbeid kan onmogelijk via een salaris worden uitgedrukt. In wezen biedt de mens door zorgarbeid aan anderen de mogelijkheid om zich te ontwikkelen tot volwaardige leden van de gemeenschap, die op hun beurt weer bijdragen tot haar globale productiviteit. Het prototype van primaire zorgarbeid is wellicht de opvoedkundige activiteit, maar zorgarbeid is ook intalloze andere sectoren terug te vinden. De bereidheid tot zorgarbeid, bijvoorbeeld op opvoedkundig gebied, is niet vanzelfsprekend en heeft maatschappelijke ruimte nodig om te kunnen gedijen.

Binnen de bedding van de zorgarbeid, die kwantitatief gezien een zeer omvangrijk arbeidsvolume vertegenwoordigt, vinden we dan de primaire ideële arbeid. Hier worden voortdurend de concrete werkwijzen en de organisatorische en technische kaders geschapen en vernieuwd, volgens dewelke de alloceerbare arbeid zal plaatsvinden; hier worden productieve ideeën voortgebracht. De ondernemer die een gat in de markt aantreft, de medewerker die een goed idee in de ideeënbus dropt, de wetenschappelijke onderzoeker die plots een nieuw technisch procédé ontdekt, zijn allen actief in de ideële productie. De ideële productie kan meestal wel ten dele verbonden worden met bepaalde voortgebrachte producten of diensten, maar een salaris kan niet afgemeten worden met de gebruikelijke maatstaf van de geïnvesteerde tijd. Een productief idee kan, bijvoorbeeld via een patent, enorm veel geld opbrengen via betrekkelijk weinig inspanning. Ideële productie wordt dus wel vaak vergoed, maar nog steeds niet via een salaris. Vaak wordt ideële productie ook niet vergoed; zij veroorzaakt voor de samenleving in haar geheel 'positieve externe effecten'.

Binnen de bedding van de ideële arbeid vindt dan tenslotte de alloceerbare en gesalarieerde arbeid plaats, die ook op microschaal wordt gedragen door secundaire ideële arbeid en secundaire zorgarbeid.

Uit dit beeld van opeenvolgende inbeddingen blijkt dat menselijke inspanningen niet eenzijdig mogen beschouwd worden volgens de normen van de alloceerbare arbeid. Wie dit doet, gaat de economische relevantie van een groot aantal andere prestaties en bijdragen wegredeneren en ontkennen. In feite vormt alloceerbare en gesalarieerde arbeid slechts één pool van een continuüm. Aan de andere pool van dit continuüm vinden we de menselijke activiteiten die sociaal kapitaal creëren.

Een samenleving die geen financiële of materiële ruimte schept om niet-alloceerbare activiteiten mogelijk te maken, plundert in feite het sociaal kapitaal, de tussenmenselijke zorgzaamheid en de creativiteit in de samenleving. Door enkel alloceerbare arbeid met een inkomen te verbinden pleegt zo'n samenleving roofbouw op niet-alloceerbare activiteiten en bouwt zij geleidelijk de onontbeerlijke sociale matrix af waarbinnen alloceerbare arbeid kan plaatsvinden.

Indien we tot een inkomensopbouw willen komen die de economisch relevante activiteiten op billijke wijze weerspiegelt, dan moeten we met de twee polen rekening houden. Momenteel is onze inkomensverdeling (afgezien van de inkomensverwerving door kapitaalbezit, die we in deze tekst niet behandelen) gericht op één pool , namelijk inkomen verbonden aan alloceerbare arbeid die goederen en diensten voortbrengt voor de markt. De vraag stelt zich dus hoe we met de andere pool rekening kunnen houden.

Opbouw van sociaal kapitaal, zorgarbeid en (voor een groot deel) ideële productie onderscheiden zich van gealloceerde en salarieerbare arbeid door hun gemeenschapskarakter. Het is voor deze prestaties onmogelijk om een concreet product met een concrete inspanning te verbinden omdat inherente onbepaaldheden meespelen. De opvoeders van Edison bleken achteraf bekeken een buitengewoon rendabele prestatie te hebben geleverd: zij hebben het mee mogelijk gemaakt dat een technisch productief genie zich volop kon ontplooien. Maar deze productiviteit kon onmogelijk worden voorzien en vertaald worden in een aangepast salaris. Wij weten niet van tevoren welke concrete kinderen tot productieve volwassenen zullen uitgroeien. Bovendien is het onmogelijk om die productiviteit te meten. Iedereen die in een werkgemeenschap heeft gefunctioneerd weet bv. hoe ongelofelijk productief zoiets als 'een goed karakter' kan zijn, en hoe destructief een ruzieachtige persoon kan optreden. Maar hoe kan je de economische productiviteit van een 'goed' karakter meten? Een altruïstische daad van één mens kan bij andere mensen die dit waarnemen, het vertrouwen in de medemens versterken en daardoor in belangrijke, maar volstrekt onmeetbare mate sociaal kapitaal opbouwen.

Omdat de productie van sociaal kapitaal, zorgarbeid en ideële productie per definitie een niet-alloceerbare productiefactor vormen, moet voor de geldstroom tegenover deze productiefactor een ander principe worden gevonden. Om dit principe te vinden dient met de volgende elementen te worden gerekend:

1) Sociaal kapitaal, opvoeding en zorg, ideële productie en dergelijke vertegenwoordigen goederen die niet in de eigenlijke zin 'verbruikt' worden. Vertrouwen, kultuur, wetenschappelijke inzichten, hebben integendeel de neiging om door gebruik nog toe te nemen. Zij produceren zichzelf indien zij hiertoe de ruimte krijgen.

2) De productieve bijdragen van sociaal kapitaal, zorgarbeid en ideële arbeid kunnen noch kwantitatief ingeschat, noch met bepaalde personen of met bepaalde goederen en diensten eenduidig verbonden worden. Hoewel bepaalde mensen beroepshalve specifiek voor zorgarbeid of ideële arbeid ruimte kunnen krijgen, heeft iedere mens op een of andere wijze deel aan deze soorten van productieve activiteit, en dient bijgevolg iedereen hiervoor een zekere ruimte tekrijgen.

Het algemeen en onvoorwaardelijk basisinkomen vertegenwoordigt een type geldstroom die precies met deze twee elementen rekening houdt.

Het is uiterst belangrijk om in te zien dat de geldstroom die door de toekenning van het basisinkomen op gang wordt gezet, niet beschouwd kan worden als een 'betaling' voor de opbouw van sociaal kapitaal en niet-alloceerbare prestaties. Betaling impliceert een marktsituatie met onbekende behoeften, die juist door het marktgedrag duidelijk worden. Dit kan niet van toepassing zijn op prestaties die sociaal kapitaal opbouwen.

