Politics.be Registreren kan je hier.
Problemen met registreren of reageren op de berichten?
Een verloren wachtwoord?
Gelieve een mail te zenden naar [email protected] met vermelding van je gebruikersnaam.

Ga terug   Politics.be > Diverse > Archief
Registreer FAQForumreglement Ledenlijst Markeer forums als gelezen

Archief Gearchiveerde fora.
Hier kun je discussies nalezen uit fora die niet meer actief zijn.

 
 
Discussietools
Oud 23 november 2002, 14:13   #21
Jonas De muynck
Provinciaal Gedeputeerde
 
Jonas De muynck's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 21 juni 2002
Locatie: Schaarbeek
Berichten: 891
Standaard

Dat is communisme dus niet, lees eerst eens het communistisch manifest als een soort inleiding?

http://users.pandora.be/militant.links/ml/bib/manifest/
Jonas De muynck is offline  
Oud 23 november 2002, 14:28   #22
Thomas Hx
Minister-President
 
Geregistreerd: 1 juli 2002
Locatie: Waregem
Berichten: 4.701
Stuur een bericht via MSN naar Thomas Hx
Standaard

Citaat:
Oorspronkelijk geplaatst door Jonas De muynck
Dat is communisme dus niet, lees eerst eens het communistisch manifest als een soort inleiding?

http://users.pandora.be/militant.links/ml/bib/manifest/
Misschien kun jij die even samenvatten! Communisme is dat dus wel! Iedereen gelijk, op alle vlakken! Een staatseconomie, dat is het communisme! Wat is het anders?

Thomas
Thomas Hx is offline  
Oud 23 november 2002, 16:11   #23
Jonas De muynck
Provinciaal Gedeputeerde
 
Jonas De muynck's schermafbeelding
 
Geregistreerd: 21 juni 2002
Locatie: Schaarbeek
Berichten: 891
Standaard

Dat wat komt na de laatste fase van de klassestrijd...

Ik heb hier geen tijd om hier het marxisme en alle nuances van de verschillende invullingen van het begrip "communisme" te omschrijven.

Laat het mij zo zeggen, marx wou geen dictatuur, maar een zeer tijdelijke dominantie van het proletariaat.

Wat al die ranzige dictators hebben uitgevreten door 20 jaar op hun troon te blijven zitten is dus geen communisme!

Als je het manifest te lang vindt, lees dan dit:

Een antwoord op je eerste vragen vindt je hier:

Dit komt uit de inleidende cursus wijsbegeerte aan de RUG.








Marx' vader was een joods advokaat die zich, hoewel hij een deïst was, in 1824 met de gehele familie tot het protestantisme bekeerde omwille van opportunistische redenen. Alle officiële ambten waren namelijk gereserveerd voor de protestanten. Op aandringen van zijn vader studeert Karl te Bonn en te Berlijn rechtsweten�*schap�*pen, maar hij voegt daar wijsbegeerte en geschiedenis aan toe. Zo komt hij in de ban van Hegel. Hij promoveert in 1841 te Jena met een thesis over Epikoeros (die in Griekenland een analoge positie innam als de jong-hegelianen in Duitsland; ook hij leefde in de schaduw van de grote aan hem voorafgaande systeembouwers).

Aangezien een academische loopbaan voor hem toch uitgesloten lijkt, wordt hij in Keulen journalist voor de Rheinische Zeitung (1842). In deze periode heeft hij reeds klaarheid bereikt in zijn houding ten overstaan van Hegel. Hij neemt van hem over dat de wereld onderworpen is aan dialectische ontwikkelingswetten, waar het menselijk individu geen greep op heeft. De geschiedenis ziet hij ook als een vooruitgang naar hogere vrijheid; maar mede onder invloed van Feuerbach wordt zijn wereldvisie materialistisch in plaats van idealistisch. Verder beaamt hij ook diens antropocen�*trisme, evenals de behoefte om het in de filosofie over de reële mens te hebben.

