ericferemans |
24 juni 2005 13:26 |
Om de vergoeding van kerken te begrijpen zijn een aantal historische feiten van belang:
Citaat:
Op het einde van het jaar 1797 werden de kerkgoederen verkocht. De Fransen dwingen de onderwijzers hun eed te doen voor de Franse Wet en in plaats van de christelijk lering moesten zij aan de kinderen de "Rechten van de Mens" leren.
|
De verdere geschiedenis volgt uit deze inbeslagname.
Indien de staat vroeger, of nu, de kerkelijke goederen zou moeten teruggeven dan zou dit een ramp zijn geweest.
daarom ontstond een gentleman's agreement.
Men kan in volgend wetenschappelijk werk het nodige terugvinden
(zie HIER)
Ik citeer het voornaamste:
[size=2]
Citaat:
[size=2]
In het Zuiden van Koninkrijk der Nederlanden ontstonden er twee oppositiebewegingen. De
katholieke oppositie verzette zich tegen de godsdienst- en schoolpolitiek van Willem I. De
liberale oppositie ijverde voor een parlementair regime, een rechtstreeks verkozen wetgevende
macht, het principe van de ministeriële verantwoordelijkheid en de erkenning van een aantal
vrijheden, waaronder de godsdienstvrijheid en de vrijheid van onderwijs. Rond aartsbisschop
de Méan was een handvol mensen werkzaam die zochten naar een oplossing voor de
gespannen houding tussen Kerk en Staat in de Nederlanden, "de School van Mechelen". Deze
groep vertrok van de theologische opvatting dat God niet twee Machten kan hebben ingesteld
die tegenstrijdig waren met elkaar. De Kerk en Staat behoorden in de Nederlanden dus niet
gescheiden te zijn, maar er moest een zekere band zijn tussen beiden. De Staat zou effectief
moeten waken over het behoud van de cultusvrijheid en zo de cultussen beschermen.16 De
clerus zou ook een wedde moeten krijgen, die als een vergoeding werd beschouwd voor de
aangeslagen goederen tijdens de Franse Revolutie.
Vanaf 1827 groeiden beide oppositiebewegingen naar elkaar toe en in 1828 was "de Unie der opposities" – het
zogenaamde "monsterverbond" – een feit. Oorspronkelijk was slechts een kleine meerderheid
voorstander van een afscheuring. Onder invloed van de Juli-revolutie in Parijs op 27 juli 1830
werden de gemoederen opgezweept en de beroerten in Brussel leidden tot dat wat niemand
had verwacht, een politieke revolutie.18
Nadat het Voorlopig Bewind de onafhankelijkheid van België had uitgeroepen, vatte men aan
met de uitbouw van de nieuwbakken staat. Het opstellen van een grondwet was één van de
belangrijkste bekommernissen. Een commissie onder leiding van baron de Gerlache
redigeerde een ontwerp van grondwet en de Belgen verkozen een grondwetgevende
vergadering, het Nationaal Congres. In november 1830 verscheen in Leuven een anonieme
brochure19 van "de School van Mechelen". Er stond te lezen dat de Grondwet de
godsdienstvrijheid onaantastbaar moest maken. Tevens moest de vrijheid van eredienst
gegarandeerd worden. Ook kwam men op voor de vrijheid van de cultus: alleen individuen
mogen worden vervolgd indien ze in het kader van een cultus de publieke orde verstoren of
strafbare feiten plegen. Daarenboven werd gepleit voor een gewaarborgde vrijheid van
onderwijs en voor het beginsel van niet-inmenging in kerkelijke aangelegenheden, onder
andere denkend aan de briefwisseling tussen de clerus en de Heilige Stoel. Bovendien werd
een wedde voor clerici noodzakelijk geacht; deze wedde werd beschouwd als een
rechtvaardige compensatie voor de inbeslagname van kerkelijke goederen. Op 17 december
1830 werd in het Nationaal Congres, waarin de meerderheid bestond uit katholieken, een brief
voorgelezen van aartsbisschop de Méan, waarin hij de stellingnamen van de anonieme
brochure diplomatisch parafraseerde. Toen het debat in het Nationaal Congres op 21
december 1830 aanving, werd al snel duidelijk dat de vrijheden niet alleen ten aanzien van het
katholicisme zouden kunnen gelden, maar ook ten aanzien van de minderheidsgodsdiensten.