Integendeel, de toekenning van een inkomen dat staat tegenover sociaal kapitaal dient zelf reeds als een uiting van sociaal kapitaal te worden gezien. Dit betekent dat de invoering van het basisinkomen door de meerderheid van de bevolking bewust moet worden gewild, en dus bij voorkeur via radicaal-democratische weg tot stand moet komen. De invoering van het universeel en onvoorwaardelijk basisinkomen, en de voorbereiding ervan, moet gezien worden als een optie voor een maatschappij met verhoogd sociaal kapitaal.

Het salaris dat verbonden is met alloceerbare arbeid, is als het ware een gevolg van die alloceerbare arbeid: de voortgebrachte goederen en diensten worden op de markt gebracht , blijken gewild, en hierdoor ontstaat een inkomen. De arbeid komt dus eerst, en het salaris volgt. Aan de andere pool van het economisch organisme liggen de verhoudingen exact omgekeerd: hier is de productiviteit een gevolg van het (basis)inkomen. Het inkomen komt eerst, en schept ruimte voor de niet-alloceerbare inspanning. Het basisinkomen drukt het niveau van sociaal kapitaal in een samenleving uit. Het is de concrete verwerkelijking van het feit, dat mensen wederzijds hun vermogen tot de productie van ideële arbeid, zorgarbeid en sociaal kapitaal erkennen en daarvoor ruimte willen scheppen. Indien op democratische wijze een basisinkomen wordt ingevoerd, dan betekent dit dat de leden van een gemeenschap elkaars bestaansrecht niet enkel in theorie, maar ook in de feiten erkennen. De erkenning van dit bestaansrecht is daarbij geen willekeurige juridische daad, maar stoelt op het besef en de erkenning dat de mens een wezen is dat precies het vermogen vertoont om sociaal kapitaal op te bouwen en niet-alloceerbare en ideële prestaties te volbrengen, indien het hiervoor de ruimte krijgt. Het basisinkomen dat wij aan iedereen toekennen weerspiegelt het economische feit dat wij onze eigen, alloceerbare arbeidsprestaties slechts kunnen voortbrengen in de bedding van de bredere gemeenschap.

Wij moeten dus ons economisch denken verruimen in de zin, dat we het polair karakter van de economie leren herkennen. Aan één pool, waar de alloceerbare arbeid plaatsvindt, leidt productie tot inkomen; aan de andere pool, waar sociaal kapitaal wordt geproduceerd, leidt inkomen tot productie. In de reële economie doordringen die twee polen elkaar en zijn ze elkaars bestaansvoorwaarde. Indien de gemeenschapspool wordt ontkend, en de alloceerbare arbeid weigert om zijn voedingsbodem te verzorgen, ontstaat sociale roofbouw en uitbuiting. Het omgekeerde is natuurlijk ook denkbaar: een collectivistisch systeem waarin men de vruchten van de alloceerbare arbeid zou confisceren en 'gelijk verdelen', ontkent de autonomie van de individuele pool in de economie en zal uiteindelijk leiden tot een situatie waarin ook de gemeenschapspool (met inbegrip van de niet-alloceerbare activiteiten, het sociaal kapitaal enz.) instort.
__________________
WIJ LEVEN NIET IN EEN DEMOCRATIE,
WIJ LEVEN IN EEN PARTICRATIE
Jos Verhulst is offline   Met citaat antwoorden
Oud 2 mei 2003, 19:43   #4
Jos Verhulst
Staatssecretaris
 
Geregistreerd: 14 augustus 2002
Berichten: 2.701
Standaard

(vervolg)
4.HET MERITOCRATISCH BEZWAAR TEGEN HET BASISINKOMEN


We hebben betoogd dat de huidige inkomensopbouw een onbillijkheid inhoudt, omdat deze inkomensopbouw niet het economische feit weerspiegelt dat ideële arbeid, zorgarbeid en productie van sociaal kapitaal essentiële bestanddelen zijn van de economische productie. Natuurlijk bestaan er wel een reeks transfers die de facto als ruimte creëren voor deze productieve activiteiten; indien dit niet het geval zou zijn zou onze samenleving gewoon instorten. Kindergeld of OCMW-steun kunnen bijvoorbeeld ruimte scheppen voor zorgarbeid, of een pensioen of studiebeurs kunnen ruimte scheppen voor ideële productie; en omdat allerhande transfers bestaan, voelen mensen zich in zekere mate toch door de samenleving gedragen en produceren ze op basis hiervan een zekere (maar afnemende) mate van sociaal kapitaal. Maar deze transfers verlopen onder een oneigenlijke vlag, zijn met oneigenlijke voorwaarden verbonden en in vele gevallen is hun hoogte onaangepast.

Ideële arbeid, zorgarbeid en productie van sociaal kapitaal kunnen niet vergoed worden via een salaris omdat hun productie niet alloceerbaar is. Er dient omgekeerd financiële ruimte te worden geschapen, door middel van een individueel, universeel en onvoorwaardelijk basisinkomen, die specifiek bedoeld is om deze productieve activiteiten ruimte voor ontplooiing te geven.

Het is op dit punt dat het meritocratisch bezwaar opduikt. Het basisinkomen wordt individueel toegekend. Maar wie garandeert dat iedere ontvanger ook voldoende aan de samenleving teruggeeft onder de vorm van ideële arbeid, zorgarbeid of sociaal kapitaal? Er kunnen immers 'free riders' opduiken, die gewoon hun basisinkomen incasseren, zich in een cynische coccon opsluiten en niets teruggeven. Moet daarom het basisinkomen niet voorwaardelijk zijn? Moet er geen controle zijn?

Het meritocratisch bezwaar voert ons regelrecht naar de vraag wat 'economische billijkheid' nu eigenlijk inhoudt. Wij zullen het begrip 'economische billijkheid' eerst analyseren voor wat de vertrouwde alloceerbare arbeid betreft en we zullen aantonen, dat een bepaald soort 'free ridership' in de klassieke economische transactie (op de markt een goed of dienst 'ruilen' tegen geld) niet alleen onvermijdelijk is, maar zelfs de zin van de economische activiteit uitmaakt. Vervolgens zullen we de logica van deze analyse transponeren naar de minder vertrouwde transactie van 'basisinkomen tegenover niet-alloceerbare productie'.

free riders op de vrije markt

Alloceerbare arbeid brengt producten voort die op de markt wordt gebracht, daar (idealiter) aan een 'rechtvaardige prijs' (op dit begrip komen we terug) wordt verkocht, en aldus een inkomen opleveren voor de producent.