Wat betreft de staatsfilosofie, heeft hij slechts minachting voor de opvatting van de eindtijd, waarin de vrijheid gerealiseerd zou zijn. Er gaapt een afgrond tussen de vrijheid waarover het idealistisch systeem spreekt en de reële situatie van de grote massa van de mensen. Hegel hemelde de staat op maar Marx komt tot de bevinding dat de staat de machtspositie van de sterken handhaaft. De staat is in wezen conservatief. Dit afstand nemen van Hegel komt tot uiting in zijn Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie (1843).

Als de Rheinische Zeitung verboden wordt, trekt Marx naar Parijs waar hij in contact komt met de Franse socialisten. Hij wordt daar geconfronteerd met concrete modellen van nieuwe maatschappijvormen en krijgt meer inzicht in de mogelijkheden van revolutionaire actie. Daarnaast vindt hij het een zwakheid dat zij maatschappijvisies ontwikkelen naar hun eigen wensen, daar waar men eerder een objectieve analyse van de geschiedenis moet maken om de ware evolutietendensen te achterhalen. De zekerheid dat het wetenschappelijk vaststaat dat men de toekomst voor zich heeft, zal uiteraard een belangrijke stimulans zijn voor de revolutionaire krachten.

In Parijs leert hij ook Friedrich Engels kennen met wie hij levenslang bevriend zal blijven. Deze brengt hem in contact met de klassieke Engelse economisten, waardoor zijn perspectief grondig wordt verruimd. In deze periode schrijft hij een aantal manuscripten die later bekend worden onder de benaming Parijse manuscripten (1844) en de Deutsche Ideologie (1846). Uit deze handschriften blijkt dat de voornaamste standpunten van Marx in deze periode reeds duidelijk omschreven waren, maar ook dat hij ze nog veel meer in een filosofische en gedeeltelijk hegeliaanse taal formuleert dan in zijn latere publicaties het geval zal zijn. Voor de Marx-interpretatie is het van belang om op te merken dat deze handschriften pas in 1935 (in Moskou) zijn gepubliceerd.

In 1846 moet hij Parijs verlaten en trekt naar Brussel. Daar schrijft hij zijn Misère de la Philosophie, als antwoord op Proudhons Philosophie de la Misère. In 1848 publiceert hij samen met Engels het beroemde Manifest der kommunisti�*schen Partei. Kort daarop moet hij ook Brussel verlaten en belandt via Keulen in Londen, waar hij uiteindelijk zal kunnen blijven. In 1859 schrijft hij Zur kritik der politischen Oekonomie. Hij is in 1864 medestichter van de Eerste Internationale. In 1867 verschijnt het eerste deel van Das Kapital; het tweede en derde deel worden postuum door Engels uitgegeven (1885, 1894).

Friedrich Engels (1820-1895) werd geboren in Barmen (Rijnland) als zoon van een katoenfabrikant en trok op dertigjarige leeftijd naar Manches�*ter waar zijn vader een fabriek had opgericht. Hoewel hij vanaf 1844 grondig door Marx beïnvloed werd, neemt men toch algemeen aan dat hij een veel sterkere nadruk legde op de metafysi�*sche aspecten van het dialectisch materialisme als algemene grondslag van de filosofie; hij paste dit op uitvoerige wijze toe op de fenomenen van de natuur, daar waar Marx' hoofdinteres�*se de mensheid is. Voornaamste werken: Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaften (bekend als Anti-Dührung, 1877; Dialektik der Natur, ca. 1880 geschreven, gepubliceerd in 1925).

6.3.2 Algemeen Overzicht van de Leer
Filosofie als praxis

Hoewel de bedrijvigheid van Marx bijna volledig op het theoretische vlak lag, moet in zijn optiek filosofie op de praxis gericht zijn. Hiermee bedoelt hij dat filosofie geen theorie mag blijven; ze moet het ageren voor maatschappij�*veran�*dering als centrale eis stellen en zelf een bijdrage tot deze verandering willen brengen. Men zou, hoewel in een totaal gewijzigde betekenis, het woord van Wittgenstein op Marx kunnen toepassen: “Die Philosophie ist keine Lehre sondern eine Tätigkeit”. Marx: “De filosofen hebben de wereld alleen maar op verschillende wijze geïnterpreteerd, het komt er op aan de wereld te verande�*ren”.