De niet-confessionele levensbeschouwing kwam echter helemaal nog niet aan bod. Het
ontwikkelde systeem van vrijheid zou echter vooral de katholieke godsdienst ten goede
komen. De ruimdenkendheid van de katholieken had dus eigenlijk weinig om het lijf. De
verspreiding van de andere godsdiensten was immers uiterst minimaal. Het is interessant om
de uiteindelijke tekst van de Grondwet te vergelijken met de door de Méan voorgestelde tekst:
de wensen van de aartsbisschop werden in grote mate ingewilligd door het Nationaal
Congres.20
Zowel de katholieken als de liberalen deden bij het opstellen van de Grondwet toegevingen.
De afschaffing van het capaciteitskiesrecht en de voorrang van het burgerlijk op het kerkelijk
huwelijk zijn de voornaamste toegevingen langs katholieke zijde.21 De liberalen aanvaardden
dan weer de vrijheid van eredienst, de staatswedde voor de bedienaars van de eredienst en een
staatstoelage voor onderhoud en oprichting van bidhuizen. Ook de vrijheid van onderwijs
werd erkend.
De eensgezindheid tussen liberalen en katholieken bleek echter bijzonder broos. Reeds op 22
december viel de liberaal Defacqz het ontwikkelde systeem van vrijheid aan. Hij pleitte voor
een overwicht van de Staat op de Kerk "parce que la loi civile étant faite dans l’intérêt de tous,
elle doit l’importer sus ce qui n’est que de l’intérêt de quelques-uns". Door zijn scherp verzet
werpt Defacqz een helder licht op sommige van de katholieke drijfveren. Het bleef echter een
kleine minderheid van combatieve anti-katholieke liberalen die oppositie voerde. 23
Uiteindelijk aanvaarde het Nationaal Congres de vrijheid van eredienst en een bijzondere
scheiding tussen Kerk en Staat.24 25
[/size]
|
[/size][edit]
[size=1] Edit:[/size] [size=1]After edit by ericferemans on 24-06-2005 at 14:31
Reason:
--------------------------------
Om de vergoeding van kerken te begrijpen zijn een aantal historische feiten van belang:
Citaat:
Op het einde van het jaar 1797 werden de kerkgoederen verkocht. De Fransen dwingen de onderwijzers hun eed te doen voor de Franse Wet en in plaats van de christelijk lering moesten zij aan de kinderen de "Rechten van de Mens" leren.
|
De verdere geschiedenis volgt uit deze inbeslagname.
Indien de staat vroeger, of nu, de kerkelijke goederen zou moeten teruggeven dan zou dit een ramp zijn geweest.
daarom ontstond een gentleman's agreement.
Men kan in volgend wetenschappelijk werk het nodige terugvinden
(zie HIER)
Ik citeer het voornaamste:
[size=2]
Citaat:
[size=2]
In het Zuiden van Koninkrijk der Nederlanden ontstonden er twee oppositiebewegingen. De
katholieke oppositie verzette zich tegen de godsdienst- en schoolpolitiek van Willem I. De
liberale oppositie ijverde voor een parlementair regime, een rechtstreeks verkozen wetgevende
macht, het principe van de ministeriële verantwoordelijkheid en de erkenning van een aantal
vrijheden, waaronder de godsdienstvrijheid en de vrijheid van onderwijs. Rond aartsbisschop
de Méan was een handvol mensen werkzaam die zochten naar een oplossing voor de
gespannen houding tussen Kerk en Staat in de Nederlanden, "de School van Mechelen". Deze
groep vertrok van de theologische opvatting dat God niet twee Machten kan hebben ingesteld
die tegenstrijdig waren met elkaar. De Kerk en Staat behoorden in de Nederlanden dus niet
gescheiden te zijn, maar er moest een zekere band zijn tussen beiden. De Staat zou effectief
moeten waken over het behoud van de cultusvrijheid en zo de cultussen beschermen.16 De
clerus zou ook een wedde moeten krijgen, die als een vergoeding werd beschouwd voor de
aangeslagen goederen tijdens de Franse Revolutie.