Aan de zijde van de consument doet zich bij dit ruilgebeuren een merkwaardig fenomeen voor. Voor sommige consumenten heeft het op de markt aangeboden product een grotere waarde dan voor anderen. Deze 'gretige consumenten' zouden ook bereid zijn om het goed te kopen aan een hogere prijs dan de gevraagde. Zij hebben het gevoel 'een koopje' of 'een goede zaak' te hebben gedaan. Voor andere kopers is het product minder aantrekkelijk: zij zouden zelfs bij een kleine prijsstijging reeds afzien van de koop. Ondanks het feit dat alle consumenten dezelfde prijs betalen, zijn sommige consumenten dus toch beter af dan andere. Hetzelfde goed heeft voor de ene consument nueenmaal een grotere gebruikswaarde of affectieve waarde dan voor de andere. We kunnen het verschil tussen de marktprijs en de maximale prijs die een bepaalde consument wil betalen, het 'consumentensurplus' noemen. Dit consumentensurplus verschilt van de ene consument tot de andere. De vraag is nu: is dit verschil onrechtvaardig? Is het billijk dat de ene consument voor hetzelfde geld meer waarde of surplus krijgt dan de andere?

Soms zullen verkopers ook proberen om iets van die extra koopbereidheid 'af te romen'. Dit gebeurt bijvoorbeeld vaak met boeken: eerst komt een duurdere hardcover op de markt, die door de meest begerige consumenten wordt gekocht. Later komt dan de paperback-uitgave voor het minder enthoesiaste deel van het publiek. Maar men kan die supplementaire koopbereidheid nooit helemaal afromen omdat de koopbereidheid dan zou wegvallen.

Veronderstel dat het mogelijk zou zijn om de begeerte van de consument naar een bepaald goed te meten, zodat de prijs automatisch aan die grotere of lagere begeerte zou worden aangepast. Het is bijvoorbeeld bekend dat sommige elementen uit de lichaamstaal, zoals de verwijding van de pupil, op grote begeerte wijzen. Laat ons aannemen dat het mogelijk is om op basis van nauwkeurige waarneming van de consument diens verlangen naar het product objectief te meten en in functie daarvan de prijs aan te passen. In dat geval zou de producent het consumentensurplus volledig kunnen afromen. Niemand zou ooit nog op de vrije markt een echt koopje kunnen doen. De 'free riding' zou bij de consumenten worden uitgeroeid. Het winkelen zou een vreugdeloos gebeuren worden.

Maar zou men in zo'n situatie ons een stap dichter hebben gebracht bij een billijk systeem? Zou de billijkheid in de economie nu groter geworden zijn? Natuurlijk niet: het free ridership is gewoon verschoven van de consument naar de producent. In de ogen van de consument is het onbillijk dat de producent meer of minder vraagt voor een identiek product, gewoon omdat de ene koper meer begeerte vertoont dan de andere.

Dit probleem kan niet opgelost worden door het consumentensurplus 'eerlijk' te delen tussen producent en consument. Ook dan nog zou de ene consument meer moeten betalen dan de andere, zonder dat daar een verschil in inspanning bij de producent tegenover staat.

Bovendien zou de samenleving in dit denkbeeldige systeem een enorm verlies lijden: de privacy van de consumenten zou op onaanvaardbare wijze geschonden worden.

Vanuit het oogpunt van de 'rechtvaardige prijs' is de afroming van het consumentensurplus helemaal niet nodig of zelfs maar billijk. Wat echt telt is dat de producent een rechtmatig of billijk inkomen krijgt. Er is per definitie langs de zijde van de kopers altijd 'free riding' in de zin dat de meest begerige consumenten een extra welzijnssurplus bekomen in vergelijking met de minder begerige consumenten. Het onderzoek van Frey en Pommerehne (1993) toont aan dat prijsstijging in functie van grotere begeerte van de consument door de meeste mensen niet wordt gebillijkt. Het is de behoefte van de producent aan een behoorlijk inkomen die maatgevend hoort te zijn voor de prijs. De producent heeft recht op een behoorlijk loon. Uit dit recht op een behoorlijk loon wordt dan de 'rechtvaardige prijs' afgeleid. Op de markt blijkt dan hoeveel vraag is er naar het product tegen de rechtvaardige prijs.

Essentieel bij dit alles is dat het recht zich op het publieke domein afspeelt. De markt is publiek en de prijzen die op de markt worden gevraagd zijn openbaar. Op dit publieke domein is de rechtsvraag relevant. Recht heeft immers altijd - per definitie - met het gelijkheidsbeginsel te maken, en kan dus alleen maar betrekking hebben op het publieke domein, waar de particulariteiten van het individu er niet toe doen. Men kan bijvoorbeeld niet spreken van 'de rechtmatige godsdienst' of 'de rechtmatige culinaire voorkeur', op dezelfde wijze als men kan spreken van 'de rechtmatige prijs', omdat persoonlijke overtuigingen en consumptievoorkeuren in tegenstelling tot marktprijzen niet tot het publieke domein behoren. Op dit publieke domein dient recht en billijkheid te heersen; op de aangrenzende particuliere domeinen is recht niet van toepassing omdat het gelijkheidsbeginsel daar irrelevant is. Het 'free ridership' van de begerige consumenten is helemaal niet onverenigbaar met het verlangen naar billijkheid en rechtvaardigheid, want het consumentensurplus van de begerige koper wordt genoten in de privé-sfeer .

Inkomen en productie verhouden zich precies omgekeerd wanneer we spreken over basisinkomen en sociaal kapitaal. Hier komt het inkomen éérst, en creëert ruimte voor de productie van sociaal kapitaal. Deze productie is ook een maatschappelijke aangelegenheid: veiligheid komt er bv. pas, wanneer (zo goed als) iedereen door zijn individueel gedrag maatschappelijk dragend te maken, mééproduceert. Bij alloceerbare arbeid begint het proces met een individueel productie-initiatief, en komen de goederen of diensten in het openbaar domein (de vrije markt) terecht. Bij productie van sociaal kapitaal komt het inkomen (idealiter het basisinkomen) eerst en volgt de productie van sociaal kapitaal aansluitend, en nog wel in de sfeer van het individueel gedrag. Op dit laatste punt is free ridership mogelijk, en het is op dit punt dat tegenstanders van het basisinkomen bezwaar maken. Hoe krijg ik de garantie dat niemand 'profiteert'? Die garantie is niet te geven, en kan in principe ook niet gegeven worden, want sociaal kapitaal kan in principe niet gekocht , en de productie ervan niet gegarandeerd worden. Het free ridership bij het basisinkomen neemt logisch dezelfde positie in als het free ridership bij diegene, die op de vrije markt een consumptiegoed koopt en daarbij een consumentensurplus oogst. Wie het eerste verwerpt, moet ook het tweede in vraag stellen. De verhouding tussen beide maatschappelijke processen (alloceerbare arbeid leidend naar een aan deze arbeid refererend salaris, en basisinkomen dat ruimte schept voor de productie van sociaal kapitaal) kan vergeleken worden met de verhouding tussen twee duale stellingen in de projectieve geometrie: de relevante begrippenparen (inkomen versus productie, openbaar domein versus privé-domein) worden tegelijk omgewisseld, zodat de logische topologie behouden blijft.