Het dialectisch materialisme

Voor Marx, zoals voor Hegel, is de wereld in ontwikkeling. Deze ontwikkeling ziet Marx evenwel niet meer als de ontplooiing van de geest maar slechts als evolutie van de materie. Hij noemt zich dus materialist maar neemt daarbij duidelijk afstand van wat hij het 'vulgair materialisme' noemt, de opvatting dat de werkelijkheid zou kunnen verklaard worden door middel van louter mechanische, fysische wetten. Grondslag van een volledig begrip van de evolutie van de werkelijkheid is de opvatting dat de dialectiek hierin een decisieve rol speelt. De werkelijkheid kent niet een continue evolutie, maar maakt discontinue overgangen mee die het resultaat zijn van de confliktwerking tussen contradictorische krachten. Een strikt kwantitatieve studie van de verandering is dus ontoereikend omdat een cumulatie van kwantitatieve verandering herhaaldelijk aanleiding geeft tot 'kwalitatieve sprongen'. Deze ontwikkelingswetten zijn zowel in de evolutie van de natuur als in de geschiedenis van de maatschappij terug te vinden.

Marx en het dialectisch materialisme

Hoewel Marx ongetwijfeld in een brede zin van het woord een dialectisch materialist is, kan men zich afvragen in welke mate hij het eens was met de concrete formulerin�*gen die van deze theorie werden gemaakt. In feite is de toepassing van de dialectiek op de processen van de natuur vooral het werk geweest van Engels, dat werd nagevolgd en uitgebreid door Plechanov en Lenin. In het werk van Marx zelf is geen uitvoerige formulering hiervan te vinden.

Het historisch materialisme

Dit is ongetwijfeld één van de interessantste en meest invloedrijke aspecten van Marx' filosofie. De benaming is echter nogal misleidend; een betere formulering zou geweest zijn 'de economische theorie van de geschiedenis'. Het basisprincipe is dat verandering en ontwikke�*ling van de maatschappij gebeurt op grond van objectieve wetten. In Zur Kritik der politischen Oekonomie heeft Marx de voornaamste stellingen van zijn historisch materialisme als volgt geformu�*leerd: “In de maatschappelijke produktie van hun leven treden de mensen in bepaalde, noodzakelijke, van hun wil onafhankelijke verhoudingen - productie�*verhoudingen - die aan een bepaalde ontwikkelingsfase van hun materiële productiekrachten beantwoorden. Het geheel van deze productiever�*houdingen vormt de economische structuur van de maatschappij, de reële basis, waarop zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan bepaalde bewustzijns�*vormen beantwoorden. De productie�*wijze van het materiële leven conditioneert het sociale, politieke en geestelijke levenspatroon in het algemeen, hun maatschappelijk zijn dat hun bewustzijn bepaalt”.

Men herkent hierin het klassiek geworden onderscheid tussen infrastruc�*tuur en superstructuur (bovenbouw). Met 'produktie van het materiële leven' bedoelt Marx de activiteiten die de mens uitvoert om zich als biologisch organisme in stand te houden, zoals het verwerven van voedsel, kleding, woning, enzovoort. De term 'bewustzijn' slaat hier op het beeld dat een mens of maatschappij bij middel van voorstelling en begrippen over zichzelf ontwerpt. Een dergelijk bewustzijn is volgens Marx meestal 'vals', omdat het niet resultaat is van wetenschappelijke analyse, maar eerder dient om zichzelf te rechtvaardigen, zich goed te voelen en de bestaande situatie in stand te houden.