Vanaf 1827 groeiden beide oppositiebewegingen naar elkaar toe en in 1828 was "de Unie der opposities" – het
zogenaamde "monsterverbond" – een feit. Oorspronkelijk was slechts een kleine meerderheid
voorstander van een afscheuring. Onder invloed van de Juli-revolutie in Parijs op 27 juli 1830
werden de gemoederen opgezweept en de beroerten in Brussel leidden tot dat wat niemand
had verwacht, een politieke revolutie.18
Nadat het Voorlopig Bewind de onafhankelijkheid van België had uitgeroepen, vatte men aan
met de uitbouw van de nieuwbakken staat. Het opstellen van een grondwet was één van de
belangrijkste bekommernissen. Een commissie onder leiding van baron de Gerlache
redigeerde een ontwerp van grondwet en de Belgen verkozen een grondwetgevende
vergadering, het Nationaal Congres. In november 1830 verscheen in Leuven een anonieme
brochure19 van "de School van Mechelen". Er stond te lezen dat de Grondwet de
godsdienstvrijheid onaantastbaar moest maken. Tevens moest de vrijheid van eredienst
gegarandeerd worden. Ook kwam men op voor de vrijheid van de cultus: alleen individuen
mogen worden vervolgd indien ze in het kader van een cultus de publieke orde verstoren of
strafbare feiten plegen. Daarenboven werd gepleit voor een gewaarborgde vrijheid van
onderwijs en voor het beginsel van niet-inmenging in kerkelijke aangelegenheden, onder
andere denkend aan de briefwisseling tussen de clerus en de Heilige Stoel. Bovendien werd
een wedde voor clerici noodzakelijk geacht; deze wedde werd beschouwd als een
rechtvaardige compensatie voor de inbeslagname van kerkelijke goederen. Op 17 december
1830 werd in het Nationaal Congres, waarin de meerderheid bestond uit katholieken, een brief
voorgelezen van aartsbisschop de Méan, waarin hij de stellingnamen van de anonieme
brochure diplomatisch parafraseerde. Toen het debat in het Nationaal Congres op 21
december 1830 aanving, werd al snel duidelijk dat de vrijheden niet alleen ten aanzien van het
katholicisme zouden kunnen gelden, maar ook ten aanzien van de minderheidsgodsdiensten.
De niet-confessionele levensbeschouwing kwam echter helemaal nog niet aan bod. Het
ontwikkelde systeem van vrijheid zou echter vooral de katholieke godsdienst ten goede
komen. De ruimdenkendheid van de katholieken had dus eigenlijk weinig om het lijf. De
verspreiding van de andere godsdiensten was immers uiterst minimaal. Het is interessant om
de uiteindelijke tekst van de Grondwet te vergelijken met de door de Méan voorgestelde tekst:
de wensen van de aartsbisschop werden in grote mate ingewilligd door het Nationaal
Congres.20
Zowel de katholieken als de liberalen deden bij het opstellen van de Grondwet toegevingen.
De afschaffing van het capaciteitskiesrecht en de voorrang van het burgerlijk op het kerkelijk
huwelijk zijn de voornaamste toegevingen langs katholieke zijde.21 De liberalen aanvaardden
dan weer de vrijheid van eredienst, de staatswedde voor de bedienaars van de eredienst en een
staatstoelage voor onderhoud en oprichting van bidhuizen. Ook de vrijheid van onderwijs
werd erkend.
De eensgezindheid tussen liberalen en katholieken bleek echter bijzonder broos. Reeds op 22
december viel de liberaal Defacqz het ontwikkelde systeem van vrijheid aan. Hij pleitte voor
een overwicht van de Staat op de Kerk "parce que la loi civile étant faite dans l’intérêt de tous,
elle doit l’importer sus ce qui n’est que de l’intérêt de quelques-uns". Door zijn scherp verzet
werpt Defacqz een helder licht op sommige van de katholieke drijfveren. Het bleef echter een
kleine minderheid van combatieve anti-katholieke liberalen die oppositie voerde. 23
Uiteindelijk aanvaarde het Nationaal Congres de vrijheid van eredienst en een bijzondere
scheiding tussen Kerk en Staat.24 25
[/size]
|
[/size][/size] |
[size=1] Edit:[/size] [size=1]After edit by ericferemans on 24-06-2005 at 14:28
Reason:
--------------------------------
Om de vergoeding van kerken te begrijpen zijn een aantal historische feiten van belang:
Citaat:
Op het einde van het jaar 1797 werden de kerkgoederen verkocht. De Fransen dwingen de onderwijzers hun eed te doen voor de Franse Wet en in plaats van de christelijk lering moesten zij aan de kinderen de "Rechten van de Mens" leren.
|
De verdere geschiedenis volgt uit deze inbeslagname.