Het basisinkomen en het daaruit resulterend sociaal inkomen hebben publiek karakter. Enerzijds kan het sociaal inkomen (meer veiligheid, meer vrijheid...), in tegenstelling tot het salaris, niet als zodanig ten privaten titel besteed worden (al kan men natuurlijk wel, dank zij dit sociaal inkomen, als particulier meer initiatieven nemen enz.). Anderzijds kan men ook als particulier de hoogte van het basisinkomen niet beïnvloeden (dit wordt bepaald langs democratische weg). Omdat het koppel basisinkomen/sociaal inkomen tot het publieke domein behoren liggen zij in het rechtsgebied. De democratische rechtsgmeenschap treedt hier als het ware op als ondeelbaar individu. Het gewenste niveau van het basisinkomen dient dus via een democratisch tot stand gekomen wet te worden geregeld.

Anders is het gesteld met de niet-alloceerbare productie als zodanig: die hoort thuis in de private sfeer! Welke niet-alloceerbare productieve activiteiten iemand ontvouwt dank zij het basisinkomen, kan niet van rechtswege geregeld zijn. Dit blijkt ook uit de aard van deze activiteiten: hoe kan men de maatschappelijke waarde inschatten van de opvoedingsprestatie door een thuiswerkende moeder, een student die gedurende een namiddag niet zijn cursussen maar wel een ongewoon boek ter hand neemt, een kaderlid die gedurende een jaar verlof neemt om nieuwe krachten en inspiratie op te doen? Het schenken van vertrouwen (de stof waaruit sociaal kapitaal bestaat), het vertonen van concrete menselijke bekommernis (de bron van iedere zorgarbeid), of het vrij laten stromen van de fantasie (waaruit uiteindelijk elk vernieuwend idee ontspruit) kunnen door hun aard zelf noch afgedwongen noch gemeten worden.

Het meritocratisch bezwaar tegen het basisinkomen ontkent dit privé karakter van de niet-alloceerbare productie. Nochtans is dit privé-karakter van het gebruik, dat de ontvanger van het basisinkomen van de geboden financiële ruimte biedt, logisch gelijkwaardig met het privé-karakter dat de consument maakt van het op de markt gekochte goed. Inzake alloceerbare productie is aan de eis tot rechtvaardigheid voldaan, indien de producent de rechtvaardige prijs ontvangt; inzake de investering die wij allen als gemeenschap maken ter invoering van het universeel, individueel en onvoorwaardelijk basisinkomen, is aan de eis tot rechtvaardigheid en billijkheid voldaan indien hier tegenover een (ondeelbaar) sociaal inkomen staat dat van rechtswege voldoende wordt geacht (en of het voldoende wordt geacht, moet blijken uit een democratische beslissing).

De weerzin die velen voelen voor de 'free riding' die door het basisinkomen mogelijk lijkt te worden, hangt direct samen met verschillende factoren. We sommen de voornaamste nog eens op:

�*

- reeds op het vlak van alloceerbare arbeid ontstaat een valse perceptie, doordat men de kooptransactie op de vrije markt als een ruil interpreteert. Ondermeer uit het reeds geciteerde werk van Frey en Pommerehne (1993) blijkt, dat van een ruil in de strikte zin antropologisch gezien geen sprake is. In de ruil-interpretatie, zoals die gehuldigd wordt door de klassieke economie, is immers geen plaats voor het concept 'rechtvaardige prijs' dat bij de overgrote meerderheid van de mensen primeert. Met het concept 'rechtvaardige prijs' komt een ander soort interpretatie overeen: de rechtvaardige prijs komt overeen met de ruimte, die de consument biedt aan de producent opdat deze de alloceerbareproductie kan uitvoeren. Op de authentieke markt wordt dus niet in de eigenlijke zin geld tegen goederen en diensten 'geruild'; op de markt wordt vastgesteld, hoeveel vraag er is naar een goed, gegeven de prijs die rechtvaardigheidshalve voor dit goed moet worden aangerekend. En net zoals de rechtvaardige prijs ruimte biedt voor de gevraagde alloceerbare productie, biedt een rechtvaardig basisinkomen ruimte voor de gevraagde niet-alloceerbare productie. Indien men een verkeerd beeld heeft over het gebeuren op de openbare markt ontstaat spiegelbeeldgewijs ook een verkeerd beeld over het openbaar basisinkomen.

- er bestaat een sterke maatschappelijke tendens om de economische sleutelrol van niet-alloceerbare productie te ontkennen. Dit hangt natuurlijk samen met het feit, dat onze economische activiteit volgens het concurrentiebeginsel is ingericht. Iedere concurrent die niet zo veel mogelijk de niet-alloceerbare productie plundert, loopt competitief nadeel op. Wie de rol van niet-alloceerbare productie niet ziet kan ook het basisinkomen niet verantwoorden.

- Men heeft de neiging om het basisinkomen langs de ontvangstzijde te bekijken, en langs die zijde bekeken levert het natuurlijk een private vrijruimte op. Maar het wezen van het basisinkomen moet vanuit de geefzijde worden bekeken, en zo gezien is de invoering van het basisinkomen een collectief gegeven dat door een democratisch rechtsbesluit tot stand komt en ook een collectief 'sociaal inkomen' produceert.

5. DE MENS ALS UNIVERSEEL RECHTSWEZEN

Terugblikkend komen we nu tot een merkwaardige vaststelling. We hebben twee fundamentele redenen gevonden, waarom zoiets als een basisinkomen nodig is. Enerzijds is er het mensenrechten-argument: zonder basisinkomen hebben mensenrechten nauwelijks een reële inhoud. Anderzijds is er het argument, dat de economie niet kan functioneren zonder niet-alloceerbare prestaties en dat voor deze niet-alloceerbare prestaties dus een niet gealloceerde economische ruimte dient geschapen, namelijk het basisinkomen. Twee schijnbaar onafhankelijke argumenten leiden tot hetzelfde besluit.