Volgens Marx is dus het essentiële wat de mens van de dieren onder�*scheidt het feit dat hij zijn bestaansmiddelen produceert. De wijze waarop dit gebeurt heeft tot gevolg dat er welbepaalde sociale relaties ontstaan, zoals bijvoorbeeld de arbeidsverdeling. Dit geeft aanleiding tot instituties en bepaalde wijzen van conceptvorming. Wanneer zich grondige veranderingen in de produktiewijzen voordoen, zullen automatisch andere sociale relaties daar het gevolg van zijn en naderhand dan ook andere instituties en andere denkbeelden. Hieruit moet men nochtans niet besluiten dat Marx de relatie tussen infrastruc�*tuur en superstructuur uitsluitend als éénrichtingsverkeer ziet. Als hij dat bedoelde moet hij zijn eigen werk als nutteloos beschouwen, wat in strijd is met zijn visie op de filosofie als praxis. Wel denkt hij dat de ontwikkeling van de produktieverhoudingen uiteindelijk doorslaggevend is. Toch is hij overtuigd dat ideeën, instituties, enzovoort de ontwikkeling in belangrijke mate kunnen versnellen of vertragen. Zo lezen we in Das Kapital: “Een natie kan en moet leren van andere naties. Zelfs wanneer een maatschappij op de rechte weg is voor de ontdekking van de natuurlijke wetten van zijn ontwikkeling, dan kan die noch door stoute sprongen noch door wettelijke maatregelen de hindernissen wegwerken die samenhangen met de opeenvolgende fasen van zijn normale ontwikkeling. Maar men kan de barensweeën korter of langer maken”.

Economische theorie

(1) De grondslag van de Marxistische economische theorie is de opvatting over de waarde van de economische goederen. (Hierin werd hij geïnspireerd door Ricardo). Een goed heeft waarde als het menselijke behoeften bevredigt. Goederen met een dergelijke gebruikswaarde behoren pas tot het economische proces wanneer ze ook ruilwaarde hebben, dat wil zeggen dat men ze tegen elkaar inruilt, of kan inruilen. Lucht bijvoorbeeld heeft geen ruilwaarde. Wanneer goederen nu dezelfde ruilwaarde hebben - dat wil zeggen tegen elkaar ingeruild worden - dan betekent dit dat ze iets gemeenschappelijk hebben. Dit gemeenschappelijke kan niet in de kwaliteit van het goed liggen, daar die totaal verschillend kan zijn; men kan bijvoorbeeld graan ruilen tegen staal. Volgens Marx hebben ze dit gemeenschappelijk dat ze product zijn van menselijke arbeid. Een goed heeft enkel economische waarde omdat er menselijke arbeid in belichaamd is. Als kwantitatieve maatstaf voor de waarde van een economisch goed stelt Marx nu de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd die erin bevat is. Dit betekent de minimumtijd die arbeiders nodig hebben om dit goed te produceren, rekening houdend met de normale voorwaarden waarin dit in de gegeven maatschappij kan gebeuren (dit sluit onder meer vaardigheid, geschoold�*heid en het gebruik van machines in). Als de productiviteit toeneemt in de loop der tijden, dan wordt ook de waarde van dit goed kleiner. De uitwerking van deze grondslag van het systeem noemt men de arbeidswaardetheorie.

(2) In een kapitalistische maatschappij nu is ook de arbeid een economisch goed. De arbeider is verplicht zijn arbeidskracht aan de kapitalist te verkopen omdat dit het enige goed is waarover hij beschikt. Over het algemeen genomen betaalt de kapitalist voor deze arbeidskracht alleen de waarde die hij heeft, die ook hier bepaald wordt door de arbeidstijd nodig voor de productie ervan. De arbeidskracht van de arbeider wordt hoofdzakelijk geproduceerd (en gereprodu�*ceerd) door zijn bestaansmiddelen. De waarde van de arbeid ligt dus in de arbeidstijd die nodig is om deze bestaansmiddelen te produceren. Naarmate nu de productiviteit van de arbeidskracht stijgt (bijvoorbeeld door scholing en machines) zou de arbeider in staat zijn binnen een klein aantal uren evenveel waarde te produceren als nodig is om in zijn levensonderhoud te voorzien. De kapitalist slaagt er echter in de arbeider een groter aantal uren per dag te doen werken (bijvoorbeeld door het hoge aanbod op de arbeidsmarkt). Op deze wijze wordt door de arbeider meerwaarde gerealiseerd die de kapitalist zich toeëigent. Hierdoor kan hij zijn kapitaal aan machines weer verder uitbreiden en op die manier nog meer meerwaarde realiseren, enzovoort. Dit is de uitbuitings- of exploitatietheorie.