Indien de staat vroeger, of nu, de kerkelijke goederen zou moeten teruggeven dan zou dit een ramp zijn geweest.
daarom ontstond een gentleman's agreement.
Men kan in volgend wetenschappelijk werk het nodige terugvinden
(zie HIER)
Ik citeer het voornaamste:
Citaat:
In het Zuiden van Koninkrijk der Nederlanden ontstonden er twee oppositiebewegingen. De
katholieke oppositie verzette zich tegen de godsdienst- en schoolpolitiek van Willem I. De
liberale oppositie ijverde voor een parlementair regime, een rechtstreeks verkozen wetgevende
macht, het principe van de ministeriële verantwoordelijkheid en de erkenning van een aantal
vrijheden, waaronder de godsdienstvrijheid en de vrijheid van onderwijs. Rond aartsbisschop
de Méan was een handvol mensen werkzaam die zochten naar een oplossing voor de
gespannen houding tussen Kerk en Staat in de Nederlanden, “de School van Mechelen”. Deze
groep vertrok van de theologische opvatting dat God niet twee Machten kan hebben ingesteld
die tegenstrijdig waren met elkaar. De Kerk en Staat behoorden in de Nederlanden dus niet
gescheiden te zijn, maar er moest een zekere band zijn tussen beiden. De Staat zou effectief
moeten waken over het behoud van de cultusvrijheid en zo de cultussen beschermen.16 De
clerus zou ook een wedde moeten krijgen, die als een vergoeding werd beschouwd voor de
aangeslagen goederen tijdens de Franse Revolutie.
Vanaf 1827 groeiden beide oppositiebewegingen naar elkaar toe en in 1828 was “de Unie der opposities” – het
zogenaamde “monsterverbond” – een feit. Oorspronkelijk was slechts een kleine meerderheid
voorstander van een afscheuring. Onder invloed van de Juli-revolutie in Parijs op 27 juli 1830
werden de gemoederen opgezweept en de beroerten in Brussel leidden tot dat wat niemand
had verwacht, een politieke revolutie.18
Nadat het Voorlopig Bewind de onafhankelijkheid van België had uitgeroepen, vatte men aan
met de uitbouw van de nieuwbakken staat. Het opstellen van een grondwet was één van de
belangrijkste bekommernissen. Een commissie onder leiding van baron de Gerlache
redigeerde een ontwerp van grondwet en de Belgen verkozen een grondwetgevende
vergadering, het Nationaal Congres. In november 1830 verscheen in Leuven een anonieme
brochure19 van “de School van Mechelen”. Er stond te lezen dat de Grondwet de
godsdienstvrijheid onaantastbaar moest maken. Tevens moest de vrijheid van eredienst
gegarandeerd worden. Ook kwam men op voor de vrijheid van de cultus: alleen individuen
mogen worden vervolgd indien ze in het kader van een cultus de publieke orde verstoren of
strafbare feiten plegen. Daarenboven werd gepleit voor een gewaarborgde vrijheid van
onderwijs en voor het beginsel van niet-inmenging in kerkelijke aangelegenheden, onder
andere denkend aan de briefwisseling tussen de clerus en de Heilige Stoel. Bovendien werd
een wedde voor clerici noodzakelijk geacht; deze wedde werd beschouwd als een
rechtvaardige compensatie voor de inbeslagname van kerkelijke goederen. Op 17 december
1830 werd in het Nationaal Congres, waarin de meerderheid bestond uit katholieken, een brief
voorgelezen van aartsbisschop de Méan, waarin hij de stellingnamen van de anonieme
brochure diplomatisch parafraseerde. Toen het debat in het Nationaal Congres op 21
december 1830 aanving, werd al snel duidelijk dat de vrijheden niet alleen ten aanzien van het
katholicisme zouden kunnen gelden, maar ook ten aanzien van de minderheidsgodsdiensten.