In werkelijkheid is er natuurlijk wel een verband, dat we op het spoor komen door ons af te vragen waarom we eigenlijk rechten toekennen aan de mens. Waarom kennen we die rechten toe aan de individuele mens, en bijvoorbeeld niet aan een slak of een steen? In feite staat het antwoord ook in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en nog wel in artikel 1:

"Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen".

De tweede zin van dit artikel kunnen we in verband met ons betoog ook lezen als: "Zij zijn in staat tot de productie van sociaal kapitaal en worden geacht sociaal kapitaal op te bouwen". De gave van 'verstand en geweten' is in wezen de gave om sociaal kapitaal op te bouwen, en ook om minstens ten dele te participeren in zorgarbeid en ideële arbeid.

Recht is enkel recht indien het op de inbreng van de gewetensarbeid van de leden van de rechtsgemeenschap is gebaseerd. Een op het meerderheidsbeginsel gebaseerde democratie zou in afwezigheid van de gewetensbijdrage alleen maar neerkomen op een formalisering van het recht van de sterkste (of het recht van de talrijkste). Het is precies omdat de mens over een geweten beschikt dat democratisch tot stand gekomen recht ook de uitdrukking kan zijn van rechtvaardigheid. Rechtsproductie is meer dan alleen maar productie van wetten in de hoedanigheid van practische en algemeen geldige afspraken en regels. Goede , kwaliteitsvolle en democratische rechtsproductie is altijd ook productie van sociaal kapitaal, terwijl slechte en ondemocratische rechtsproductie juist sociaal kapitaal afbreekt. Sociaal kapitaal hangt direct samen met de innerlijke kwaliteit van het recht: hoe meer het recht de inzichten betreffende rechtvaardigheid en billijkheid van de individuen weerspiegelt, hoe meer sociaal kapitaal voorhanden is in een samenleving.

Productie van recht kan dus, om consistent te zijn, niet zomaar een willekeurige richting uitgaan. Recht dient, om zichzelf steeds te verbeteren, aan het verstand en geweten van de individuen maximale ruimte en vrijheid te bieden. Dit is de zin van het Hegeliaanse dictum: 'Het idee van het recht is de vrijheid'. Recht dat aan de rechtsubjecten de mogelijkheid ontneemt om het openbare leven in te richten naar verstand en geweten, vernietigt uiteindelijk zichzelf omdat recht precies ontspruit uit het inzicht en geweten der individuen. Indien het rechtsleven bijvoorbeeld zodanig wordt ingericht dat van reële democratie niet of nauwelijks sprake is, dan weerspiegelen de wetten steeds minder wat leeft in het geweten en inzicht van de meeste mensen. Wanneer omgekeerd het democratisch gehalte van de samenleving verhoogt, krijgen geweten en verstand van de individuen meer mogelijkheid om zich uit te drukken. Hetzelfde geldt natuurlijk voor het basisinkomen. Mensen die gedwongen worden om mee te draaien in een economische rat-race, en wiens fysiek bestaansrecht gekoppeld wordt aan het presteren van betaalde arbeid, krijgen eigenlijk van de samenleving te horen dat zij enkel als economische producenten, en niet als dragers van geweten en producenten van sociaal kapitaal belangrijk zijn. Zij zullen tegenover de samenleving een totaal andere verhouding ontwikkelen dan mensen die, via de toekenning van het universeel, individueel en onvoorwaardelijk basisinkomen te horen krijgen dat hun geweten en hun vermogen tot opbouw van sociaal kapitaal wel belangrijk is en ruimte krijgt.

De samenleving kan evolueren naar twee evenwichtsituaties: een situatie met onderontwikkeld sociaal kapitaal en situatie een met sterk uitgebouwd sociaal kapitaal (Putnam 1993). In de eerste evenwichtssituatie wordt geen ruimte gecreëerd voor sociaal kapitaal, wordt de productiviteit van sociaal kapitaal niet erkend en is iedere menselijke daad op economisch vlak een specifiek te betalen daad. In deze evenwichtsituatie worden in de limiet alle rechten, met inbegrip van alle mensenrechten, volkomen uitgehold. De tweede evenwichtssituatie, waarnaar de Universele Verklaring verwijst, erkent het fundamenteel bestaansrecht van iedere individuele mens, op basis van de overweging dat die individuele mens de potentie tot niet-alloceerbare productie in zich draagt indien hij of zij daarvoor de ruimte krijgt. Enkel in deze evenwichtsituatie kan consistent van rechten en mensenrechten gesproken worden, omdat enkel in deze situatie de rechtschepping niet zelfvernietigend doch zelfversterkend werkt.

6.BASISINKOMEN EN VERALGEMEEND ONDERNEMERSCHAP

Het economisch leven in zijn geheel blijkt zodanig te zijn gestructureerd, dat alloceerbare activiteit ligt ingebed in een veel ruimere matrix van niet-alloceerbare activiteit. Wat betekent dit voor het individu?

Iedere mens begint zijn levensloop noodzakelijkerwijs met niet-alloceerbare inspanningen. Beschouw de prestaties van een heel jong kind, dat leert lopen of spreken. Niemand kan met deze inspanningen enig product verbinden, dat op de markt te koop wordt aangeboden; en natuurlijk wordt het kind voor die inspanningen niet gesalarieerd. Maar toch zijn de activiteiten van het kind economisch zeer relevant. Indien het kind niet leert lopen en spreken, zal het namelijk later nauwelijks aan de economische productie kunnen deelnemen. Hetzelfde geldt voor de verdere vaardigheden die het opgroeiende kind gaandeweg ontwikkelt. Het jonge kind bouwt reeds zijn eerste sociale relaties met andere mensen op; het produceert met zijn eerste lach als het ware zijn eerste bijdrage aan sociaal kapitaal. En ingebed in deze sociale relaties, ontwikkelt het de vaardigheden nodig om gaandeweg zorgarbeid, ideële arbeid en alloceerbare arbeid te kunnen verrichten.