(3) Naarmate de accumulatie van constant kapitaal (machines) groter wordt, wordt de verhouding tussen constant en variabel kapitaal (arbeid) groter (bij de productie spelen de machines proportioneel een steeds grotere rol). Daar echter de meerwaarde voor de kapitalist gerealiseerd wordt op de rug van de arbeid en de aanbreng hiervan proportioneel geringer wordt, moet in the long run de winstmarge (in 'procenten') van de kapitalist dalen. Deze tendens kan tijdelijk tegenge�*gaan worden door een verhoogde uitbuiting, bijvoorbeeld door de introductie van vrouwen- en kinderarbeid of door het levensonderhoud zelf in gevaar te brengen. Om uiteindelijk de absolute waarde van de winst (in 'centen') toch te doen stijgen is de kapitalist verplicht steeds meer en meer kapitaal te accumule�*ren. Dit accumulatieproces gaat gepaard met onderlinge competitie tussen de kapitalisten, waarbij onvermij�*delijk de zwakkeren opgeslorpt worden door de sterkeren, zodat het kapitaal in handen komt van steeds minder kapitalisten. Zo wordt de tegenstelling steeds groter tussen het kapitaal als onafhankelijke macht en de maatschappij zelf, die bijna volledig gaat samenvallen met de klasse van diegenen die worden uitgebuit.

(4) Daar de koopkracht van steeds grotere massa's tot een minimum wordt gereduceerd, zijn er onvoldoende mensen die de geproduceerde waarden kunnen kopen. Deze interne contradictie van het kapitalisme leidt tot overpro�*duc�*tie en crisissen. Het kapitaal heeft tegenover zich een macht van proletariërs doen ontstaan en het maakt een echt maatschappelijk leven gaandeweg onmogelijk. In de strijd tussen de arbeidersklasse en de bourgeoisie is de uitschakeling van deze laatste dus onvermijdelijk, zoals ook de ineenstorting van het kapitalistisch systeem zelf.

(5) Na de overwinning van het proletariaat ontstaat een periode van socialisme (socialistische maatschappijorganisatie) waarin de productiemiddelen beheerd worden door de staat. Uiteindelijk mondt dit uit in een klassenloze communistische maatschappij, waarin de productiemiddelen door samenwerken�*de gemeenschappen worden beheerd. De staat wordt opgeheven en geen enkel mens is nog aan een vreemde macht verslaafd. De productie staat nu in dienst van de mens, en de natuurlijke samenwer�*king tussen mensen, die sinds het ontstaan van de arbeidsverdeling was verwrongen, zal nu spontaan naar boven komen. Men zal vrij de arbeid kunnen kiezen en de distributie zal gebeuren volgens het principe dat iedereen presteert naargelang zijn capaciteiten en ontvangt overeen�*komstig zijn behoeften. Door deze reële bevrijding zal ieder mens zijn lichamelijke en intellectuele gaven optimaal kunnen ontplooien.

De humanitaire ondertoon

In Das Kapital wordt de ontwikkeling in de richting van de proletarische revolutie en de klasseloze maatschappij beschreven als een intrinsieke noodwen�*digheid die men op grond van wetenschappelijke analyse kan detecteren. Toch voelt men aan dat Marx de ellende van het proletariaat niet louter als een historisch gegeven bestudeert, maar ook op morele gronden afkeurt. Zo heeft ook zijn toekomstbeeld van de klasseloze maatschappij onmiskenbaar een waardege�*laden ondertoon. De filosofische fundering van deze waardebelevingen komt echter hoofdzakelijk in zijn eerste geschriften naar voren, namelijk in de theorie van de vervreemding of alienatie.