De niet-confessionele levensbeschouwing kwam echter helemaal nog niet aan bod. Het
ontwikkelde systeem van vrijheid zou echter vooral de katholieke godsdienst ten goede
komen. De ruimdenkendheid van de katholieken had dus eigenlijk weinig om het lijf. De
verspreiding van de andere godsdiensten was immers uiterst minimaal. Het is interessant om
de uiteindelijke tekst van de Grondwet te vergelijken met de door de Méan voorgestelde tekst:
de wensen van de aartsbisschop werden in grote mate ingewilligd door het Nationaal
Congres.20
Zowel de katholieken als de liberalen deden bij het opstellen van de Grondwet toegevingen.
De afschaffing van het capaciteitskiesrecht en de voorrang van het burgerlijk op het kerkelijk
huwelijk zijn de voornaamste toegevingen langs katholieke zijde.21 De liberalen aanvaardden
dan weer de vrijheid van eredienst, de staatswedde voor de bedienaars van de eredienst en een
staatstoelage voor onderhoud en oprichting van bidhuizen. Ook de vrijheid van onderwijs
werd erkend.
De eensgezindheid tussen liberalen en katholieken bleek echter bijzonder broos. Reeds op 22
december viel de liberaal Defacqz het ontwikkelde systeem van vrijheid aan. Hij pleitte voor
een overwicht van de Staat op de Kerk “parce que la loi civile étant faite dans l’intérêt de tous,
elle doit l’importer sus ce qui n’est que de l’intérêt de quelques-uns”. Door zijn scherp verzet
werpt Defacqz een helder licht op sommige van de katholieke drijfveren. Het bleef echter een
kleine minderheid van combatieve anti-katholieke liberalen die oppositie voerde. 23
Uiteindelijk aanvaarde het Nationaal Congres de vrijheid van eredienst en een bijzondere
scheiding tussen Kerk en Staat.24 25
|
[/size] |
[size=1]Before any edits, post was:
--------------------------------
Om de vergoeding van kerken te begrijpen zijn een aantal historische feiten van belang:
Citaat:
Op het einde van het jaar 1797 werden de kerkgoederen verkocht. De Fransen dwingen de onderwijzers hun eed te doen voor de Franse Wet en in plaats van de christelijk lering moesten zij aan de kinderen de "Rechten van de Mens" leren.
|
De verdere geschiedenis volgt uit deze inbeslagname.
Indien de staat vroeger, of nu, de kerkelijke goederen zou moeten teruggeven dan zou dit een ramp zijn geweest.
daarom ontstond een gentleman's agreement.
Men kan in volgend wetenschappelijk werk het nodige terugvinden
(zie HIER)
Ik citeer het voornaamste:
Citaat:
In het Zuiden van Koninkrijk der Nederlanden ontstonden er twee oppositiebewegingen. De
katholieke oppositie verzette zich tegen de godsdienst- en schoolpolitiek van Willem I. De
liberale oppositie ijverde voor een parlementair regime, een rechtstreeks verkozen wetgevende
macht, het principe van de ministeriële verantwoordelijkheid en de erkenning van een aantal
vrijheden, waaronder de godsdienstvrijheid en de vrijheid van onderwijs. Rond aartsbisschop
de Méan was een handvol mensen werkzaam die zochten naar een oplossing voor de
gespannen houding tussen Kerk en Staat in de Nederlanden, “de School van Mechelen”. Deze
groep vertrok van de theologische opvatting dat God niet twee Machten kan hebben ingesteld
die tegenstrijdig waren met elkaar. De Kerk en Staat behoorden in de Nederlanden dus niet
gescheiden te zijn, maar er moest een zekere band zijn tussen beiden. De Staat zou effectief
moeten waken over het behoud van de cultusvrijheid en zo de cultussen beschermen.16 De
clerus zou ook een wedde moeten krijgen, die als een vergoeding werd beschouwd voor de
aangeslagen goederen tijdens de Franse Revolutie.