Onder druk van de werkelijkheid kent onze samenleving aan kinderen wel een bepaalde vorm van inkomen toe, die deze activiteiten mogelijk moet maken. Zo wordt per kind een zeker bedrag aan kindergeld, en diverse vormen van fiscale aftrek toegekend. Bepaalde diensten, zoals kinderopvang en onderwijs, worden onder bepaalde voorwaarden gesubsidieerd. Maar deze transfers zijn chaotisch en onrechtvaardig georganiseerd en worden door de politieke machthebbers gebruikt om de bevolking in bepaalde richtingen te leiden (cfr. de eindtermen in het onderwijs). Zij functioneren suboptimaal. De beste geldstroom is diegene die rechtstreeks en conceptueel zuiver aansluit bij de economische werkelijkheid en rechtstreeks ruimte wil scheppen voor de niet-alloceerbare prestaties van het kind: het basisinkomen.

Wanneer de mens volwassen wordt zal hij op een gegeven moment de ontwikkelde vaardigheden willen omzetten in concrete economische activiteiten. Hij zal op dat ogenblik een verbinding proberen te maken tussen de zelf ontwikkelde vaardigheden, ideeën en middelen en die van andere mensen, om op een bepaalde economische vraag in te gaan. Deze poging om zich in het economische leven te voegen is nog steeds een ideële prestatie, die iedere vrije mens moet leveren wanneer hij of zij het economisch leven binnentreedt. Bij het zetten van die stap handelt de mens als ondernemer. Karakteristiek voor een ondernemer is immers, dat hij vaardigheden van zichzelf en anderen combineert met een inzicht in de economische vraag, de mogelijkheden geboden door bestaande of opbouwbare productiemiddelen enz. Iedere mens die vrij in het economisch leven stapt, zal zo'n prestaties leveren. De individuele ondernemer zal arbeidsovereenkomsten met anderen aangaan om tot de vorming van een bedrijf te komen dat economische activiteit ontvouwt. De vrije mens ontwaakt als individuele ondernemer op het ogenblik dat de niet-alloceerbare activiteiten waaraan hij zich als opgroeiend kind heeft gewijd, de drempel hebben bereikt waarop alloceerbare of betaalde activiteit kan worden ontwikkeld. Ook op het niveau van de individuele levensloop kristalliseert gerichte economische activiteit zich uit binnen de ruimere en oudere matrix van niet- gerichte activiteit, zoals een kristal zich vormt in het moederloog.

Wij pleiten dus voor een concept van veralgemeend ondernemerschap en voor schrapping van het concept 'werknemer' (dat geen recht doet aan het scheppend vermogen van het individu). Iedere mens die vrij in een arbeidsverband stapt doet dat natuurlijkerwijs als ondernemer. Precies omdat de verplichtingen in het arbeidsverband vrij werden opgenomen, zal er ook een gezonde arbeidsmotivatie kunnen ontstaan.

Het ondernemerschap komt op een gegeven moment bovenop de leer- en ontwikkelingsactiviteit van de mens. De leer- en ontwikkelingsactiviteit van de mens is in principe niet alloceerbaar, maar economisch gezien wel essentieel. Zij wordt mogelijk gemaakt door het basisinkomen. Het basisinkomen maakt ook mogelijk dat vrij in een arbeidsverband kan worden gestapt, en dat de ondernemende mens indien nodig en gewenst ook later weer een leer- en ontwikkelingspauze kan inlassen. Het basisinkomen biedt de nodige ontwikkelingsruimte en autonomie voor de individuele ondernemer. Het basisinkomen schept ruimte voor de voortdurende ontwikkeling van sociaal kapitaal, vaardigheden, ideeën en onbetaalde inzet. Het is precies deze sfeer die aan de individuele ondernemers toelaat , niet alleen om überhaupt te ontstaan, maar ook om zich voortdurend te vernieuwen en op steeds productievere wijze alloceerbare arbeid te verrichten en de vrije markt van goederen en diensten te bevoorraden.

Net zoals het kindergeld aan de opgroeiende mens toelaat om op te groeien en zich vrij te ontwikkelen, laat het basisinkomen toe om deze ontwikkeling verder te zetten. Het salaris komt daar bovenop wanneer de ondernemende mens alloceerbare arbeid gaat presteren. Een combinatie van basisinkomen en salaris biedt dus de beste en meest getrouwe weergave van de onderliggende economische en menselijke werkelijkheid.

De vraag is dus niet, of het basisinkomen ruimte biedt voor sociaal-economisch parasitisme ('free riding', of inbreuk op het principe 'wie niet werkt zal niet eten'). De vraag is, hoe we afgeraken van het huidige parasitisme op de niet -alloceerbare activiteiten en op het sociaal kapitaal van de samenleving. En het antwoord op die vraag luidt ondubbelzinnig: door de invoering van een algemeen en onvoorwaardelijk basisinkomen, dat aan het individu de ruimte biedt om te leven en te leren.

referenties

Frey, B.S. (1997) A constitution for knaves crowds out civic virtue The Economic Journal 107, 1043-1053

Gorz, A. (1997) Misères du présent, richesse du possible Paris: Galilée

Gould,S.J. (1994) Eight little piggies. Reflections in natural history Penguin Books

Kawachi,I.; Kennedy, B.P.; Kimberley Lochner, S.M.; Prothow-Stith, M.D. (1998) Social Capital, Income inequality, and Mortality American Journal of Public Health 87 (9), p.1491-1498

Kleinknecht, A. (1998) Mythen in de polder Tijdschrift voor Politieke Economie 20(1), 3-23

Van Parijs, P. (1995) Real freedom for all. What (if anything) can justify capitalism? Oxford: Oxford U.P.

Crivit, R., editor (1993) Naar een basisinkomen? Verslag studiedag Gent , 27 november 1993 Brussel: Imavo vzw

Feld, L.P., en Savioz,M.R. (1997) Direct democracy matters for economic performance: an empirical investigation Kyklos 50, 507-538

Frey,B.S. en Pommerehne, W.W. (1993) On the fairness of pricing - an empirical survey among the general population Journal of Economic Behavior and Organization 20, 295-307

Kennedy, B.P.; Kawachi, I.; Prothrow-Stith, D.; Lochner, K.; Gupta, V. (1998) Social capital, income inequality, and firearm violent crime Social Science & Medicine 47(1), p.7-17

Sutherland, J. (7/1/1999) Who owns John Sutherland? London Review of Books p.3-6

Turnbull, C. (1972, 1994) The mountain people London: Pimlico
__________________
WIJ LEVEN NIET IN EEN DEMOCRATIE,
WIJ LEVEN IN EEN PARTICRATIE
Jos Verhulst is offline   Met citaat antwoorden
Oud 3 mei 2003, 15:20   #5
democratsteve
Minister-President
 
democratsteve's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 29 oktober 2002
Locatie: Turkije
Berichten: 4.785
Standaard

Zeer verhelderende lectuur. Thx, Jos.
__________________
"It is dangerous to be right when the government is wrong" -voltaire-
democratsteve is offline   Met citaat antwoorden
Oud 3 mei 2003, 17:03   #6
Ali
Schepen
 
Ali's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 23 januari 2003
Berichten: 430
Standaard

Veel mensen staan negatief tegenover het basisinkomen, vanuit de mening 'wie niet werkt zal ook niet eten'. Deze instinctieve reactie belemmert dan de omgekeerde redenatie, namelijk dat het basisinkomen een uitbreiding is van de Universele Rechten van de Mens, zoals die vanuit de Verlichting gestalte hebben gekregen, en in wezen de voltooiing ervan vormt.