Vervreemding met betrekking tot de arbeid bestaat hierin dat het voorwerp dat door de arbeider wordt geproduceerd tegenover hem komt te staan als een vreemd wezen, als een macht die van hem onafhankelijk is geworden. In de handen van de kapitalist leidt het een eigen bestaan en wordt uiteindelijk tegen de producent zelf gebruikt. Verder is ook de arbeid als activiteit ver�*vreemd. In plaats van een zelfrealisatie te zijn, een vrije uiting van menselijke mogelijk�*heden, leidt de gedwongen arbeid tot fysieke uitputting en geestelijke verdwa�*zing. Tenslotte is er ook vervreemding van de medemens in het algemeen. De arbeid is als bijdrage tot de verheffing van de hele menselijke cultuur de grondslag van een innige band tussen de mensen; in de vervreemde situatie blijft als menselijke relatie slechts die over tussen de arbeider en zijn verdrukker.

Volgens Marx is de economische vervreemding de fundamentele. Andere vormen, zoals de religieuze vervreemding, zijn slechts het gevolg daarvan en spelen zich hoofdzakelijk in het bewustzijn af.

Voor Feuerbach was de godsdienst het zelfbewustzijn van de mens die zichzelf nog niet gevonden heeft, ofwel zichzelf weer verloren heeft. Marx is het daarmee eens, maar hij ziet de mens niet als een abstract onveranderlijk wezen; de mens is voor hem lid van een bepaalde maatschappij en deze maatschappij brengt de godsdienst voort, als een verkeerd wereldbewustzijn omdat zij een verkeerde wereld is.

Opmerkingen

(1) Het zwakste onderdeel van de Marxistische theorie is ongetwijfeld het dialectisch materialisme. Ook al is Marx niet verantwoordelijk voor de concrete formuleringen, dan blijft het toch zo dat van hem de gedachte komt dat men wel het idealistisch wereldbeeld van Hegel moet omzetten in een materialistisch, maar dan men tevens aan het bestaan van een dialectisch ontwikkelingsproces moet vasthouden. Indien men nog enig begrip kon opbrengen voor de dialectiek bij Fichte en Hegel, dan wordt dit bij Marx bijzonder moeilijk. De idealisten geloven immers in een dialectiek omdat de werkelijkheid voor hen subject is, een denkende werkelijkheid die begrippen poneert. Een traditie die veel aandacht had voor begrippentegenstellin�*gen en een originele visie had op de negatie, bracht die denkers ertoe de ontwikkeling van het subject als 'dialectisch' voor te stellen. Zodra men de wereld echter 'materialistisch' interpreteert, is het onbegrijpelijk waarom deze dialectiek, die een wetmatigheid is van een subject en zijn denken, daar nog enige rol zou kunnen spelen. Het dialectisch materialisme is dus een ongelukkige combinatie van idealisme en materialisme, waarvoor overigens nooit enig feitelijk argument werd naar voren gebracht. Wanneer de natuur dergelijke wetmatigheden vertoont, moet het natuurwetenschappelijk onderzoek deze laten blijken; dat is nooit gebeurd en er is overigens geen reden waarom de natuur zich zou gedragen volgens het simplistisch schema van these, antithese en synthese.