Vanaf 1827 groeiden beide oppositiebewegingen naar elkaar toe en in 1828 was “de Unie der opposities” – het
zogenaamde “monsterverbond” – een feit. Oorspronkelijk was slechts een kleine meerderheid
voorstander van een afscheuring. Onder invloed van de Juli-revolutie in Parijs op 27 juli 1830
werden de gemoederen opgezweept en de beroerten in Brussel leidden tot dat wat niemand
had verwacht, een politieke revolutie.18
Nadat het Voorlopig Bewind de onafhankelijkheid van België had uitgeroepen, vatte men aan
met de uitbouw van de nieuwbakken staat. Het opstellen van een grondwet was één van de
belangrijkste bekommernissen. Een commissie onder leiding van baron de Gerlache
redigeerde een ontwerp van grondwet en de Belgen verkozen een grondwetgevende
vergadering, het Nationaal Congres. In november 1830 verscheen in Leuven een anonieme
brochure19 van “de School van Mechelen”. Er stond te lezen dat de Grondwet de
godsdienstvrijheid onaantastbaar moest maken. Tevens moest de vrijheid van eredienst
gegarandeerd worden. Ook kwam men op voor de vrijheid van de cultus: alleen individuen
mogen worden vervolgd indien ze in het kader van een cultus de publieke orde verstoren of
strafbare feiten plegen. Daarenboven werd gepleit voor een gewaarborgde vrijheid van
onderwijs en voor het beginsel van niet-inmenging in kerkelijke aangelegenheden, onder
andere denkend aan de briefwisseling tussen de clerus en de Heilige Stoel. Bovendien werd
een wedde voor clerici noodzakelijk geacht; deze wedde werd beschouwd als een
rechtvaardige compensatie voor de inbeslagname van kerkelijke goederen. Op 17 december
1830 werd in het Nationaal Congres, waarin de meerderheid bestond uit katholieken, een brief
voorgelezen van aartsbisschop de Méan, waarin hij de stellingnamen van de anonieme
brochure diplomatisch parafraseerde. Toen het debat in het Nationaal Congres op 21
december 1830 aanving, werd al snel duidelijk dat de vrijheden niet alleen ten aanzien van het
katholicisme zouden kunnen gelden, maar ook ten aanzien van de minderheidsgodsdiensten.
De niet-confessionele levensbeschouwing kwam echter helemaal nog niet aan bod. Het
ontwikkelde systeem van vrijheid zou echter vooral de katholieke godsdienst ten goede
komen. De ruimdenkendheid van de katholieken had dus eigenlijk weinig om het lijf. De
verspreiding van de andere godsdiensten was immers uiterst minimaal. Het is interessant om
de uiteindelijke tekst van de Grondwet te vergelijken met de door de Méan voorgestelde tekst:
de wensen van de aartsbisschop werden in grote mate ingewilligd door het Nationaal
Congres.20
Zowel de katholieken als de liberalen deden bij het opstellen van de Grondwet toegevingen.
De afschaffing van het capaciteitskiesrecht en de voorrang van het burgerlijk op het kerkelijk
huwelijk zijn de voornaamste toegevingen langs katholieke zijde.21 De liberalen aanvaardden
dan weer de vrijheid van eredienst, de staatswedde voor de bedienaars van de eredienst en een
staatstoelage voor onderhoud en oprichting van bidhuizen. Ook de vrijheid van onderwijs
werd erkend.
De eensgezindheid tussen liberalen en katholieken bleek echter bijzonder broos. Reeds op 22
december viel de liberaal Defacqz het ontwikkelde systeem van vrijheid aan. Hij pleitte voor
een overwicht van de Staat op de Kerk “parce que la loi civile étant faite dans l’intérêt de tous,
elle doit l’importer sus ce qui n’est que de l’intérêt de quelques-uns”. Door zijn scherp verzet
werpt Defacqz een helder licht op sommige van de katholieke drijfveren. Het bleef echter een
kleine minderheid van combatieve anti-katholieke liberalen die oppositie voerde. 23
Uiteindelijk aanvaarde het Nationaal Congres de vrijheid van eredienst en een bijzondere
scheiding tussen Kerk en Staat.24 25
|
[/size] |
[/edit]
|