Binnen de mensenrechten staat de mense�*lijke waar�*digheid cen�*traal. De overheid beschermt het prive-bezit en de persoonlij�*ke integriteit. Maar nog steeds is er niets geregeld over de verdeling van de noodzakelijkste bestaansmid�*delen. Het basis�*inkomen zou een instrument kunnen zijn om voor iedere burger een bestaansminimum te garanderen en te voorkomen dat mensen hun waardigheid verliezen als ze door omstandigheden niet in staat zijn zelf in hun inkomen te voorzien.

Het principe achter het basisinkomen is onverenigbaar met het uitgangspunt van de huidige economie omdat het kapitalisme anti-sociaal is, betoogde de universitair docent en journaliste Marie-Louise Duboin. Geld dat in roulatie komt, bestaat voornamelijk uit schulden aan de banken. Vervolgens moeten die schulden met rente worden terugbetaald. Dit schept de noodzaak om winst te maken, in feite het enige doel van een investering. Zo dicteert het systeem vermogensgroei, wat weer economische ongelijkheid bewerkstelligt. De financiële wereld heeft daardoor tegengestelde belangen aan die van de werknemers, en keert zich al helemaal af van de werklozen en de armen.
__________________
Onwetendheid kan men maar beter verborgen houden.
Ali is offline   Met citaat antwoorden
Oud 5 mei 2003, 03:11   #7
TomB
Perm. Vertegenwoordiger VN
 
TomB's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 6 januari 2003
Locatie: US
Berichten: 14.572
Standaard

Het sociale aspect van het basisinkomen is hier mooi uitgelegd. Het economische laat spijtig genoeg te wensen over.
__________________
In het begin was er niets, wat ontplofte.
TomB is offline   Met citaat antwoorden
Oud 5 mei 2003, 18:43   #8
Supe®Staaf
Secretaris-Generaal VN
 
Supe®Staaf's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 19 juni 2002
Berichten: 43.125
Standaard

Proficiat, Jos.
Uw tekst is een fraaie primaire ideële brok arbeid.
Een prachtpleidooi voor het Vivantprogramma (zonder het expliciet te stellen)
Deze tekst verdien verdommelingen heel wat meer aandacht dan hij hier krijgt!
Eindelijk eens een helder goed uitgelegd alternatief, en er komt geen reactie op van de partijslaafjes der gevestigde (h)orde.
Schaam jullie.

PS
Wanneer ik erin slaag het in een demagogische, sloganeske, versie te gieten, om de verteerbaarheid nog te verhogen voor het gros der forumbezoekers, hoe wordt dit dan aanzien in uw nieuwe visie op arbeid (ik durf bijna zeggen arbeidsethiek)? Primaire parasitaire arbeid?
__________________
Voor Vorstelijke salarissen..Voor Vrijheid van meningsuiting En Voor Rechtstreekse democratie
Supe®Staaf is offline   Met citaat antwoorden
Oud 11 mei 2003, 11:48   #9
Marc De Mesel
Vreemdeling
 
Marc De Mesel's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 10 februari 2003
Locatie: Bruxelles!
Berichten: 18
Standaard

Ik dacht dat vooral het sociale, morele aspect de moeilijkheid was. In het economische zie ik geen moeilijkheid. Wat is er economisch niet mogelijk aan het basisinkomen TomB?
Marc De Mesel is offline   Met citaat antwoorden
Oud 11 mei 2003, 11:49   #10
Marc De Mesel
Vreemdeling
 
Marc De Mesel's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 10 februari 2003
Locatie: Bruxelles!
Berichten: 18
Standaard

By the way, prachitge tekst Jos, informatie en argumentatie alom! Zo zie ik het graag. Dat is politics!
Marc De Mesel is offline   Met citaat antwoorden
Oud 11 mei 2003, 11:56   #11
Marc De Mesel
Vreemdeling
 
Marc De Mesel's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 10 februari 2003
Locatie: Bruxelles!
Berichten: 18
Standaard

Een artikel over het basisinkomen en zijn opkomst in Belgie en de wereld. Artikel geschreven door Johan Raskin, redacteur van de Standaard en verschenen op 20 september 2002 in de standaard. Check it out, geeft een goed overzicht: http://www.ilo.org/public/english/pr...cs/belgium.pdf
Marc De Mesel is offline   Met citaat antwoorden
Oud 11 mei 2003, 13:19   #12
TomB
Perm. Vertegenwoordiger VN
 
TomB's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 6 januari 2003
Locatie: US
Berichten: 14.572
Standaard

Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door Marc De Mesel
Een artikel over het basisinkomen en zijn opkomst in Belgie en de wereld. Artikel geschreven door Johan Raskin, redacteur van de Standaard en verschenen op 20 september 2002 in de standaard. Check it out, geeft een goed overzicht: http://www.ilo.org/public/english/pr...cs/belgium.pdf
Grappig dat 1 van de bronnen waaruit geput wordt toevallig Marx noemt. Een leuk artikel.
__________________
In het begin was er niets, wat ontplofte.
TomB is offline   Met citaat antwoorden
Oud 28 februari 2004, 18:35   #13
Nr.10
Secretaris-Generaal VN
 
Nr.10's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 26 september 2003
Locatie: van Lissabon tot Vladivostok
Berichten: 31.135
Standaard

Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door TomB
Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door Marc De Mesel
Een artikel over het basisinkomen en zijn opkomst in Belgie en de wereld. Artikel geschreven door Johan Raskin, redacteur van de Standaard en verschenen op 20 september 2002 in de standaard. Check it out, geeft een goed overzicht: http://www.ilo.org/public/english/pr...cs/belgium.pdf
Grappig dat 1 van de bronnen waaruit geput wordt toevallig Marx noemt. Een leuk artikel.
Nochtans is Marxisme in niets te vergelijken met 'het basisinkomen'.