(2) Het historisch materialisme daarentegen, als werkhypothese, is enorm vruchtbaar gebleken, zowel voor het historisch als voor het sociologisch onderzoek. Het feit dat deze inzichten door epigonen tot in het dogmatische en belachelijke werden doorgevoerd, doet niets af van de verdienste van Marx zelf, die hier op een onderzoeksterrein heeft gewezen waarvoor de historici op een onbegrijpelijke wijze blind waren geweest. Het blijft een definitieve verworven�*heid dat men bij elke totaalbeschrijving van een maatschappij de relaties moet onderzoeken tussen de economische infrastructuur en de superstructuur van institutionele en ideologische aard. Wanneer men deze inzichten als een werkhypothese beschouwt, worden ze een bron van interessante ontdekkingen; zodra men echter meent dogmatisch te moeten vasthouden aan starre schema's, dan doet men afstand van één van de grondeisen van Marx zelf, namelijk het voortdu�*rend voeling bewaren met de werkelijkheid.

(3) Met betrekking tot de economische theorie, is het veel moeilijker tot een eerlijke en adequate beoordeling te komen. Vooraf moet gezegd worden dat Das Kapital gebaseerd is op een enorme hoeveelheid feitenmateriaal. Ook is de gedachtengang zo genuanceerd, dat de auteur zelf reeds geantwoord heeft op kritiek die men op een simplistische formulering van de theorie zou kunnen geven. We kunnen evenwel het volgende opmerken. Een belangrijk deel van dit systeem valt of staat met de arbeidswaardetheorie. Het toekennen van een fundamentele rol aan de menselijke arbeid in het economisch proces, gaat waarschijnlijk voor een deel op de inzichten van Hegel en Feuerbach terug (naast deze van Ricardo). Het probleem is echter dat een precieze definitie en afbakening van het begrip 'arbeid' niet duidelijk is. Naarmate het belang van de machines groter wordt, naarmate bovendien in het produktieproces de rol van de informatie uitbreiding neemt, wordt dit definitieprobleem steeds ingewikkelder. Ook wordt de opvatting dat alleen menselijke arbeid waarde genereert moeilijker vol te houden, vooral als men rekening houdt met de introductie van autoregulerende machines die tenslotte meer en meer de arbeidsmogelijkheden van de mens zelf benaderen. Op de theorie van de arbeidswaarde is echter die meerwaarde en de uitbuiting gebaseerd. Het feit dat uitbuiting zich nu nog steeds voordoet - zij het vooral in de ontwikkelingslanden - en dat accumulatie en concentratie van het kapitaal nog toeneemt, stijft sommigen in hun opvatting dat ook de theoretische verklaring die Marx hiervoor gaf, nog altijd de geldige is. Ons lijkt dit twijfelachtig, maar hier moet onmiddellijk aan toegevoegd worden dat het veel gemakkelijker is kritiek op het systeem van Marx uit te brengen, dan een alternatieve theorie op te bouwen die op een werkelijk adequate manier de totaliteit van de economische verschijnse�*len zou incorporeren. Een dergelijke theorie is ons niet bekend.

Een van de positieve aspecten van Marx' systeem is dat er betrekkelijk nauwkeurige voorspellingen in voorkomen over de verdere ontwikkeling van de maatschappij. Een theorie die geen voorspellingen doet laat uiteraard weinig controle toe en kan dan ook niet tenvolle als een wetenschappelijke theorie worden beschouwd. Dit is een kritiek die het systeem van Marx in ieder geval niet verdient. De wetenschappelijke ernst van de theorie wordt echter aangetast door diegenen die niet willen toegeven dat de voorspellingen van Marx in enkele belangrijke punten niet uitgekomen zijn. Men introduceert dan ad-hoc-hypothe�*sen, om te verklaren waarom het anders gelopen is. Precies hierdoor ontkracht men de ernst van de systeem. Een theorie die niet kan gefalsifieerd worden omdat men voor elke afwijking van de voorspellingen een supplementaire reden kan uitvinden, wordt als theorie waardeloos. De wetenschappelijkheid van Marx' economische theorie blijkt juist uit het feit dat ze op verschillende punten werd weerlegd.

