Tantist |
24 mei 2004 11:51 |
[size=6]De Prijs die Limburg betaalde voor de Belgische Onafhankelijkheid (1830-1839)[/size]
De aanhangers van de Groot-Limburgse gedachte zien het ontstaan van de grote provincie Limburg in 1815 als de bekroning van een natuurlijke ontwikkeling. Ook de toenmalige ingezetenen hielden van hun gewest, maar zij uitten dit patriottisme pas in volle verdediging bij het uiteenvallen van de provincie in 1839. Koning Willem I wilde als ‘goede vorst’ regeren, maar miste tactische souplesse. Zijn taalpolitiek en het gekibbel met de katholieken en de liberalen verwekte steeds meer wrevel bij vooraanstaande burgers. Toen in augustus 1830 in Brussel de opstand uitbrak, zaten verschillende Limburgse politici in de voorhoede. Het gros van de bevolking bekeek het veeleer met klassieke gelatenheid. Niettemin schaarde na verloop van tijd de ganse provincie zich achter de nieuwbakken staat. Ironisch genoeg bleef de meest ‘Belgische’ stad, Maastricht, in Nederlandse handen. Na een diplomatieke interventie van de grote mogendheden kwamen in 1831 enkele compromissen uit de bus. In de eerste regeling kreeg Willem I de stad Venlo en 53 Staatse dorpen die vóór 1790 bij de Nederlanden hoorden. De Belgen protesteerden fors en sleepten in juli 1831 een acceptabeler vergelijk uit het overleg. De ’18 Artikelen’ spraken slechts vaag over een scheiding van de provincies Limburg en Luxemburg. Deze regeling vond geen genade bij Willem I en zijn soldaten moesten een beslissing forceren. Vanuit de Noord-Brabantse Kempen overrompelde kroonprins Willem – later koning Willem II – Hasselt, Tongeren, Sint-Truiden en Leuven. Onder druk van een naderend Frans hulpleger moesten de Nederlanders na tien dagen afdruipen. De buurlanden redigeerden vervolgens een nieuw voorstel van verdrag, de ’24 Artikelen’: Limburg zou op de linkeroever van de Maas boven de gemeenten Kessenich, Bree en Bocholt gesplitst worden. Willem I bleef echter mordicus weigeren maar beloofde ook geen vijandelijkheden meer te beginnen. Zo bleef het in de praktijk alles bij het oude. Met uitzondering van Maastricht werd Limburg integraal door België bestuurd.
Alle partijen leken zich na 1831 in de bestaande realiteit te schikken. De Limburgers dachten dat de provincie één zou blijven. Groot was de consternatie toen Willem I in maart 1838 alsnog de 24 artikelen aanvaarde.In Limburgse en Brusselse middens laaiden de passies hoog op. Noord-Limburgse gemeentes schreven gevoelvolle smeekbeden naar Leopold I met het verzoek ‘dat het Uwe Majesteit nooit zal behagen ons van onze overige broeders te scheiden’. Koning Leopold I van zijn kant zocht naar alternatieven en dacht er zelfs aan met de steun de bankier Rothschild de Nederlanders uit te kopen. Uit protest tegen een te verzoenende houding van de eerste minister Theux namen twee excellenties ontslag. Het parlementaire debat in 1839 zat boordevol hoogdravende teksten. De volksvertegenwoordiger Bekaert-Baeckelandt was zo geëmotioneerd dat hij op het spreekgestoelte in elkaar stortte en ter plekke de geest gaf. Een kleine meerderheid stemde uit vredeswil voor het verdrag. Of zoals het Gendebien uitdrukte: Limburg betaalde de prijs voor de Belgische Onafhankelijkheid. Na de ratificatie van het ‘Tractaat der 24 Artikelen’ op 19 april 1839 konden de partijen met de definitieve boedelscheiding beginnen. Een commissie maakte minutieuze afspraken over de grenzen. Na een serie Koninklijke Besluiten en ‘Nadere grensverdragen’ kon men in 1843 tussen Vaals en het Zwin 369 grenspalen heien. Nochtans zat geen enkele partij met enthousiasme aan tafel. In Nederlands Limburg was de sfeer ronduit grimmig. Men droomde hardop van een apart statuut voor de provincie, los van het arrogante Holland. Die aversie was bovendien wederzijds, want in de Hollandse pers heette Limburg een ‘jammerlijke strook grond, een uitwas van ons land’. Op de linkeroever zat de wrevel vooral in het Maasland en Haspengouw.
http://home.pi.be/~tthijs/art8.html
Limburgs zelfbestuur in een Groot-Nederlandse confederatie.
|