Zie ook de forumsessies met Frank VDB :
Vernieuwende voorstellen van Vivant / Het basisinkomen
http://forum.politics.be/viewtopic.php?t=10913
Nr.10 is offline   Met citaat antwoorden
Oud 24 juli 2012, 10:40   #14
Paul Nollen
Parlementslid
 
Geregistreerd: 24 juli 2005
Berichten: 1.625
Standaard

Na enkel jaren stilte staat het basisinkomen terug in de belangstelling.
Een van de actieve medewerkers in de US wordt er zelfs van beschuldigd de politiek van het Witte Huis te manipuleren.

http://www.rightsidenews.com/2012072...in-the-us.html

Citaat:
If the Obama Administration and his fellow Socialist/Marxist/Progressives (who camouflage themselves as democrats) in the US government aren't sent packing in November, I fully expect the next step in securing a socialist state in America is a guaranteed annual (minimum) income for every American.

Think about it. It is one of the few steps remaining that would solidify the hold government has on every man, woman, and child in America.
Paul
__________________
Paul Nollen is offline   Met citaat antwoorden
Oud 24 juli 2012, 10:52   #15
eno2
Banneling
 
 
Geregistreerd: 4 juni 2004
Locatie: onder mijn wijnstok en vijgenboom
Berichten: 78.216
Standaard

Citaat:
Het basisinkomen is een universeel en individueel inkomen dat iedere burger ontvangt op grond van het feit dat hij bestaat.
en op grond van de vermogens-controle dat hij het nodig heeft.

Laatst gewijzigd door eno2 : 24 juli 2012 om 10:56.
eno2 is offline   Met citaat antwoorden
Oud 24 juli 2012, 10:59   #16
Paul Nollen
Parlementslid
 
Geregistreerd: 24 juli 2005
Berichten: 1.625
Standaard

Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door eno2 Bekijk bericht
en op grond van de vermogens-controle dat hij het nodig heeft.
het bijzondere is juist geen controle, geen controleurs, geen sancties, geen (of weinig) ambtenaren, regeltjes, uitzonderingen, enz..

In alaska moet het wel aangevraagd worden. Wie het niet aanvraagt om welke reden dan ook krijgt het dus niet. Dat is natuurlijk een mogelijkheid maar ook dat is een serieuze kost. Ik heb geen cijfers bij de hand van het aantal mensen dat het niet aanvraagt.

Ook in alaska is het basisinkomen onderworpen aan de inkomstenbelasting. In die zin zal iemand die een groot belastbaar inkomen heeft het basisinkomen terugbetalen en werkt het geheel als een NIT (Negatieve Inkomsten Belasting) maar dan met een vooruitbetaling.

Paul
__________________

Laatst gewijzigd door Paul Nollen : 24 juli 2012 om 11:03.
Paul Nollen is offline   Met citaat antwoorden
Oud 24 juli 2012, 11:14   #17
eno2
Banneling
 
 
Geregistreerd: 4 juni 2004
Locatie: onder mijn wijnstok en vijgenboom
Berichten: 78.216
Standaard

[quote]
Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door Paul Nollen Bekijk bericht
het bijzondere is juist geen controle, geen controleurs, geen sancties, geen (of weinig) ambtenaren, regeltjes, uitzonderingen, enz..
Het bijzondere is de onbetaalbaarheid, omdat je het geeft aan de 85% die het niet nodig hebben

Je kan het natuurlijk uitbetalen aan iedereen en terug aftrekken via de belastingen, dat valt nog onder mijn eis van vermogencontrole

Dat is zelfs beter, want je kan dan ook een opleg doen tot aan het basisinkomen, want ook de mensen onder de armoededrempel hebben al een bepaald inkomen, de meesten.

Laatst gewijzigd door eno2 : 24 juli 2012 om 11:16.
eno2 is offline   Met citaat antwoorden
Oud 26 juli 2012, 20:32   #18
Erw
Perm. Vertegenwoordiger VN
 
Erw's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 14 maart 2004
Berichten: 17.294
Standaard

Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door eno2 Bekijk bericht
Het bijzondere is de onbetaalbaarheid, omdat je het geeft aan de 85% die het niet nodig hebben
Uw logica rammelt, diegenen van wie u beweert dat ze het niet nodig hebben zijn net degenen die het betalen, hoe kan het dan onbetaalbaar zijn?
__________________
De valse beloftes over NATO expansie van Westen aan Gorbachev. https://forum.politics.be/showthread.php?t=269743
Overheid: de bende deserteurs uit de economie.
Lees dit en besef:
http://achterdesamenleving.nl/wp-con...jgeloof-11.pdf
Voor de speculant-spaarder: buy when negativism, and sell when positivism rules the propaganda. Niet omgekeerd.

Atlas Shrugged, by Ayn Rand
Erw is offline   Met citaat antwoorden
Oud 26 juli 2012, 22:03   #19
eno2
Banneling
 
 
Geregistreerd: 4 juni 2004
Locatie: onder mijn wijnstok en vijgenboom
Berichten: 78.216
Standaard

Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door Erw Bekijk bericht
Uw logica rammelt, diegenen van wie u beweert dat ze het niet nodig hebben zijn net degenen die het betalen, hoe kan het dan onbetaalbaar zijn?
Deze repliek verdient geen antwoord vanwege onder de intelligentieradar.

Laatst gewijzigd door eno2 : 26 juli 2012 om 22:08.
eno2 is offline   Met citaat antwoorden
Oud 27 juli 2012, 10:56   #20
Paul Nollen
Parlementslid
 
Geregistreerd: 24 juli 2005
Berichten: 1.625
Standaard

Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door eno2 Bekijk bericht
Deze repliek verdient geen antwoord vanwege onder de intelligentieradar.
Ik denk dat we beter eens gaan kijken wat in onze maatschappij van vandaag dan wél betaalbaar is. Voor oorlogstuig is er blijkbaar geen limiet. Toch is dat grotendeels allemaal weggegooid geld, op wat studie en ontwikkeling na. En nu voor het redden van de banken steekt het ook op geen miljardje. Dat kan allemaal wél.

Paul
__________________

Laatst gewijzigd door Paul Nollen : 27 juli 2012 om 10:57.
Paul Nollen is offline   Met citaat antwoorden
Antwoord


Discussietools

Regels voor berichten
Je mag niet nieuwe discussies starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag niet bijlagen versturen
Je mag niet jouw berichten bewerken

vB-code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit
Forumnavigatie


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 07:05.


Forumsoftware: vBulletin®
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.
Content copyright ©2002 - 2020, Politics.be