(4) Het Marxisme heeft voor velen een ambivalent karakter. Men voelt zich ertoe aangetrokken en afgestoten. Dit hangt samen met een karakteristiek die we ook al bij Hegel meenden te ontdekken, namelijk dat er gestreefd wordt naar een synthese van wetenschappelijk inzicht en morele bewogenheid. Aan de grondslag van het Marxisme ligt een humanistische ethiek die de mens wil bevrijden, niet alleen van de banden van traditionele geloofsopvattingen en van de staatsmacht, maar tevens van de feitelijke onvrijheid waarin hij zich bevindt tengevolge van de structuur van de kapitalistische maatschappij. Maar Marx brengt ook een historisch-economische theorie, die een redelijke, wetenschappelijke visie op de ontwikkeling van de maatschappij moet mogelijk maken. Het ethisch en het wetenschappelijk aspect worden nu verenigd in het inzicht dat dit soort maatschappij dat men ethisch het hoogst waardeert - waarin de mens volledig vrij zou kunnen leven en zou kunnen opgaan in creativiteit en medemenselijkheid - ook om wetenschappelijke redenen de onafwendbare toekomst van de mensheid blijkt te zijn. Men krijgt de wetenschappelijke garantie dat hetgeen men ethisch waardeert ook in feite gerealiseerd zal worden (!)

Dat is de wezenlijke betekenis van het Marxisme: de voortdurende aansporing om het ethisch streven naar een nieuwe maatschappij te combineren met wetenschappelijke analyse. In de zekerheid dat men dank zij deze analyse ook werkelijk op weg is naar de eindmaatschappij, ligt de grondslag van de revolutio�*naire kracht die van deze leer is uitgegaan.

De ambivalentie ervan vindt echter eveneens hierin haar oorsprong; deze eenheid van Sein en Sollen wordt door velen als wishful thinking weer opzij gezet. En ook op het concrete vlak blijft de onduidelijkheid bestaan. Men stelt enerzijds evidente theoretische zwakheden vast, maar anderzijds moet men toegeven dat deze theorie in een groot gedeelte van de wereld de motor is geweest van een onmiskenbare belangrijke revolutie. De gegronde kritiek die men vanuit een wetenschappelijk oogpunt op de hele theorie kan uitbrengen, kan niets afdoen van de vaststelling dat geen enkele filosofische of wetenschappelijke theorie ooit dergelijke grondige maatschappijwijzingen heeft kunnen veroorzaken.

Ook de recente ineenstorting van regimes die zich op de theorie van Marx beriepen, leidt tot uiteenlopende bedenkingen. Sommigen beweren dat de mislukking te wijten is aan het feit dat het Stalinisme de oorspronkelijke leer vervormd heeft; ze willen terug naar het Marxisme-Leninisme.

Anderen stellen dat de fout reeds bij Lenin begon met zijn zogenaamd 'democratisch centralisme', wat in feite neerkwam op een bestuur door een zeer beperkte groep machthebbers (Centraal Comité of Politburo).

Men kan echter opmerken dat reeds Bakunin erop gewezen had dat Marx' theorie over de revolutie tot een blijvende dictatuur van enkelingen zou leiden. Het lijkt plausibel te zeggen dat reeds in de toekomstvisie van Marx negatieve elementen zaten, die gaandeweg door Lenin, Stalin en Mao nog werden versterkt. De waardevolle aspecten van Marx' analyse van de vervreemding, van het historisch materialisme en van het kapitalistische systeem (als intrinsiek immoreel) worden daardoor niet aangetast.


Er staan een aantal onjuistheden in, maar al bij al is dit niet slecht als algemene inleiding.

Bemerk de verschillen van deze theorie van de vader van het communisme en wat al die ranzige dictators hebben uitgevreten, dat waren dus geen communisten.
Jonas De muynck is offline  
 


Discussietools

Regels voor berichten
Je mag niet nieuwe discussies starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag niet bijlagen versturen
Je mag niet jouw berichten bewerken

vB-code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit
Forumnavigatie


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 13:04.


Forumsoftware: vBulletin®
Copyright ©2000 - 2024, Jelsoft Enterprises Ltd.
Content copyright ©2002 - 2020, Politics.be